Gedachten

Je kunt je niet van je eigen gezonde verstand overtuigen door je buurman op te sluiten.

Fjodor Dostojevski in Dagboek van een schrijver (1873)

Dit citaat is een van de inspiratiebronnen voor de Geschiedenis van de waanzin (1961, 1989) van de Franse filosoof Michel Foucault (1926–1984). Hij verwijst ook naar Pascal, die schreef: ‘De mensen zijn zo noodwendig gek, dat niet-gek zijn alleen maar zou beduiden: gek zijn in een ander soort waanzin.’ Foucaults ‘genealogie’ is dan ook geen geschiedenis van allerlei buitenissige gekten, maar van de manier waarop mensen hun buurman achter slot en grendel zetten en elkaar ‘in de meedogenloze taal van de niet-waanzin herkennen’. Daarom moet hij beginnen in een ‘nulpunt’ waar het onderscheid tussen gek en niet-gek nog niet is gemaakt, maar iedereen zijn eigen, unieke ervaringen heeft. Daar is nog sprake van een dialoog tussen de mens-van-de-waanzin en de mens-van-de-rede. Als tegen het einde van de achttiende eeuw de waanzin wordt geïnterpreteerd als een ‘geestesziekte’ wordt dat gesprek verbroken. De psychiatrie is een monoloog van de rede over de waanzin, die alleen mogelijk is geworden doordat ‘die enigszins stamelende woorden’ van die oorspronkelijke dialoog zijn vergeten.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Geluk heeft zich bewezen als een van de doelen van het gedrag, en dus als een van de criteria voor moraliteit.

John Stuart Mill in Utilitarianism (1863)

De hoofdgedachte van het utilitarisme is dat je daden moet beoordelen volgens het nuttigheidsprincipe. Dat wat het menselijk geluk bevordert, is nuttig en dat wat er afbreuk aan doet, is dat niet. Volgens een van de grondleggers van deze ethische stroming, Jeremy Bentham, is het onmogelijk, en ook niet nodig, om dit beginsel te bewijzen. Een van de bezwaren tegen een dergelijke redenering is dat uit het feit dat iets het geval is, niet zomaar geconcludeerd mag worden dat het dan ook zo moet zijn (ought). Volgens de Engelse econoom en filosoof John Stuart Mill (1806–1873) is er echter een goede reden om de utilitaristische theorie niettemin aan te hangen. Die goede reden luidt dat aanvaarding van het nuttigheidsprincipe garandeert dat een daarop gebaseerde moraal niet in strijd is met de grondconditie van de menselijke soort. Met andere woorden: omdat de mens van nature streeft naar geluk, is een dergelijke ethiek goed mogelijk. Daarmee is het utilitarisme nog niet bewezen, het is er wel plausibeler op geworden.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ambulo ergo sum – ik wandel dus ik ben

Pierre Gassendi

Zoals bekend introduceerde René Descartes de methode van de twijfel in de filosofie. Welke zekerheden houd je over als je aan alles twijfelt? De zekerheid dat je aan het twijfelen bent: cogito ergo sum. Een tijdgenoot van Descartes, de filosoof, wiskundige en natuurkundige Pierre Gassendi (1592–1655), maakte bezwaar tegen de scheiding die Descartes op deze manier aanbracht tussen lichaam en geest. Hij beweerde dat je ook uit het gegeven dat je aan het wandelen bent, onbetwijfelbaar kunt afleiden dat je bestaat. In Digne-les-bains, een gemeente in de Alpes-de-Haute-Provence in de buurt van Gassendi’s geboorteplaats, staat een museum gewijd aan deze geleerde. Het omvat onder meer veel werk van de Nederlandse kunstenaar herman de vries. Deze laatste maakte in die omgeving ook een pad tegen een steile bergwand dat leidt naar een steen waarop hij de woorden ‘ambulo ergo sum’ heeft geschreven.
Overigens repliceerde Descartes Gassendi met de overweging dat je ook in je droom kunt wandelen, maar dat bezwaar lijkt weinig hout te snijden. Je kunt immers in je droom ook denken, en waarom zou je eigenlijk niet kunnen zeggen: ‘ik droom, dus ik ben’?

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ik droom van een wereld waarin men voor een komma zou willen sterven.

E.M. Cioran in Bittere syllogismen (1952, 1993)

Er zijn filosofen met wie bijna niet te leven is. Hun denken is zo zwart, zij hebben zo weinig fiducie in de mensheid, dat je ze het liefst ongelezen zou laten. Alleen zijn ze door hun stijl ook weer zo boeiend, dat je je uitgedaagd voelt de arme homo sapiens tegen hen in bescherming te nemen. In een laatste interview (De Groene Amsterdammer, 14 december 1994), gegeven terwijl hij op zijn dood wachtte in een Parijs’ verpleeghuis, spuwt de van oorsprong Roemeense filosoof E.M. (Emil) Cioran (1911–1995) nog eenmaal zijn gal over de mens, ‘een avontuur dat onmogelijk goed kan eindigen’.
Voor Cioran is de mens een verdorven dier, minder dan een beest, zonder toekomst. De wetenschap krijgt het verwijt dat die de mensen eindeloos in leven houdt. En daardoor kunnen jonge mensen niet aan een woning komen … Hier lijkt de ooit voor een fascistische partij actieve Cioran toch een beetje een knorrige oude man te worden. Terwijl uit het citaat blijkt dat hij vooral zo bitter is uit teleurstelling. Blijkbaar heeft hij ooit de hoop gehad dat de mensen bereid waren het gewicht van de waarheid te dragen en daarvoor hun leven op het spel te zetten.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Er bestaat geen noodlot dat niet door verachting kan worden overwonnen.

