Gedachten

De filosoof behandelt een vraag zoals een ziekte.

Ludwig Wittgenstein in Filosofische onderzoekingen (1953, 245)

In het boek Filosofie als levenshouding (2000) legt Joachim Leilich uit dat het woord therapie dubbelzinnig is als het wordt gecombineerd met een andere term: een drugtherapie wil je van de drugs afhelpen, maar in een aromatherapie worden aroma’s juist gebruikt om je te genezen. Voor vele zogenaamde filosofische practici is het een gegeven dat filosofie heilzaam kan zijn bij bijvoorbeeld levensproblemen of ethische vraagstukken.
Voor Wittgenstein was de filosofie eerder zelf de ziekte, of misschien het symptoom, veroorzaakt door ondoordacht taalgebruik. Hij meende dat het enige wat kon worden opgelost door filosofie de filosofie zelf was. Bij een succesvolle behandeling verdwijnt de vraag. Filosofie had dus alleen waarde als zelftherapie, als een tijdelijke ladder uit de afgrond, die je weg kon gooien als je weer met beide benen op de grond stond.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Jezus zegt: Heb Uw broeder lief als Uw ziel, behoed hem als de appel van uw oog.

Het Evangelie van Thomas (uit het Koptisch vertaald en toegelicht door Gilles Quispel (2004))

Het was koningin Juliana die via de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken een goed woordje liet doen bij de Egyptische autoriteiten voor de Nederlandse theoloog Gilles Quispel (1916-2006). Quispel wilde toegang krijgen tot de eind jaren veertig gevonden Nag Hammadi-codices en het was zijn overtuiging dat deze geschriften zonder tussenkomst van Juliana ‘nu nóg in die koffer lagen in het Koptisch Museum in Cairo, en inmiddels waarschijnlijk door de insecten waren opgevreten’.
Een van de belangrijkste boeken, die Quispel zelf vertaalde uit het Koptisch, was het zogenaamde Thomas-evangelie. Uit het commentaar bij de vertaling die hij enige jaren voor zijn dood publiceerde, blijkt dat hij niet alleen een geleerde, maar ook een betrokken ‘gelovige gnosticus’ is. Hij is op zoek naar de ware woorden van Jezus, die volgens hem eerder een wijsheidsleraar dan een halfgod was. Volgens Quispel blijkt onder andere uit het citaat dat het christendom tussen de vele mysteriereligies, de enige met een sociale kant was: ‘En daarom won het.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Zelfs als je ook maar in de buurt van nederigheid komt, zelfs al is het maar even, is dat als een slok koud water voor een man in een woestijn.

C.S. Lewis in Mere Christianity (1952)

Als je een werkelijk nederig man tegenkomt zal dat volgens de Ierse schrijver en geleerde Clive Staples Lewis (1898–1963) niet iemand zijn die er ‘nederig’ uitziet zoals wij dat tegenwoordig begrijpen: ‘een soort glibberig, zalvend persoon die voortdurend tegen je zegt dat hij natuurlijk van nul en generlei belang is.’ Het enige wat je waarschijnlijk opmerkt, is dat hij opgewekt en intelligent is, en oprechte belangstelling heeft voor wat je hem te zeggen hebt.

Het kan ook zijn dat je hem eigenlijk niet mag, en dan komt dat waarschijnlijk doordat je een beetje jaloers bent dat hij zo van het leven lijkt te genieten. Overigens zal hij zelf niet denken aan nederigheid, hij denkt juist helemaal niet aan zichzelf. En als je zo zou willen worden als hij, heeft Lewis wel een tip voor de eerste stap: beseffen dat je hooghartig bent.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als er nou iets een reeks voetnoten bij Plato is, dan is het The Sopranos.

Mark Rowlands in Alles wat ik weet, weet ik van tv – Filosofie voor zappers (2005)

Hoogleraar ethiek Mark Rowlands (geb. 1962) heeft een interessante manier gevonden om filosofie toegankelijk te maken voor het grote publiek door filosofische vragen te illustreren met bekende televisieseries. Zo behandelt hij aan de hand van Aristoteles de serie Friends om de vraag ‘Wat is liefde?’ te beantwoorden, en bekijkt hij Sex and the City om erachter te komen wanneer je gelukkig bent.

Dat je de filosofie kunt beschouwen als een reeks voetnoten bij Plato is een bekende uitspraak van de filosoof en wiskundige A.N. Whitehead. Rowlands vindt dat dat ook geldt voor de serie over een Amerikaanse maffiafamilie, waarvan het hoofd – Tony Soprano – regelmatig een psychiater bezoekt, omdat hij last heeft van paniekaanvallen die gepaard gaan met duizeligheid en black-outs. Volgens Rowlands gaat het in de serie onder meer om de platoonse vraag: ‘Kan een goed mens slechte dingen doen?’ De fijngevoelige, intelligente Tony – zeker in vergelijking met zijn collega’s – is een zorgzame vader en heeft een zwak voor dieren, maar moet om zijn verlangen naar macht en rijkdom te bevredigen meedogenloos zijn. Volgens Rowlands is de onverenigbaarheid van zijn passies zijn wezenlijke probleem. En volgens Plato is een goed mens iemand die geest, temperament en lichamelijke begeerten in het juiste evenwicht houdt. Ieder ander is ‘gestoord’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ieder mens bevindt zich eenzaam in zijn eigen heden.

