Gedachten

… echte nederigheid / De hoogste deugd, moeder van allemaal

Alfred, lord Tennyson in ‘The Holy Grail’ uit Idylls of the King (1859-1885)

Er zijn verschillende klassieke rijtjes deugden, oftewel ‘gesteldheden die weten te kiezen en het op ons afgestemde midden houden, hetwelk bepaald wordt door de rede en wel zo, als de verstandige mens dat zou bepalen’ (Aristoteles, Ethica Nicomachea, boek 2, hoofdstuk 6). Om te beginnen zijn er de vier kardinale deugden van de klassieke oudheid: wijsheid, rechtvaardigheid, gematigdheid en moed. En dan zijn er de christelijke deugden van geloof, hoop en liefde (‘maar de grootste daarvan is de liefde’, 1 Kor. 13:13), die in de katholieke traditie worden gecombineerd met de klassieke deugden tot de tegenhangers van de zeven hoofdzonden.
In de Griekse tragedies is de grote zonde die de held ten val brengt vaak hybris, overmoed of hoogmoed, met name ten opzichte van de goden. In de eerdergenoemde traditie staat daar de deugd van de (Griekse) phronesis of (Latijnse) prudentia tegenover, die behalve als wijsheid ook wel vertaald worden als voorzichtigheid of verstandigheid. In die laatste betekenissen klinkt nog sterker de verwantschap met nederigheid door: weten wat je te doen staat, maar ook wanneer je je plaats moet kennen. Misschien is dat wel de verklaring voor de bevinding (Pelin Kesebir in Journal of Personality and Social Psychology, april 2014) dat wie nederig is, minder angst voor de dood kent.


Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Af en toe een filosoof een bedrijf binnenlaten is geen overbodige luxe.

Alain de Botton in ‘The case for putting philosophers into company boardrooms’ in Financial Times, 1 januari 2014

Als er iemand zijn best doet om nog een vraag te scheppen naar geesteswetenschappers dan is het de in Zwitserland geboren Engelse schrijver en filosoof Alain de Botton (geb. 1969), met titels als De troost van de filosofie, Kunst als therapie (met John Armstrong) en Hoe Proust je leven kan veranderen. Om zo veel mogelijk mensen te helpen met wijze woorden en daden stichtte hij ook The School of Life.
Maar ook de raden van bestuur van ondernemingen kunnen profiteren van de filosofie. In de kern willen bedrijven toch niets anders dan tevreden klanten, en dat is geen gemakkelijke opgave. Aan de andere kant houdt de filosofie zich al millennia bezig met de vraag wat de bestanddelen zijn van een goed leven, wat Aristoteles eudamonia noemde, een Grieks woord dat je volgens De Botton kunt vertalen als ‘bloei’ of ‘vervulling’. Waar bijvoorbeeld een doorsnee reisorganisatie zich afvraagt hoe het de marge op haar skivakanties zou kunnen verhogen, vraagt de filosoof zich af: ‘Waar in de ziel is de behoefte aan skiën geworteld?’ De filosoof zou het management kunnen helpen om dieper na te denken over manieren om het leven van de klant te verbeteren. ‘Er is (gelukkig) geen blijvende tegenstelling tussen het begrijpen van de psyche en geld verdienen.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een belangrijke oorzaak van filosofische ziekte: een eenzijdig dieet: men voedt zijn denken met slechts één soort voorbeelden.

Ludwig Wittgenstein in Filosofische onderzoekingen (593)

Er zitten nogal wat methodische én inhoudelijke tegenstellingen tussen Wittgenstein’s Tractatus Logico-Philosophicus (1921/1922) en zijn Filosofische onderzoekingen, dat in 1954 postuum verscheen. In de Tractatus had Wittgenstein geprobeerd om voor eens en voor altijd af te rekenen met alle filosofische problemen, die volgens hem vooral op misverstanden berustten. In de Onderzoekingen is zijn stijl niet stellend, maar tastend, onderzoekend. Zo staat hij stil bij de vraag wat het betekent om iets te ‘menen’, zoals in de uitdrukking ‘dat meent hij echt’. Als je zegt ‘Ik ben van plan weg te gaan’, dan zul je dat echt wel menen. En als je datzelfde in een andere situatie zegt, bijvoorbeeld als je herhaalt wat iemand heeft gezegd, om hem te plagen met zijn uitspraak van het Engels, dan meen je iets anders (namelijk dat die uitspraak belachelijk is). Alleen in de filosofie lijkt het volgens Wittgenstein nogal eens dat er dingen worden gezegd die iemand niet echt meent of kan menen. Terwijl je volgens hem pas achter de betekenis van begrippen kunt komen als je je verschillende situaties voorstelt waarin een uitspraak kan worden gedaan.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Is voortdurende reflectie institutionaliseerbaar?