Albert Camus in De myte van Sisyfus. Een essay over het absurde (1942, 1985)

Doordat hij tot in zijn dood doorging met het tarten van de goden werd Sisyfus, de mythische stichter en koning van Korinthe, door hen veroordeeld om in de onderwereld voor eeuwig een rotsblok omhoog te rollen naar de top van een berg, waar het topzwaar weer omlaag rolde en hij opnieuw moest beginnen. De Franse filosoof en Nobelprijswinnaar Albert Camus (1913–1960) koos Sisyfus als beschermheer voor het door hem aangehangen ‘absurdisme’.
Op de vraag naar de zin van het leven, zijn volgens Camus drie keuzes mogelijk: een escapistische zin –zoals een god of een ideaal –, zelfmoord, of doorgaan met leven in het besef dat dat zonder betekenis is. Wie voor de laatste mogelijkheid kiest, is in de ogen van Camus een ‘absurde held’. Dat is Sisyfus bij uitstek, want hij wéét bij het omhoogduwen van de steen dat die weer naar beneden zal rollen. En als dat gebeurt, en hij de top verlaat, daalt hij langzaam af. Op dat moment staat hij volgens Camus boven zijn noodlot en is hij sterker dan zijn rots. ‘Het heldere inzicht dat [volgens de goden] de oorzaak zou moeten zijn van zijn kwelling, schenkt hem tegelijk zijn overwinning.’ Camus sluit af met de vreugdevolle gedachte dat we ons moeten voorstellen dat Sisyfus gelukkig is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Stress daagt ons uit om de zin van ons leven te vinden.

Kelly McGonigal in Sterker met stress – Waarom stress goed voor je is en hoe je ervan profiteert (2015)

Uit psychologisch onderzoek blijkt dat de meeste mensen weliswaar denken dat ze gelukkiger zouden zijn als ze het minder druk hadden, maar dat het tegenovergestelde het geval is. Het is dan ook bekend dat na de pensionering het risico op een depressie met maar liefst veertig procent toeneemt. Het zijn dit soort bevindingen die gezondheidspsychologe Kelly McGonigal ervan overtuigd hebben dat we onze denkbeelden over stress radicaal moeten herzien.
Zij denkt dat stress weleens een natuurlijk bijproduct zou kunnen zijn van het nastreven van lastige, maar belangrijke doelen. Dat betekent natuurlijk niet dat elk stressvol moment rijk is aan betekenis. Maar zelfs als de stress die we ervaren niet inherent zinvol lijkt, kan die wel ons verlangen wekken om zin te geven aan de bezigheden die ons bezwaren. Volgens McGonigal hebben mensen een aangeboren instinct om zin te geven aan hun lijden. Dat instinct maakt zelfs deel uit van de biologische stressrespons, waardoor we over dingen blijven peinzen en soms worden geprikkeld tot spirituele overdenkingen of gewetensonderzoek. Ook dat maakt dat een stressvol leven vaak een zinvol leven is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Laten we trachten de fundamentele dubbelzinnigheid van ons bestaan bewust te aanvaarden.

Simone de Beauvoir in Pleidooi voor een moraal der dubbelzinnigheid – Ontwerp van een existentialistische ethiek (1947, 1958)

Net als haar ‘levensgezel’ Jean-Paul Sartre was Simone-Lucie-Ernestine-Marie Bertrand (Simone) de Beauvoir (1908–1986) niet alleen schrijfster van romans en toneel, maar ook een vooraanstaand filosofe. Haar denken karakteriseerde ook zij als ‘existentialisme’. Haar pleidooi voor een moraal van de dubbelzinnigheid gaat uit van de ‘tragische ambivalentie’ van ons bestaan, die zij uitgedrukt ziet in een citaat van Montaigne: ‘Ons leven is een voortdurend bouwen aan de dood.’ Dieren en planten ondergaan dit slechts, maar de mens is zich hiervan bewust, en daarmee ‘dringt een nieuwe paradox haar bestaan binnen’. Want met dit besef ‘verheft’ de mens zich boven haar natuurlijke staat, maar zij kan zich daar niet aan onttrekken. We zijn ons bewust van de wereld, maar maken daar ook deel van uit.
De geschiedenis van de filosofie is één lange poging om deze dubbelzinnigheid op te heffen, door de geest te reduceren tot de materie of andersom. Het heeft de mens echter niet geholpen, en De Beauvoir ziet dat haar tijdgenoten zich ‘pijnlijker dan ooit’ bewust zijn van de paradox van ons bestaan. Zij pleit er daarom voor die dubbelzinnigheid als uitgangspunt te nemen en daaraan de kracht en de motieven te ontlenen om het leven aan te gaan.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De ontwikkeling van het verstand leidt tot uitdroging van het leven, dat op zijn beurt het verstand weer heeft ingekrompen.