Harry Mulisch in Grondslagen van de mythologie van het schrijverschap (1987)

De in 2010 overleden schrijver en denker Harry Mulisch was naar eigen zeggen nieuwsgieriger naar de laatste bevindingen van de natuurwetenschappen dan naar de nieuwste roman van een Nederlandse schrijver. Het hoogtepunt van de kruisbestuiving tussen literair meesterschap en een unieke visie (op alles) is zijn Compositie van de wereld (1980), volgens sommigen het werk van een krankzinnige poseur, volgens anderen qua filosofische genialiteit alleen vergelijkbaar met Plato en Aristoteles.
Op vele plekken heeft Mulisch zich ook expliciet uitgelaten over wat volgens hem het schrijverschap is: een mythisch gebeuren, waarin de tijd overwonnen wordt. In een mensenleven is het ruimtelijke steeds ook het tijdelijke. Het is bekend dat als je naar de sterrenhemel kijkt je diep in het verleden kijkt, maar ook dat het zonlicht er acht minuten over doet om de aarde te bereiken: ‘zeven minuten geleden kan zij gedoofd zijn.’ Maar ook als we iemand vlakbij ons zien of horen is dat voor die persoon zelf inmiddels al (driehonderdmiljoenste resp. driehonderddertigste seconde) verleden tijd. Vandaar die eenzaamheid in ons eigen heden.‘Een gemeenschappelijk nu wordt alleen door middel van de seksualiteit bereikt.’ Maar onsterfelijk wordt hij die als Orpheus met zijn lied het hart doet smelten van Charon en op zoek kan naar Eurydike in de onderwereld.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een droom die je alleen droomt, is maar een droom. Een droom die je samen droomt is werkelijkheid.

Yoko Ono

Als je het Engelse origineel van dit citaat op Google opzoekt, wordt het steevast toegeschreven aan John Lennon, maar uit het laatste grote interview met beide echtelieden blijkt dat het oorspronkelijk door Yoko Ono is geconcipieerd. David Sheff interviewde hen voor Playboy, en het uitgebreide vraaggesprek is apart uitgebracht onder de titel All We Are Saying: The Last Major Interview with John Lennon and Yoko Ono (2000). Daarin is duidelijk te lezen dat John Lennon struikelt over de formulering terwijl hij zijn vrouw wil citeren: ‘A dream you dream together … or …’ ‘Ik weet het niet meer, je zult het moeten opzoeken.’ Lennon zegt dat zij het al lang geleden in een van haar boeken schreef.

Overigens wordt vrijwel exact dezelfde uitspraak in het Duits toegeschreven aan de wonderbaarlijke Oostenrijkse kunstenaar en architect Friedrich Hundertwasser (1928-2000). Gelukkig waren er meer mensen die zijn dromen van een mens- en milieuvriendelijke bouwkunst deelden, zodat die hier en daar werkelijkheid zijn geworden – zelfs toen de oorspronkelijke dromer al overleden was –, zoals in Nederland de Ronald McDonald Kindervallei (2007) in Houthem-St. Gerlach.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Voor het heiligdom waarin de kunstenaar droomt, staan tegenwoordig vuile laarzen. Ze zijn van de psycholoog, die daarbinnen doet of hij er thuishoort.

Karl Kraus in Nachts – Aphorismen (1924)

De Joods-Oostenrijkse dichter en schrijver Karl Kraus (1874–1936) is vooral beroemd en berucht geworden vanwege zijn blad Die Fackel, dat hij in 1899 oprichtte en vanaf 1911 tot zijn dood volledig zelf volschreef. Hij werd gevreesd om zijn vaak scherp satirische kritiek op de Duitse cultuur en de Duitse en Oostenrijkse politiek.
In eerste instantie verwelkomde hij de opkomende psychoanalyse van Sigmund Freud en zijn volgelingen, vanwege hun moed om zonder taboes te spreken over (homo)seksualiteit. Zijn sympathie voor de nieuwe ‘zielkunde’ blijkt ook uit de ruimte die hij leden van de psychoanalytische beweging in zijn tijdschrift geeft. Maar de satiricus in Kraus krijgt al snel in de gaten hoe gemakkelijk het is om de uitspraken van freudianen te parodiëren. Zo schrijft hij al in 1907: ‘De mensheid is in de middeleeuwen hysterisch geworden, omdat zij de bepalende seksuele indrukken uit haar Griekse jeugd niet goed verdrongen heeft.’ En: ‘Het is de hoogste tijd dat kinderen hun ouders inwijden in de geheimen van het geslachtsleven.’
Maar als hij in 1913 zelf op de analytische sofa wordt gelegd, doordat een aantal van zijn aforismen zonder toestemming wordt overgenomen in een psychoanalytisch tijdschrift, wordt de toon anders, want ‘de nieuwe zielkunde heeft het gewaagd, in het mysterie van het genie te spugen’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het principe van de eigenliefde is (…) misschien wel te verenigen met mijn volledige welbevinden op dit moment, maar nu is de vraag: is het juist?

Immanuel Kant, Grundlegung zur Metaphysik der Sitten (1785, ba54)

Stel dat je ernstig in geldnood zit en van iemand geldt wilt lenen. Hij zal dat alleen doen als je hem belooft het terug te zullen betalen. Je zult dat graag beloven, ook als je weet dat dat terugbetalen er waarschijnlijk niet in zit. Maar als je nog een greintje geweten hebt, zul je je toch afvragen of dat wel mag: iets beloven ten bate van jezelf, terwijl je weet dat je die belofte gaat breken. Immanuel Kant (1724-1804) vindt dan dat je je moet afvragen wat er gebeurt als je daar een ‘maxime’, een stelregel van maakt: wat gebeurt er als iedereen dat zou doen? En dan zie je meteen dat de eigenliefde in dit verband nooit als algemene wet kan gelden: niemand zou dan immers nog een belofte vertrouwen, maar daar alleen nog maar om lachen. En niemand zou meer geld kunnen lenen, ook degenen niet die het wél terug willen betalen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Geven is de hoogste uitdrukking van kracht.

Erich Fromm in The art of loving (1956)

Alleen al van het Engelstalige origineel van Liefhebben, een kunst een kunde van Erich Fromm (1900–1980) werden zes miljoen exemplaren verkocht, maar ook in Nederland blijft het een veelgelezen boek. De 14e druk in 1995 was een herziene vertaling, en ook die werd reeds herdrukt.
Kerngedachte van het boek is dat liefde niet ‘een heel speciaal gevoel van binnen’ is dat je overkomt, maar een activiteit. Je wordt niet ‘ver-liefd’ (of hoogstens voor een paar maanden), maar je hebt lief. In de meest algemene zin kun je daarom zeggen dat liefde in de eerste plaats ‘geven’ is en niet ‘ontvangen’. Volgens Fromm is de vraag wat ‘geven’ eigenlijk is, bijzonder moeilijk te beantwoorden. Het grootste misverstand is dat ‘geven’ altijd iets ‘opgeven’ betekent, een opoffering. ‘Wiens karakter zich nog niet heeft ontwikkeld voorbij het stadium van de receptieve, uitbuitende of hamsterende oriëntatie ervaart de daad van het geven op die manier. Het “marketing”-karakter wil wel geven, maar alleen in ruil voor iets anders.’ ‘Onproductieve’ mensen, die vroom zeggen dat geven beter is dan ontvangen, lijden liever onder een verlies dan vreugde te ervaren. Voor productieve mensen is geven echter iets geheel anders: het duidelijkste teken van kracht.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Zolang er artsen zijn hebben ze de psychische stoornissen van hun patiënten beschouwd als producten van een defecte hersenmachine en daarnaar gehandeld. En hun patiënten hebben hen geloofd.kop

Rutger Kopland / R.H. van den Hoofdakker, Twee ambachten (2003)

Je zou kunnen denken dat pas in onze tijd wetenschappelijk wordt uitgegaan van de hersenen als bron voor gedrag en psychische stoornissen, maar dat is een misverstand. De psychiater R.H. van den Hoofdakker (als hij het andere ambacht – de poëzie – bedreef, heette hij Rutger Kopland (1934-2012)) laat zien dat Hippocrates ongeveer 400 jaar v.Chr. al zei: ‘Het dient algemeen bekend te zijn dat de bron van zowel ons plezier, onze vreugde, gelach en vermaak, als van onze smart, pijn, angst en tranen, geen andere is dan de hersenen.’
Van den Hoofdakker erkent dat hij vanwege de heilzame werking van bijvoorbeeld psychofarmaca, slaapdeprivatie en lichttherapie, in de verleiding wordt gebracht om zelf ook te geloven in het model van de ‘defecte speelgoedauto’ als verklaring voor psychisch lijden. Als kind had hij immers een speelgoedauto die de ‘vervelende persoonlijkheidsstoornis had nooit rechtuit te “willen” rijden’. Van den Hoofdakker vindt dat we de mens best mogen beschouwen als een machine, maar dan wel een die net als ieder levend organisme moet zien te leven ‘in deze wereld en door deze wereld’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De werkelijke vijand van het menselijk ras is niet de onverschrokken en onverantwoordelijke denker. De werkelijke vijand is degene die de menselijke geest zo probeert te kneden dat hij zijn vleugels niet meer durft uit te slaan.

Abraham Flexner in ‘The usefulness of useless knowledge’ (Harper’s, nr. 179, juni/november 1939)

Het is een gevaarlijke tijd waarin de onderwijshervormer Abraham Flexner (1866–1959) een lans breekt voor ongebreidelde nieuwsgierigheid in plaats van een afgedwongen pragmatisme. Hij constateert dat in Duitsland en Italië, waar de geest toch ooit alle kanten uitvloog, nu de academische vrijheid wordt ingeperkt. Zelf is hij invloedrijk geweest met een verandering van het schoolsysteem naar kleinere klassen en een persoonlijke begeleiding, maar ook naar meer aansluiting op de praktijk. Nu begint hij zich af te vragen of de Amerikaanse samenleving niet is doorgeschoten. Is ‘maatschappelijk nut’ niet een te nauw kader voor de menselijke geest die wil zwerven en eigenzinnig kanten op wil waarvan het nut nog niet vaststaat? Hij breekt een lans voor ‘het nut van nutteloze kennis’.
De gedachte dat een grote geest vooral behoefte heeft aan vrijheid was voor hem al eerder aanleiding geweest om, samen met zakenman en filantroop Louis Bamberger het Institute for Advanced Study in Princeton te stichten. Als directeur van dit unieke instituut, dat nog altijd floreert, nu onder Nederlander Robbert Dijkgraaf, haalde hij vele vluchtelingen uit de fascistische delen van Europa naar Amerika, waaronder Albert Einstein. Zou Flexner hebben beseft dat er in de 21ste eeuw een hele nieuwe vijand van de academische vrijheid zou opstaan: het marktdenken?