Georges Bataille in De innerlijke ervaring (1943)

Voor de meeste filosofen staat de ervaring in de dienst van het opdoen van kennis. Voor empiristen is de ervaring de bron van al ons weten, voor rationalisten worden onze ervaringen bepaald door de categorieën van de rede. Voor de Franse schrijver, filosoof en dichter Georges Albert Maurice Victor Bataille (1897–1962) staat het denken de ervaring juist in de weg. In wat hij ‘de innerlijke ervaring’ (l’expérience intérieure) noemt, gaat het om een versmelting van object en subject, waarbij het subject ‘niet-weten’ is en het object het onbekende. Deze innerlijke ervaring doet zich het duidelijkst voor op de momenten dat die ‘tot het uiterste’ gaat, en voor Bataille is dat met name het geval in de mystiek, de erotiek en het sterven of het aanschouwen van de dood. Het paradoxale van Batailles pogingen om in een filosofisch essay de ontoereikendheid van het filosofisch denken ter sprake te brengen, is ook zichtbaar (of soms alleen voelbaar) in het werk van filosofen die sterk door hem zijn beïnvloed, zoals Foucault, Derrida en Baudrillard. Bij deze laatsten ontbreekt overigens het fundamentele belang van de ander in de communicatie. Daar blijkt dat iedereen op zoek is naar iemand ‘die woorden vergeet opdat je met hem praten kunt’ (Zhuangzi).
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

… zulke dingen als het stellen van vragen of het doen van mededelingen zijn op een volkomen overeenkomstige manier aan regels onderworpen handelingen als het maken van een doelpunt bij voetbal of het uitvoeren van een paardensprong bij schaak.

John Searle in ‘Wat is een taalhandeling?’ (1965, 1981)

Alles wat wij zeggen of schrijven heeft niet alleen een bepaalde structuur (grammatica) en betekenis (semantiek), maar het heeft ook altijd het karakter van een handeling, een daad (pragmatiek). In een gesprekssituatie zijn er met de uiting van een spreker zelfs vele handelingen verbonden. Hij beweegt kaak en tong om klanken voort te brengen. Hij doet dingen die behoren tot de klasse van bijvoorbeeld het op de hoogte stellen, ergeren of vervelen van de luisteraar. Daarnaast refereert hij vaak aan mensen of plaatsen. Maar ook verricht hij met het spreken een of meer illocutionaire handelingen (Austin). De Amerikaanse filosoof John R. Searle (geb. 1932) onderscheidt vijf categorieën:

1. ‘beweerders’, waarbij de spreker zich vastlegt op de (on)waarheid van een bewering, bijvoorbeeld door iets mee te delen of te ontkennen;

2. ‘stuurders’, waarbij de spreker probeert de luisteraar ertoe te brengen iets te doen, bijvoorbeeld door een bevel of advies te geven;

3. ‘binders’, waarbij de spreker zelf de verplichting op zich neemt iets te doen, bijvoorbeeld door iets te beloven of te garanderen;

4. ‘uitdrukkers’, waarbij de spreker zijn gemoedstoestand, zoals vreugde of spijt, tot uitdrukking brengt;

5. ‘verklaarders’.

Deze laatste categorie is een bijzondere, want hiermee ‘brengt’ de spreker de werkelijkheid ‘in overeenstemming met’ wat hij zegt. Je kunt hierbij denken aan iemand ontslaan of juist aanstellen. Door te zeggen ‘je bent ontslagen’ wordt dat ook daadwerkelijk het geval. Andere voorbeelden zijn dopen en welkom heten.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

… het idee van ‘duurzame ontwikkeling’ en ‘beschermde soorten’ kan ook van toepassing zijn op begrippen!

Bruno Latour in Enquête sur les modes d’existence – Une anthropologie des Modernes (2012)

Al decennialang onderzoekt de Franse filosoof Bruno Latour als een cultureel antropoloog of etnoloog het ‘vreemde volk’ dat wij moderne mensen vormen. Ooit onderzocht hij het ‘leven in een wetenschappelijk laboratorium’ als een merkwaardige plek waar mysterieuze dingen werden geproduceerd die de primitieve bevolking zelf ‘feiten’ noemde. Op zeker moment vatte Latour zijn gedachten samen in de schokkende gedachte dat wij ‘nooit modern zijn geweest’. Maar in de loop der jaren heeft Latour ook steeds meer respect gekregen voor de waarden die ‘de Modernen’ koesteren en hun praktijken die zulke prachtige dingen opleveren als hotelsleutels, deuren, metrolijnen en groeihormonen. Daarom is hij begonnen met een project om die waarden en praktijken te redden van de hopeloos ontoereikende verklaringen die de Modernen daar zelf voor geven. In zijn Enquête sur les modes d’existence (onderzoek naar wijzen van bestaan) beschrijft hij de ontologieën van het recht, de dingen, wetenschap en techniek, religie, de menselijke psyche en de economie, allemaal om begrippen als objectiviteit, subjectiviteit en rationaliteit te beschermen tegen uitholling door categoriefouten en andere misverstanden.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Al wat men eerder kan bezitten na zijn dood dan gedurende zijn leven is edel, want dat laatste heeft meer weg van het eigen belang.

Aristoteles in Retorica (360–330 v.Chr., vertaling Marc Huys)

In de Retorica spreekt Aristoteles (384–322 v.Chr.) op een nogal andere manier over de deugd dan in zijn Ethica. In dat laatste boek gaat het om de vraag wat je moet doen en hoe je moet leven, in het eerste over de vraag hoe je als spreker je publiek kunt bespelen. Daarom wordt in de Retorica een opsomming gegeven van wat algemeen als edel wordt beschouwd, zodat je daarmee je toehoorders kunt overtuigen van de deugdzaamheid van jouzelf of liever nog van degene voor wie je een pleidooi houdt.
Het citaat is een eigen leven gaan leiden als de ‘sterfbedtest van Aristoteles’: waar wil je op terug kunnen kijken als je op sterven ligt? Bij Stephen Covey en andere managementgoeroes vind je uitgebreidere varianten van deze zelftest. Bedenk wie je zou willen dat er op je begrafenis spreekt, en wat je zou willen dat zij daar en dan over je zeggen. De veronderstelling is dat dit leidt tot bezinning op je huidige leven, want wie zal vlak voordat hij zijn laatste adem uitblaast, bijvoorbeeld klagen dat hij in zijn leven te weinig heeft gewerkt?