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Objectiviteit is een afspraak van mensen waardoor ze niet altijd hoeven te zeggen waar ze het over hebben.

B.J. Kouwer in Existentiële psychologie (1973)

Het ‘rare’ aan de psychologie is dat wat behoort tot het onderwerp van deze wetenschap, zoals denken, bewustzijn, kenvermogen en waarneming, tegelijk vooronderstelling is van het doen aan wetenschap. Voor de Nederlandse psycholoog Benjamin Jan Kouwer (1921-1968) was deze merkwaardige aard van het bewustzijn aanleiding om alle vigerende theorieën over de mens af te wijzen. Door het paradoxale karakter van de psychologie had hij vervolgens wel veel moeite om zelf tot een eigen theorie te komen. Hoe die er ongeveer uit zou zijn gaan zien, weten we uit de door zijn Groningse leerlingen postuum uitgegeven college-aantekeningen in het genoemde boekje.
Hij gaat ‘het gesprek’ nemen als elementaire eenheid van onderzoek, en niet langer gedrag of psyche van het individu. Een van de lastige kwesties waar de psychologie mee te maken had, was het feit dat er aan de ene kant gestreefd werd naar ‘objectieve’ kennis van de mens, terwijl psychologen tegelijkertijd alleen maar konden vaststellen dat ieder individu door en door ‘subjectief’ is. In het gespreksperspectief wordt dit elegant opgelost: objectief zijn die dingen waar we het over eens zijn, subjectief die zaken waarover we dat niet zijn.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De Poëzie mag ons ontvallen, maar één ding blijft behouden voor onze cultuur. Iets blijvends. Iets wat niemand je af kan nemen: de publiciteit.

Rudy Kousbroek in ‘Trust Poetry’, Het avondrood der magiërs (1970)

Waar vind je alle ‘attributen van de poëtische werkelijkheid’ nog, ‘het feeërieke, het magische, het wonderbaarlijke, het lyrische, het cliché en het rijm’? Volgens Rudy Kousbroek (1929) was de publiciteit, de reclame, ‘het laatste bolwerk van de Dichter’. Daar wordt ‘witter dan wit’ gewassen, daar zijn ‘heilzame ingrediënten’ die ‘inwerken’ of zich ‘direct richten tot de hoofdpijncentra’. Etenswaren zitten ‘boordevol gezondheid’, wasmiddelen ‘verjagen’ vuil, automobielen zorgen voor de ‘ultieme vrijheid’. En in 1970 was ook Rudy Kousbroek een ‘activist’, want uiteindelijk vindt hij het schandalig dat deze dichterlijke pseudowetenschap ons opgesloten houdt ‘in een wereldbeeld dat geen enkele relatie tot de wereld heeft’, dat mensen conditioneert tot ‘wezenloze koopautomaten die geloven dat het blazen op het fluitje van de stationschef de kracht is die de trein in beweging brengt’. Je kunt ook denken aan de megalomanie van sponsors van commerciële zenders, die betaald hebben voor de uitzendrechten en daarom zeggen dat ‘deze film mede mogelijk is gemaakt door’ hen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De mens is de maat van alle dingen.

Protagoras

Deze stelling van de zogenaamde ‘voorsocratische’ sofist Protagoras (490–420 v.C.) behoort tot de bekendste filosofische uitspraken en heeft zijn weg gevonden in het algemene spraakgebruik. Omdat van Protagoras en veel van zijn voorgangers en tijdgenoten slechts fragmenten zijn overgeleverd, vaak in de vorm van citaten bij andere denkers, weten we niet in welke context Protagoras dit heeft gezegd. Het enige wat we hebben is een tweede zin, die volgt op het citaat: ‘Van de dingen die zijn, dat ze zijn, en van de dingen die niet zijn, dat ze niet zijn.’

Omdat hij niet het Griekse woord voor ‘entiteit’ gebruikt, zijn er commentatoren die denken dat hij min of meer een tautologie uitsprak: dat bijvoorbeeld (zintuiglijk waar te nemen) eigenschappen, sociale werkelijkheden, gevoelens en oordelen geen objectieve realiteit buiten de mens hebben. Maar vaak wordt Protagoras op grond van dit aforisme beschouwd als een relativist als het om kennis gaat. In de gelijknamige dialoog van Plato strijdt Protagoras met Socrates over de aard van de deugd. Volgens Protagoras is de deugd aan te leren, volgens Socrates moet die reeds in de mens aanwezig zijn om er door een goede leermeester uit te worden gehaald.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De ziel heeft geen geslacht.

Christina van Zweden in Christine de Suède et le cardinal Azzolino: lettres inédites (1666-1668) (uitgegeven in 1899)

Over de opmerkelijke vrouw die in 1654 groot opzien baarde door afstand te doen van de troon en zich te bekeren tot het katholicisme zijn vele romans, toneelstukken, en zelfs opera’s gemaakt. Christina (1626–1689) heeft een beetje een slechte naam in de filosofie, omdat zij na een uitvoerige correspondentie over haat en liefde met René Descartes, hem vroeg naar Zweden te komen. Daar liet ze hem om vijf uur ’s ochtends in een ijskoud kasteel opdraven om over filosofie te praten, waardoor de beroemde filosoof een longontsteking opliep en overleed.
Behalve om haar onconventionele ideeën en levenswandel, was zij ook bekend om haar uiterlijk, gedrag, kleding en stem, die nogal mannelijk van karakter waren. Het is bekend dat ze liefdesrelaties had met zowel mannen als vrouwen, en beslist niet wilde trouwen. Bovendien was ze zeer belezen en geïnteresseerd in kunst, wetenschap en godsdienst. Ze liet behalve diverse briefwisselingen met geleerde tijdgenoten ook een verzameling aforismen na, waarin ook de uitspraak over de geslachtsloze ziel is opgenomen. In de oorspronkelijke context zag zij als enige verschillen tussen man en vrouw een zeker temperament en opleiding. Maar volgens haar had ook een vrouw een geest die in staat was tot goed of kwaad, ‘want de ziel heeft geen geslacht’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wat we zeggen legt ons veel uitgebreidere verplichtingen op dan we zouden willen – genoeg om het langzamer aan te doen en na te denken voor we iets zeggen.