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als je wordt uitgesloten of gepest is dat niet te wijten aan een onveranderlijk, persoonlijk gebrek van jouw kant.

Adriana Sum Miu en David Scott Yeager in Clinical Psychological Science (2014)

Stoïcijnen als Epictetus zeiden het al duizenden jaren geleden: ‘Niet de dingen zelf maken de mensen van streek, maar hun denkbeelden erover.’ Uit empirisch onderzoek wordt steeds duidelijker hoe een kleine verandering van gedachten ingrijpende en permanente gevolgen kan hebben voor hoe je in het leven staat. In het onderzoek van Miu en Yeager kregen leerlingen die net waren begonnen op de highschool (Amerikaanse middelbare school, vanaf ca. 14 jaar) een korte les van nog geen halfuur over de veranderbaarheid van de menselijke persoonlijkheid. Zij kregen onder andere resultaten van wetenschappelijk onderzoek gepresenteerd en verhalen van ouderejaars die die gedachte ondersteunden. Negen maanden later bleken deze leerlingen veertig procent minder last te hebben van depressieve gevoelens dan hun leeftijdsgenoten die de les niet hadden gevolgd. Het citaat is een van de beweringen die de leerlingen te horen kregen. Een andere was dat ook degenen die hen uitsloten of pestten geen geboren slechteriken waren, maar zo hun eigen motieven hadden die ook aan verandering onderhevig waren.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ieder ‘ik’ is de vijand en zou de tiran willen zijn van al de andere.

Pascal in Gedachten (1669)

Veel filosofen beginnen met zelfreflectie en stuiten dan op een bewustzijn dat vooronderstelling is van die zelfreflectie. Dat geldt niet alleen voor Descartes met zijn ‘ik denk dus ik ben’. Er zijn ook filosofen die beginnen met de ander of het andere, die in eerste instantie getroffen zijn door iets wat zich buiten hen bevindt of hen ‘overstijgt’. Een recent voorbeeld van dit genre is Emmanuel Levinas die een volledige filosofie van de Ander-met-hoofdletter-A heeft ontwikkeld. Daarin verwijst deze joodse denker regelmatig naar de woorden van de geniale wiskundige en christelijk filosoof Blaise Pascal (1623–1662). ‘Het ik is hatenswaard’, zegt deze laatste, en wel om twee eigenschappen. Om te beginnen is het ik op zichzelf onrechtvaardig, en wel omdat het ‘zichzelf tot middelpunt van alles maakt’, ook dus tot fundament van de filosofie, en daarmee de vijand is van alle andere ikken. Daardoor is het ten tweede ook bijzonder lastig voor anderen, juist omdat het al die andere ikken aan zich wil onderwerpen. Zo ziet Pascal niemand die ‘zich niet boven heel de rest van de wereld verheft en niet meer houdt van zijn welzijn, en van de voortduring van zijn geluk, en van zijn leven, dan van heel de rest van de wereld’. Vroeger heette dat een zonde, nu bijvoorbeeld ‘neoliberalisme’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wat een reden om te leven wordt genoemd is tegelijk een uitstekende reden om voor te sterven.

Albert Camus in De mythe van Sisyfus (1942)

‘De filosofie kent maar één werkelijk serieus probleem: de zelfmoord.’ Dat is het beroemde of beruchte begin van De mythe van Sisyfus, waarin de Franse filosoof en roman- en toneelschrijver Albert Camus (1913–1960) de consequenties probeert te schetsen van de ervaring van het absurde.
Hij stelt vast dat niemand bereid is zijn leven te geven voor het ontologisch godsbewijs of de stelling dat de aarde om de zon draait. Maar hij moet ook erkennen dat er veel mensen sterven omdat zij de zin van het leven niet zien. Terwijl er paradoxaal genoeg anderen zijn die zich laten doden omdat zij geloven in een of ander heilig idee. Nietzsche heeft ooit gezegd dat een filosoof alleen maar achting verdient als hij zelf het voorbeeld geeft waar het gaat om de consequenties van zijn overtuigingen. Dat betekent, zo merkt Camus fijntjes op, dat het nogal ‘belangrijk’ wordt wat je als filosoof antwoordt op de vraag of het leven het al dan niet waard is te worden geleefd …

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Niemand kan de ander zijn sterven afnemen.