Bruno Latour in An inquiry into modes of existence (2013)

Al sinds zijn eerste ‘veldonderzoek’ naar het ‘leven in het laboratorium’ (Laboratory life, met Steve Woolgar, 1979) probeert filosoof en ‘wetenschapsantropoloog’ Bruno Latour (geb. 1947) te begrijpen waarom er zo’n groot onderscheid zit tussen wat de moderne mens doet en wat hij zegt dat hij doet. Zo zeggen de Modernen bijvoorbeeld aan zuivere wetenschap te doen, maar voor hun artikelen gebruiken ze technieken uit de romankunst en de ‘feiten’ waarvan ze spreken zijn het resultaat van een complex politiek spel.
Inmiddels is Latour zelf van strategie veranderd, omdat hij heeft ontdekt dat er diepe, maar tegenstrijdige filosofische overtuigingen zijn die de moderne mens ervan weerhouden zich rekenschap te geven van wat hij doet. En dat laatste is hard nodig gezien de ecologische crisis. Vandaar dat Latour voorstelt over verschillende ‘bestaanswijzen’ te spreken, en het oude onderscheid tussen woorden en dingen, taal en zijn, opnieuw te doordenken. Dan kunnen we inzien dat wat wij zeggen over wat er wel of niet bestaat, grote consequenties heeft voor de werkelijkheid om ons heen en dus vraagt om rustige reflectie. Aan de andere kant krijgen we door dat ‘ontologische pluralisme’ wel een rijkere, meer verscheiden kosmos.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Is het terecht dat je zo kwaad bent?

God tegen Jona (4:4)

Het verhaal van Jona vormt de inhoud van een van de kleinste Bijbelboeken. Iedereen weet nog dat Jona een tijdje in een grote vis doorbracht (buiten de Bijbel wordt er vaak een walvis van gemaakt), maar wie weet nog waarom of waartoe? Het begint ermee dat de profeet Jona er door de Heer op uit wordt gestuurd om de bevolking van Nineve te waarschuwen ‘want het kwaad dat ze daar doen is hemelschreiend’. De moralist Jona is echter bang dat God de bevolking genadig zal zijn als zij hun leven veranderen, en vlucht daarom per boot naar Tarsis. Er breekt een vreselijke storm uit en Jona beseft dat hij zich moet opofferen: de zeelieden ‘jonassen’ hem het water in. Daar wordt hij opgeslokt door de vis, maar na een smeekgebed na drie dagen ook weer uitgespuwd. Hij waarschuwt de inwoners van Nineve, een stad ‘ter grootte van drie dagreizen’ en met 120.000 inwoners. Iedereen trekt er het boetekleed aan en God ziet af van zijn straf. Dat maakt Jona woedend, maar in plaats van hem daarvoor te straffen, doet God niets anders dan hem uit te nodigen tot reflectie op zijn emotie: ‘Is het terecht dat je zo kwaad bent?’ Daarmee heeft Jona echter zijn les nog niet geleerd. God schenkt hem vervolgens een boom om hem schaduw te geven, maar laat die ook weer verdorren, opnieuw tot woede van Jona: ‘Ik ben verschrikkelijk kwaad, en terecht!’ ‘Toen zei de Heer: “Als jij al verdriet hebt om die wonderboom, waar jij geen enkele moeite voor hebt hoeven doen, (…) zou ik dan geen verdriet hebben om Nineve …”’ Daarmee eindigt het boek, de vraag blijft retorisch.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De kaart is niet het gebied.

Alfred Korzybski in Science and sanity An Introduction to Non-Aristotelian Systems and General Semantics (1933)

Hoewel hij algemeen bekendstaat als de schepper van dit aforisme, geeft de Pools-Amerikaanse wetenschapper en filosoof Alfred Korzybski (1879–1950) in het betreffende boek zelf aan dat hij schatplichtig is aan de wiskundige Eric Temple Bell die eerder zei dat ‘de kaart niet datgene is wat is afgebeeld’. Het schijnt dat Korzybski zelf zijn studenten nogal proefondervindelijk duidelijk maakte wat hij bedoelde met de gedachte dat wij geen directe toegang hebben tot de werkelijkheid zelf. Tijdens een college pakte hij een koekje dat gewikkeld was in een blanco verpakking. Hij bood ze ook zijn studenten aan en die bevestigden desgevraagd dat het lekker koekjes waren. Vervolgens liet hij hun de originele verpakking zien, waarop het woord ‘hondenkoekjes’ te lezen was. De studenten waren geschokt en sommigen spuugden het onmiddellijk uit. Korzybski concludeerde: ‘Hiermee heb ik aangetoond dat de smaak niet alleen wordt bepaald door de directe waarneming in de mond, maar ook door onze vertaling van de werkelijkheid.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De boodschap van de grootschalige depressiebestrijders is primair dat we ondernemend moeten zijn, dat we niet te veel moeten denken (‘piekeren’) maar vooral moeten doen.