Martin Heidegger in Sein und Zeit (1927)

Als je zo dapper bent om te menen dat je iets van hem begrijpt, is het altijd nog een riskante zaak om te proberen uit te leggen wat Martin Heidegger (1889–1976) precies bedoelt. Of je kiest ervoor om volledig in zijn ‘jargon’ te blijven spreken, maar alleen de volgorde van de woorden wat te veranderen, maar dan is er weinig gewonnen. Of je kiest ervoor om Dasein toch te lezen als individu of persoon, en te doen alsof Sein und Zeit ook over u en mij gaat, maar dan krijg je van heideggerianen al snel het verwijt hem niet te begrijpen of onrecht te doen.
De uitspraak over de onmogelijkheid de ander zijn sterven af te nemen, staat in de context van het onderzoek naar wat een individuele mens tot één geheel maakt. Mensen verliezen zich immers soms in de massa of geven hun leven voor een ander, of vallen op een andere manier niet helemaal met zichzelf samen. In het algemeen kun je je in het samenleven met andere mensen laten ‘vervangen’ door een ander. Maar er is één moment dat dat niet (meer) kan: als je leven ten einde loopt. Wat er eindigt als iemand sterft, dat was hij of zij als geheel.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Zijn de hartstochten dan de heidenen van de ziel? / Alleen redenen gedoopt?

Edward Young in The Complaint, or Night Thoughts on Life, Death and Immortality (1742–1748)

Deze uitroep, afkomstig uit een lang gedicht van Edward Young (1683–1765), is het motto van het filosofische debuut van Kierkegaard (Of/of). De Engelse dichter en toneelschrijver wilde eerst graag de politiek in, maar toen dat niet lukte werd hij dominee en na een geslaagd lofdicht belandde hij aan het hof van George II. Het grootste deel van Youngs werk is vergeten, maar zijn Night Thoughts waren reeds bij verschijning een groot succes en werden onder meer vertaald in het Frans, Duits Russisch, Zweeds en Hongaars. Voor zover bekend is er geen Nederlandse versie.
Met zijn ‘melancholie en maanlicht’ was hij van grote invloed op de romantische school in de poëzie. Omdat er later brieven zijn gepubliceerd waarin Young zich niet zo als een held van de hartstochten manifesteerde, werd er openlijk getwijfeld aan de motieven van de dichter. George Eliot sprak zelfs van ‘radicale onoprechtheid’. Het lange gedicht kreeg overigens nieuwe lezers doordat Edmund Blunden in zijn Undertones of War (1928), vertelde dat het voor hem als bron van troost had gediend in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Elke van de talrijke zelfmoorden ten gevolge van een ongelukkige liefde vormt een duidelijk bewijs voor de ondeugdelijkheid van de theorie die beweert dat een grote liefde alleen wordt opgewekt om hoe dan ook het vereiste nageslacht voort te brengen, dat

Vladimir Solovjov in De betekenis van de liefde (1892-1894)

De Russische filosoof, schrijver, dichter en mysticus Vladimir Solovjov (1853–1900) gebruikt het liefst voorbeelden uit de wereldliteratuur om te laten zien dat het liefdesgevoel bij de mens geen evolutionair doel dient. Zoals wellicht bekend leed de jonge Werther in Goethe’s Die Leiden des jungen Werthers aan een onbeantwoorde liefde voor Lotte die hem uiteindelijk tot zelfmoord dreef. Na verschijning van de romantische roman volgden vele ongelukkige verliefden in de werkelijkheid overigens zijn voorbeeld. Als de ‘wereldwil’ (Solovjov verwijst o.a. naar Schopenhauer) daadwerkelijk gebruik zou maken van de liefde om te zorgen voor meer of beter nageslacht, kan het toch niet zo zijn dat juiste de grootste liefdes vaak onbeantwoord blijven en helemaal geen (belangrijk) nageslacht voortbrengen. Want als de wereldwil zo zijn best had gedaan Werther in vuur en vlam te zetten voor Lotte, waarom lukt dat dan niet bij haar?

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

… de tijd, de bondgenoot van de waarheid …

Arthur Schopenhauer in Dat ben jij – Over de grondslag van de moraal (1841)

Op zoek naar het fundament voor een ethiek vraagt de Duitse denker Arthur Schopenhauer (1788–1860) zich af wat ons mensen ertoe brengt om af te zien van ons aangeboren egoïsme en in plaats daarvan het goede te doen. Tot zijn grote ergernis won hij met zijn antwoord Über die Grundlage der Moral niet de prijsvraag van de Koninklijke Deense Academie van Wetenschappen. Maar als je je er door hem van laat overtuigen dat de grondslag van de moraal gelegen is in het medelijden met andere levende wezens en dat je daarmee een vorm van onsterfelijkheid kunt bereiken, dan heeft Schopenhauer gelijk met de uitspraak in het citaat. Want de juryleden van die Deense prijsvraag zijn reeds lang vergeten en Schopenhauers gedachtegoed heeft de tijd overleefd.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Maandag 14 december 2015 houd ik een inleiding bij de documentaire ‘Yalom’s Cure’ in Concordia, Oude Markt 15, Enschede om 19.30 uur.

Een inspirerend portret van schrijver en wetenschapper Irvin Yalom, één van de meest invloedrijke psychiaters ter wereld. Samen met Irvin Yalom maken we een existentiële reis door de vele lagen van de menselijke geest. Inzicht en kennis brengen ons dichterbij de betekenis van het bestaan. We willen zoveel. We verlangen zoveel. Yalom wil mensen helpen te leren om te leven. En lief te hebben. In deze film geeft Yalom niet alleen inzicht in zijn ideeën, maar leren wij ook hemzelf kennen: Yalom is 60 jaar getrouwd met Marilyn. Ze hebben moeilijke tijden doorstaan, maar zijn erin geslaagd om elkaar lief te hebben en te respecteren.

Yalom schreef diverse psychotherapeutische standaardwerken en verwierf grote bekendheid bij een breed publiek met zijn romans Nietzsche’s Tranen, De Therapeut en De Schopenhauer-kuur. Filosofie is de grote inspiratiebron van Irvin Yalom. Daarmee biedt hij geen snelle oplossingen, maar troost en hoop bij existentiële vragen. “Juist het besef dat het leven tijdelijk is, helpt ons gelukkig te worden.”

Zie voor meer informatie: http://www.cinementaal.nl/index.php/agenda

Van alle belachelijke dingen komt me als het allerbelachelijkste voor het druk te hebben in de wereld, een rappe eter te zijn en een rappe werker.

Søren Kierkegaard in Of/of – Een levensfragment uitgegeven door Victor Eremita (1843, 2000)

Deense filosoof Søren Kierkegaard (1813–1855) staat erom bekend dat hij graag een spel speelde met pseudoniemen, en zijn officiële debuut Of/of is daarvan een fraai voorbeeld. Het boek is samengesteld door ‘uitgever’ Victor Eremita, wat te vertalen is als de ‘overwinnende kluizenaar’, waarbij bedoeld is dat hij door zijn eenzaamheid gewonnen heeft. Deze uitgever vertelt in een voorwoord dat hij de teksten die de rest van het boek uitmaken, aangetroffen heeft in een antiquarische secretaire die hij jaren eerder op de kop had getikt. Volgens Victor Eremita zijn de teksten geschreven door twee verschillende personen, die hij aanduidt met A en B. Het boek begint vervolgens met een aantal korte beschouwingen en aforismen, ‘tussenpsalmen’ genoemd, waarvan later kon worden vastgesteld dat ze overeenkwamen met dagboekteksten van Kierkegaard zelf.

In het stukje over de belachelijkheid van het druk-zijn, vertelt de auteur dat hij altijd moet ‘schudden van het lachen’ als hij ziet dat er op de neus van zo’n ‘bedrijvig man’ een vlieg gaat zitten of als hij wordt ‘natgespat door een rijtuig dat hem in nog grotere haast passeert’. Hij vergelijkt de druktemakers met die vrouw die toen haar huis in brand stond in alle consternatie alleen de ‘haardtang’ redde. ‘Wat redden die lieden eigenlijk meer uit de grote brand des levens?’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Leven is diefstal.

A.N. Whitehead in Process and reality (1927-1928)

Kun je als mens leven ‘zonder een vlieg kwaad te doen’? Boeddhisten doen hun best om eerbied te hebben voor alle levende wezens, en Indiase jaïnisten vegen het pad schoon voor ze het betreden om niet per ongeluk op een dier te stappen. Maar volgens de Brits-Amerikaanse filosoof, natuurkundige en wiskundige Alfred North Whitehead (1861-1947) geldt voor alle dingen, die hij omschrijft als ‘samenlevingen van gebeurtenissen’, dat zij voor hun bestaan afhankelijk zijn van uitwisseling met hun omgeving. In het geval van levende wezens neemt die uitwisseling de vorm aan van diefstal. Je kunt je daarbij voorstellen dat je wel vegetariër of zelfs veganist kunt zijn, maar dat je toch groente zult moeten oogsten. En je kunt ook niets doen aan de bloeddorst waarmee in je ingewanden vervolgens die plantenvezels te lijf worden gegaan.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het wezen van de rede bestaat er niet in voor de mens een grondslag en vermogens veilig te stellen, maar hem onder kritiek te plaatsen en tot rechtvaardigheid te manen.

Emmanuel Levinas in Totaliteit en oneindigheid (1961)

Het werk van de Joods-Franse denker van Litouwse afkomst Emmanuel Levinas (1906–1995) vormt een bijzonder ‘tegengeluid’ in de filosofie. In de afgelopen eeuwen gingen steeds meer filosofen zich vooral bezighouden met het zoeken van het fundament van de ‘rede’ (het begripsvermogen) en andere menselijke vermogens als de waarneming en de moraal. In feite waren ze voortdurend bezig zichzelf en hun uitspraken te rechtvaardigen.
In zijn zeer diepzinnige, en daarom nogal moeilijk te doorgronden hoofdwerk Totaliteit en oneindigheid komt Levinas tot een omkering van de filosofie. Die vertrekt niet vanuit de (zelf)reflectie, maar vanuit de ervaring van het ‘gelaat van de ander’, onze ‘naaste’ die met zijn blik zegt: ‘dood me niet.’ De filosofie heeft dan slechts tot taak om de consequenties van die ervaring te onderzoeken. Dan blijkt bijvoorbeeld dat het feit dat wij überhaupt taal (kunnen) gebruiken ook afhankelijk is van het feit dat wij er voor de ander zijn. En denk ook niet dat de kwetsbare ander, die ons ‘maant’ tot rechtvaardigheid, onze gelijke is. Hij, maar even vaak zij, is onze leermeester.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

… zonder filosofie wagen tegenwoordig alleen misdadigers het nog om anderen te benadelen …

Robert Musil in Der Mann ohne Eigenschaften (1952)

Volgens Ulrich, de man zonder eigenschappen in het gelijknamige boek van de Oostenrijkse schrijver Robert Musil (1880–1942), zijn ‘eigenschappen’ niet datgene wat ons tot een unieke persoonlijkheid maakt, maar vervreemden ze ons juist van onze ziel. Daarom zet hij zich (in gedachten) af tegen mannen die juist uitblinken in de edelste eigenschappen, zoals de staalmagnaat Paul Arnheim. Deze wordt gevraagd als voorzitter van het comité dat het 70-jarig ambtsjubileum voorbereidt van keizer Frans Jozef. Arnheim is niet alleen beroemd omdat hij op vele terreinen thuis is, van kunst en sport tot filosofie en economie, maar ook omdat hij zakelijk zeer succesvol is en tijdens directievergaderingen met citaten van grote schrijvers en filosofen strooit. Zijn collega-ondernemers zijn allang blij dat Arnheim hun zuivere eigenbelang weet te legitimeren met het algemeen belang door verbanden te leggen met filosofie en literatuur.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De waarheid van deze wereld, dat is de dood.