Trudy Dehue, De depressie-epidemie. Over de plicht het lot in eigen hand te nemen (2008)

De Vlaamse schrijver Erwin Mortier noemt in de Standaard het boek van Trudy Dehue ‘razend intelligent en boeiend’. Dehue (geb. 1951) is hoogleraar wetenschapstheorie en wetenschapsgeschiedenis aan de Universiteit Groningen en schreef eerder onder meer over de geschiedenis van het denken over methodologie in de psychologie (De regels van het vak, 1990). Ook in De depressie-epidemie laat zij zien dat ogenschijnlijk neutrale wetenschappelijke feiten constructies zijn die hun kracht ontlenen aan bondgenootschappen tussen zeer uiteenlopende partijen. Hoe kon het gebeuren dat gevoelens van neerslachtigheid tegenwoordig worden gezien als symptomen van een ziekte? Volgens Dehue is dit een gevolg van ‘het verbond dat de neoliberale politiek aanging met het farmaceutisch-wetenschappelijk complex, de marketingbedrijven en de mega-geestelijke gezondheidszorg. Samen benadrukken zij de plicht het lot in handen te nemen, die volgens de logica van de markt de primaire conditie is voor verdere welvaartsgroei.’ Dit ‘verbond’ vindt dat iemand die om allerlei redenen niet in staat is om zichzelf uit de put te halen, ten minste verplicht is zich chemisch te laten oppeppen om zijn carrière weer energiek ter hand te nemen. Een beetje verdriet hoort er nu eenmaal bij. Je zou denken dat er een ‘ban op bedachtzaamheid’ heerst.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Kunst kan ons tijd besparen – en ons leven redden …

Alain de Botton & John Armstrong in Kunst als therapie (2013)

In hun prachtig vormgegeven boek bespreken Alain de Botton en John Armstrong eerst de zeven functies die kunst kan vervullen. Behalve dat kunst ons helpt te herinneren, ons hoop geeft, ons leed verzacht, ons inzicht geeft in ons zelf, ons in aanraking brengt met het vreemde (waardoor we ons ontwikkelen) en ons het bekende opnieuw leert waarderen, helpt kunst ons onszelf in balans te brengen. Met dat laatste krijgt de kunst ook zijn tijdbesparende en levensreddende functie. Als het goed is herinnert kunst ons ‘op het juiste moment en intuïtief … aan het belang van evenwicht en goedheid, waarvan we nooit mogen veronderstellen dat we er al genoeg van weten’. Volgens De Botton en Armstrong vinden we dergelijke morele boodschappen (die ons betere ik naar voren brengen) ook in kunstwerken die ons in eerste instantie niks zeggen, zoals een Koreaanse ‘maanvaas’, waarvan zij een afbeelding hebben opgenomen. Voor iemand die uit kwetsbaarheid arrogant is of voortdurend bezig is met zijn status, kan bijvoorbeeld zo’n prachtig, bescheiden gebruiksvoorwerp ontroerend en bemoedigend zijn, en aanleiding om zijn leven te veranderen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

‘It’s a show about nothing.’

George Costanza in de dubbelaflevering ‘The pilot’ van de tv-serie Seinfeld (1993, vierde seizoen)

‘Maar waarom zou ik er dan naar willen kijken?’, vraagt de stoïcijnse tv-producent aan George Costanza en Jerry Seinfeld. De dubbele aflevering waarin de twee laatstgenoemden onderhandelen over het maken van een pilot voor een comedy, waarin Jerry Seinfeld zelf de hoofdrol zal gaan spelen, is er een die volop gebruik maakt van de mogelijkheden voor humor die ‘reflexiviteit’ biedt. In de ‘echte’ serie blijft het vooralsnog bij die pilot en pas vijf jaar later wordt er om een vervolg gevraagd. Dat leidt uiteindelijk tot het einde van de serie zelf, omdat de vier hoofdkarakters worden gearresteerd vanwege overtreding van een Barhartige Samaritaan-wet. In plaats van een dikke man die overvallen wordt te helpen, maken de vier flauwe grappen en filmen ze het gebeuren.
Het is exemplarisch voor het volstrekt amorele karakter van de comedy. In tegenstelling tot andere sit-coms wordt hier aan het eind nooit een ‘wijze les’ geleerd of ‘gehugd’. Zoals hun advocaat zegt tijdens het proces: ‘Je hoeft nooit iemand te helpen. Daar draait het allemaal om in dit land.’
In Seinfeld blijkt dat je als je het over ‘het niets’ wilt hebben, niet in een gapende afgrond kijkt, maar de alledaagsheid van onze individuele zorgen en gevoelens ervaart.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ik ga niet waar de weg mij leidt, maar ik ga waar geen pad is, en laat een spoor achter.