Louis-Ferdinand Céline in Reis naar het einde van de nacht (1932)

De lotgevallen van Ferdinand Bardamu, de hoofdpersoon uit Reis naar het einde van de nacht van de Franse schrijver Louis-Ferdinand Céline (1894–1961) volgen die van de schrijver zelf nogal op de voet. Na letterlijk en figuurlijk te zijn beschadigd tijdens de Eerste Wereldoorlog in Vlaanderen, verblijft hij korte tijd in Afrika en Amerika, om ten slotte te eindigen als arts in Clichy, een voorstad van Parijs.

Voor zowel hoofdpersoon als schrijver geldt bovendien dat zij overtuigd zijn van de banale zinloosheid van het leven, ook al eindigen ze in een rol die het heil van de ander beoogt. Ook in zijn levensvisie is Baradamu echter geen held: ‘Je moet kiezen: sterven of liegen. Persoonlijk heb ik nooit de moed gehad om me van kant te maken.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als het leven geen zin heeft, dan maakt het maar zin.

Gummbah op trui voor expositie ‘Nobody Forever’, 2006

Filosoof René Gude was al ernstig ziek toen hij in 2013 tot Denker des Vaderlands werd gekozen. In een interview met Trouw (16 november 2013) zegt hij de uitspraak van Gummbah te hanteren als uitgangspunt voor het verkennen van alle terreinen van het leven. Hij behoort tot die grote groep intellectuelen van tegenwoordig die ervan overtuigd zijn dat er ‘geen voorgegeven zin is van dit alles’, maar dat mensen ‘met wisselend succes’ zin ‘geven’ of ‘maken’. Zelf maakt hij zin door te werken. Als hij ’s morgens geen zin heeft om te beginnen, heeft hij de discipline om toch aan de slag te gaan, en ’s avonds is hij weer een tevreden mens.
Als je het niet zo getroffen hebt met je baan kun je ook zin maken door gezinsleven of vrienden, in maatschappelijke activiteiten of in de politiek. Als het je lukt om zin te maken, kom je in ‘een gemoedstoestand waarin je bent als je zinnen geprikkeld zijn, je zintuigen het schone waarnemen, je volzinnen betekenis hebben en je louter zinvolle doelen voor ogen hebt’. In 2500 jaar wijsbegeerte is de zaak dus nogal omgedraaid: het is niet langer zo dat het Schone, het Ware en het Goede het vanzelfsprekende streven zijn van de deugdzame mens, want die moeten eerst door hem worden gemaakt om ze vervolgens te kunnen ervaren. Dat kan maar twee dingen betekenen: de hoogmoed kent nu echt geen grenzen meer of wat wij in die gemoedstoestand ervaren is een illusie die vandaag of morgen wordt doorgeprikt. Of is dat laatste reeds lang geleden gebeurd …

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

‘Naar uw medisch oordeel leed de overledene dus aan goed-zijn? Was dat het psychologische defect dat leidde tot haar dood?’

Uitspraak in Breaking the waves (1996) van Lars von Trier

[bevat spoilers] Naast alle bewondering voor zijn weergaloze films roept de Deense filmmaker Lars von Trier (geb. 1956) ook veel ergernis of zelfs woede op, onder andere vanwege de manier waarop vrouwen het in zijn films te verduren krijgen. Beide reacties gelden zeker ook zijn meesterwerk Breaking the waves. De film won de grote prijs van Cannes en was voor de toonaangevende criticus Roger Ebert en regisseur Martin Scorsese een van de tien beste films van het laatste decennium van de twintigste eeuw.

De film speelt in de jaren zeventig in Noord-Schotland en gaat over de liefde van de naïef-vrome Bess, opgegroeid in een soort zwartekousenkerk, voor de wereldse Jan, hippe medewerker op een boorplatform. Bess wordt zich op zeker moment in de film bewust van haar unieke talent: ‘ik kan geloven.’ Dat geloof in haar liefde en in haar geliefde wordt haar noodlottig, zo lijkt het.

Een interessante subplot is de relatie tussen Bess en de jonge arts/psychiater van het plaatselijke ziekenhuis. Eerst ziet hij haar ‘antipsychiatrisch’ als een vrouw die lijdt onder de dood van haar vader en broer. Later slaat dat om en wil hij haar gedwongen laten opnemen in een inrichting. Uiteindelijk verliest hij zijn professionele afstand en herroept hij voor de tuchtrechter bijna zijn diagnose dat zij neurotisch of psychotisch was: ‘ik zou nu misschien gewoon een woord gebruiken als “goed”.’ Om zijn eigen hachje te redden, komt hij daar na die strenge vraag uit het citaat weer op terug.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

‘De tweede voornaam van Barack Obama is Hussein. Hij is dus moslim! Je moet dus niet op hem stemmen bij de presidentsverkiezingen.’

Van Benthem, Van Ditmarsch en Van Eijck in Logica in actie (2009)

Deze redenering wordt door de auteurs van dit logicaleerboek van de Open Universiteit gebruikt als voorbeeld van het type drogreden dat wordt aangeduid als ‘verborgen aanname’. De redenering bevat er zelfs twee. De eerste verborgen aanname is dat alle mensen met Hussein als voornaam ook daadwerkelijk moslim zijn, maar dat hoeft helemaal niet het geval te zijn. Barack Obama is er zelf een tegenvoorbeeld van. De tweede verborgen aanname is dat een moslim geen kandidaat kan zijn voor het presidentschap of dat niet zou mogen zijn. De eerste variant van deze tweede aanname is in strijd met de Amerikaanse grondwet, die geen mensen uitsluit van openbare ambten op grond van zijn of haar geloofsovertuiging. De tweede variant is in strijd met de democratische staatsvorm waarin dat niet wordt bepaald op grond van een redenering, maar op basis van verkiezingen. Aan het slot van hun betoog gaan de auteurs even ‘buiten hun boekje’: ‘We wachten tot de presidentsverkiezingen in 2020, en de eerste islamitische presidentskandidaat.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ik bewonder politici net zoveel als ik wetenschappers bewonder.

Bruno Latour in Politics of nature. How to bring the sciences into democracy (2005)

Volgens wetenschapsantropoloog Bruno Latour (geb. 1947) komt dit ‘tweevoudige respect’ maar weinig voor. Veel wetenschappers moeten niets hebben van de ‘vuiligheid’ van de politici, die zich nooit houden aan logica en feiten, maar alles alleen maar gebruiken om zieltjes te winnen voor hun eigen doelen. Politici van hun kant zijn alleen geïnteresseerd in wetenschappelijke feiten of theorieën die hen helpen om hun eigen mening kracht bij te zetten. Zij hebben alleen maar last van de wetenschappelijke mores als waardevrije experimenten en het kritisch toetsen van eigen ideeën. Dan komt er immers nooit iets van de grond. Volgens Latour heeft hij zelf noch het wetenschappelijke statuur, noch de politieke invloed om de discussies over natuur en politiek, die nodig zijn door de klimaatcrisis, op te lossen. Dit ‘gebrek aan autoriteit’ is echter precies het ‘kleine voordeel’ dat hem in staat stelt om de wederzijdse vervlochtenheid van natuur, wetenschap en politiek op een andere manier ter sprake te brengen. Op een andere plek heeft hij bijvoorbeeld gepleit voor een ‘Parlement der Dingen’ (We zijn nooit modern geweest, 1991/1994).

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Filosoferen is leren te sterven.

Montaigne in Essais (1595)

Je kunt nog steeds een bezoek brengen aan de toren van zijn Château in Périgord, met daarin de ronde werkkamer met spreuken tegen het plafond waarin Michel Eyquem de Montaigne (1533–1592) zich oefende in het sterven met het schrijven van zijn beroemde Essais (probeersels of proeven).

Een door Montaigne veelvuldig geciteerd auteur in het kader van de stervenskunst is Lucretius (99–55 v.Chr.) die aanraadt om je zelf voor te stellen dat je op je sterfbed ligt en je dan af te vragen of je goed hebt geleefd. Als het antwoord bevestigend is, kun je met een gerust hart ‘heengaan’ ‘als een voldane gast die een feestmaal verlaat’. Als je echter vast moet stellen dat je niet goed hebt geleefd, dan is het ook niet erg dat je het leven verliest, want dan wist je blijkbaar toch niet wat je ermee moest aanvangen. Nu kun je je natuurlijk nu al bedenken dat dat toch niet lekker ligt, dat laatste besef. Maar dan is er alle aanleiding om vandaag nog ernst te maken met dat goede leven. Volgens het epicurisme, waarvan Lucretius een belangrijke zegsman is, betekent dat overigens dat je moet streven naar lichamelijk en vooral geestelijk genot, waarbij de gemoedsrust (ataraxia) als het hoogst bereikbare genot geldt. Voor mensen van nu is dat waarschijnlijk niet het eerste waar zij aan denken bij het woord ‘genot’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het is bespottelijk te beweren dat deugd geen eigenschap van vrouwen is.

Plutarchus in Gesprek over de liefde (Huwelijk – moraal en praktijk)

Hij was afkomstig uit Boeotië, in het midden van Griekenland, en heette eigenlijk Ploutarchos, maar is bekend geworden onder de Romeinse naam Plutarchus (ca. 46–120 n.Chr.), die hij kreeg van een Romeinse vriend die verkeerde aan het hof van keizer Vespasianus. Plutarchus was al in die tijd een veelgelezen auteur van een verzameling ‘Parallelle levens’, een reeks met veel anekdotes gelardeerde levensbeschrijvingen van telkens een grote Griek en een grote Romein die een zekere verwantschap met elkaar hadden.

De dialoog waaruit het citaat afkomstig is, heeft meer weg van een monoloog, waarin hij onder andere het huwelijk verdedigt tegen de ‘knapenliefde’. Zelf is hij gelukkig getrouwd met een ontwikkelde vrouw, Timoxena, en heeft hij een voor die tijd behoorlijk vooruitstrevende opvatting over vrouwen. Zo vindt hij het ‘al te dol’ dat velen de ‘vrouwelijke natuur’ eerst de hemel in prijzen, maar vervolgens beweren dat zij niet in staat zou zijn tot werkelijke vriendschap. ‘Een vrouw houdt toch van haar man en kinderen!’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Denkers

Thema's