Muriel Strode in My Little Book of Prayer (1904)

Of ons leven eeuwig is, weten we niet, maar kunstenaars en dichters kunnen de hoop koesteren ‘onsterfelijk’ te worden met hun creaties. Misschien wilde de Amerikaanse boerin en dichteres Muriel Strode Lieberman (1875–1964) ook wel dat haar woorden haar zouden overleven toen zij de woorden van het citaat in haar ‘kleine gebedenboekje’ schreef. Het is echter de vraag of Strode na het verlaten van het pad en het achterlaten van haar spoor, niet op zeker moment had moeten terugkeren naar de hoofdweg om gezien en herinnerd te worden. Vanaf de jaren zeventig duikt het citaat namelijk op veel plekken op, maar is het veranderd in een gebod, bijvoorbeeld: ‘Ga niet waar de weg je leidt, maar ga waar geen pad is en laat je eigen spoor achter.’ Niet alleen verandert het hierdoor van betekenis, de meeste citatensites en auteurs over leiderschap die het als motto opvoeren, schrijven het bovendien toe aan de essayist Ralph Waldo Emerson (1803–1882). Nu heeft Emerson niet te klagen over een geregelde reïncarnatie van zijn geschriften, maar zo zou je dus ook onsterfelijk kunnen worden met de woorden van een ander.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als Schopenhauer filosofeert over seks, vormen de wereld en hijzelf de grondstof; als de academische filosofen filosoferen, vormt Schopenhauer de grondstof.

Machteld Allan, inleiding tot Hoe te beminnen – Filosofen over seks (2007)

Schopenhauer zelf verbaasde zich er al over dat zo weinig filosofen zich bezighielden met zo’n belangrijk verschijnsel als de seksualiteit. Machteld Allan (1964) vindt na Plato (Alcibiades’ toespraak uit het Symposium) alleen nog wat bij Lucretius en Kant (over het huwelijksrecht en over ‘de plicht jegens je lichaam inzake de geslachtelijke lust’). Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw is er weliswaar een aparte discipline ontstaan met een echte Society for the Philosophy of Sex and Love, maar het verschil tussen deze ‘seksfilosofen’ en iemand als Schopenhauer is groot. Net als veel andere filosofie van tegenwoordig is dit volgens haar een typisch wetenschappelijke specialisatie geworden, terwijl seks bij Schopenhauer een substantieel onderdeel is van zijn integrale filosofie.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Aangezien de natuur als directe ervaring geleidelijk uit het menselijk leven begint te verdwijnen, verschijnt ze als idee in de wereld van de dichter.

Friedrich Schiller in Over naïeve en sentimentele poëzie (1796)

Volgens de Duitse dichter, toneelschrijver en filosoof Friedrich Schiller (1759–1805) gebruikt een samenleving de kunst om haar bestaan in balans te brengen. Het was hem opgevallen dat de oude Grieken niet zoiets als ‘landschapskunst’ kenden. Hij verklaarde dat uit het feit dat zij hun dagelijks leven doorbrachten in kleine steden dicht bij de zee en de bergen. Omdat zij de natuur voortdurend om zich heen hadden, waren zij daar niet van vervreemd en hadden zij ook niet de behoefte ‘om voorwerpen te maken waarin zij de natuur konden herkennen’. Dat laatste geldt volgens Schiller wel voor een deel van zijn tijdgenoten. Zij hebben wel behoefte hebben aan zogenaamde naïeve kunst als een romantische reactie op culturele decadentie en overdreven verfijning. Het hoeft van hem dan ook geen verbazing te wekken dat ‘het land dat zich het meest in de richting van het onnatuurlijke heeft ontwikkeld, het diepst geraakt wordt door het naïeve. Dat land is Frankrijk.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het huwelijk is de moeilijkste spirituele oefening die er bestaat.

Leonard Cohen, geciteerd door Rebecca De Mornay in I’m Your Man – Het leven van Leonard Cohen van Sylvie Simmons (2012)

De Canadese dichter en singer-songwriter Leonard Cohen (geb. 1934) leefde jarenlang in een boeddhistisch klooster in Amerika. De componist en tekstschrijver van onder meer het vele malen gecoverde ‘Hallelujah’ was nooit getrouwd, maar had verschillende min of meer langdurige relaties met vrouwen, over/voor wie hij vaak liedjes schreef (‘Suzanne’; ‘So long, Marianne’). Een van zijn liefdes gold de Amerikaanse filmster Rebecca De Mornay. Zij vertelt dat Cohen hun relatie beëindigde op het moment dat hij ontdekte dat zij verlangde wat hij haar niet kon geven: een huwelijk en een gezinsleven met kinderen. Desgevraagd legde hij haar uit wat hij bedoelde met zijn uitspraak dat het huwelijk de moeilijkste spirituele oefening is die er bestaat. Mensen vroegen hem vaak hoe hij het uithield daar in dat klooster op een afgelegen plek op Mount Baldy, en hoe hij daar uren, weken, maanden aan één stuk stil kon blijven zitten. Maar volgens Cohen is dat nog niets vergeleken met het huwelijk: ‘Als je je huwelijk werkelijk bewust ervaart, dan is dat een en al zelfreflectie, continu. Met andere woorden: wie jij bent, zie je weerspiegeld in je partner, dagelijks, elk uur, elke minuut. Wie houdt dat vol?’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Hebben is niets. Is oorlog. Is niet leven.

Ed. Hoornik in ‘Op school stonden ze op het bord geschreven’ (1952)

Het latere werk van de dichter Eduard (Ed) Jozef Antonie Marie Hoornik (1910–1970) is sterk getekend door zijn ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog als gevangene in Vught en Dachau. Al voor de oorlog was Hoornik fel gekant tegen het nazisme, waarover hij onder meer het waarschuwende gedicht ‘Pogrom’ (1939) schreef, met de beroemde slotregel: ‘het is maar tien uur sporen naar Berlijn.’

In het gedicht ‘Op school stonden ze op het bord geschreven’ zet Hoornik een bekende tegenstelling uit de filosofie uiteen: ‘het werkwoord hebben en het werkwoord zijn; / hiermee was tijd, was eeuwigheid gegeven, / de ene werkelijkheid, de andre schijn.’ Behalve leegte, strijd en dood is ‘hebben’ ‘hard’, ‘lichaam’, ‘naar de aarde hongeren en dorsten’. Daar tegenover staat het zijn:
Zijn is de ziel, is luisteren, is wijken,
is kind worden en naar de sterren kijken,
en daarheen langzaam worden opgelicht.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De beweging is on- / veranderlijk

Jules Deelder in Het graf van Descartes (2013)

In een reeks gedichten waarin hij speelt met Descartes’ beroemde uitspraak ‘ik denk dus ik ben’, beweert de Rotterdamse nachtburgemeester en dichter Jules Deelder (geb. 1944) dat ‘ik sta dus ik ben’ (cursivering TM) in het Nederlands meer zegt ‘over wezen en / zijn dan Descartes / ooit bedenken kon / in het Latijn’. Maar volgens Deelder zou ‘Ik staat’ nog beter zijn, want ‘Zonder standpunt / ben je nergens’. En, gaat hij verder:
Op een beweeglijk
standpunt sta je
het sterkst
De beweging is on-
veranderlijk

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het bewustzijn en het gevoel van onbeduidendheid van de eigen morele waarde in vergelijking tot de wet is de nederigheid of deemoed (humilitas moralis).

Immanuel Kant in Die Metaphysik der Sitten (1797)

Naast de deugd van de nederigheid onderscheidt Immanuel Kant (1724–1804) nog twee andere houdingen tegenover de eigen morele waarde. Ten eerste is dat de Tugendstolz of arrogantia moralis, oftewel het overtuigd zijn van de eigen morele waarde, maar alleen maar bij gebrek aan een vergelijking met de wet. Maar nog meer ‘zedelijk fout’ is wat Kant de ‘kruiperij’ noemt: het afzien van iedere aanspraak op morele waarde in de overtuiging dat men zo een geleende waarde verwerft (humilitas spuria). In zo’n geval zet iemand zijn nederigheid louter in om de gunst van een ander te verwerven, en als huichelarij en vleierij is dat in strijd met de ‘plicht ten opzichte van jezelf’.
De basis van Kants ‘plichtethiek’ is dat wij ons moeten laten leiden door de zogenaamde categorische imperatief: handel slechts volgens die stelregel, waarvan je tegelijk kunt willen dat die voor iedereen moet gelden. Dan blijkt dat ‘kruiperij’ in strijd is met dat gebod, en nederigheid niet.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Niets is zo volledig in onze macht als ons denken.

René Descartes in Over de methode (1637)

Een van de redenen waarom René Descartes (1596–1650) wel de ‘vader van de moderne filosofie’ wordt genoemd, is dit werk waarin hij zijn methode van de twijfel uiteenzet. Overigens heeft hij daar weinig pretenties mee: hij wil alleen laten zien hoe hij zelf te werk is gegaan.
Hij vertelt hoe hij hoopte in zijn opleiding allerlei zekerheden te leren, maar het tegendeel was het geval: het enige waar hij van overtuigd raakte, was zijn onwetendheid. Omdat je nu eenmaal niet met handelen kunt wachten tot je uitgetwijfeld bent, heeft hij een ‘voorlopige moraal’ nodig, een paar leefregels. Ten eerste besluit hij zich te houden aan de wetten en gewoonten van zijn land en de godsdienst waarmee hij is opgegroeid, en zich verder ‘te houden aan de meest gematigde en de minst extreme opvattingen’. Zijn tweede stelregel is dat hij zal volharden in eenmaal genomen beslissingen, als een verdwaalde reiziger, die ook niet moet gaan dolen door het woud maar één richting aan moet houden. Ten slotte neemt hij zich voor ‘altijd te trachten mijzelf en niet het noodlot te bedwingen; mijn wensen en verlangens te veranderen en niet de loop der dingen’. Net als de stoïcijnen en veel andere filosofen denkt hij namelijk toch iets zeker te weten: dat wij tenminste ons denken in onze macht hebben.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wanneer u een zwaard ter hand neemt moet uw allereerste bedoeling zijn uw vijand neer te slaan, welke middelen u ook gebruikt.

Miyamoto Musashi in De strategie van de samoerai (1645, 1974, 2006)

Miyamotu Musashi (1584-1645) was al op jonge leeftijd een van de beroemdste samoerai van Japan. Toen hij dertig was had hij al meer dan zestig gevechten gewonnen, maar hij besefte dat dat eerder kwam door zijn talent of door de zwakte van zijn tegenstanders, dan door werkelijk inzicht in De Strategie. Daarop besloot hij de rest van zijn leven alleen nog maar die strategie te bestuderen. Hij werd niet alleen leraar (kendo, zwaardvechtkunst), maar bekwaamde zich bijvoorbeeld ook in de schilderkunst. Aan het einde van zijn leven trok hij zich terug in een grot op de berg Kyushu, waar hij een paar weken voor zijn dood zijn levensfilosofie boekstaafde onder de titel Go rin no sho (Een boek van vijf ringen). Ogenschijnlijk gaat dit boek alleen over de strategie van het zwaardvechten, maar voor velen is wat hij zegt van toepassing op alle aspecten van het leven, misschien wel juist omdat volgens hem de Weg van de samoerai ‘het vastberaden accepteren van de dood’ is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Denkers

Thema's