Helmuth Schelsky in Auf der Suche nach Wirklichkeit (1965)

De Duitse socioloog Helmut Wilhelm Friedrich Schelsky (1912–1984) stelde vast dat het moderne christendom zich niet langer identificeert met voorgegeven, eenduidige waarheden, maar reflecterend en reflexief is. Net als de moderne mens in het algemeen relativeert de moderne christen het ene standpunt na het andere, door voortdurende vragen en kritiek. Kun je daar wel een institutie op baseren, vroeg hij zich af, die leeft als een gemeente, georganiseerd is als een kerk en inspireert als een blijde boodschap? Hij meende uiteindelijk dat dat wel mogelijk was, namelijk in de vorm van het Gesprek en de Ontmoeting, tijdens bijeenkomsten, op christelijke scholen, in gesprekskringen, in de biecht enzovoort. Zou er voor de moderne mensen zonder levensbeschouwelijke identiteit ook zo’n wenkend perspectief zijn?

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De mensen die voor je liegen, zullen tegen je liegen.

Robert Cialdini in ‘Meester van de macht’, NRC Handelsblad, 19 oktober 2013

Als je zijn lemma opzoekt op Wikipedia, word je dubbel gewaarschuwd. Het artikel heeft aanvullende referenties nodig ter verificatie, en ‘dit artikel lijkt geschreven als een advertentie’. Oud-hoogleraar psychologie en marketing Robert Cialdini (geb. 1945) heeft zijn werk dus niet helemaal goed gedaan of laten doen, want dan was dat laatste niet opgevallen. Sinds zijn boek Influence uit 1984 wordt hij beschouwd als expert op het gebied van beïnvloeding en manipulatie. In zijn volgende boek, Moments of power, onderzoekt hij wat het ‘beste moment’ is om iets te zeggen. ‘Timing is everything’, maar hoe kun je die precies voor je laten werken?
Cialdini houdt zich ook bezig met de vraag of bedrijven of reclamemakers zich ethisch moeten gedragen tegenover hun klanten. Vanouds werd die vraag bevestigend beantwoord, omdat je anders het gevaar loopt je reputatie te schaden. Maar er blijken nog drie andere redenen te zijn om maar beter niet oneerlijk te zijn:
  1. je medewerkers ervaren ‘morele stress’, als gevolg van de spanning tussen de eigen normen en die van de organisatie, waardoor ze minder goed presteren;
  2. hoe meer verrot de cultuur is, hoe meer mensen weglopen, de meest ethische het eerst;
  3. je houdt als organisatie uiteindelijk alleen oneerlijke werknemers over; en de kans is groot dat die al snel hun eigen bedrijf zullen oplichten.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Weet dus, dat je een god bent …

Cicero in De re publica VI (9–29; vertaling van H.W.A. van Rooijen-Dijkman in Hermeneus, februari 1987)

Net als Plato eindigt Cicero (106–43 v.Chr.) zijn uiteenzetting over de ideale staat af met een mythisch verhaal over de beloningen die de rechtvaardige wachten na zijn dood. Zijn ideeën hierover geeft Cicero weer in de beschrijving van een droom van Publius Scipio Aemilianus, de triomfator in de oorlog Carthago (146 v.Chr.). Deze krijgt in de droom te horen dat er ‘voor de mensen die het vaderland goede diensten hebben bewezen om zo te zeggen een weg naar de hemelpoort openstaat’. Scipio belooft zich nog meer in te spannen nu hij weet welk heil hij verwachten mag. Vervolgens wordt hem verteld dat hij moet beseffen dat niet hijzelf sterfelijk is, maar zijn lichaam. Jij bent niet degene die zichtbaar is, ‘die met de vinger kan worden aangewezen’, maar ‘de ziel van iedere mens, dat is zijn ware ik’. In die zin is ieder mens een god, ‘in zover god is wat levenskracht geeft, wat voelt, zich herinnert en vooruitziet, wat dit lichaam, waarover het de leiding heeft gekregen, bestuurt, regelt en beweegt op dezelfde wijze als die hoogste god deze wereld’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Zeggen dat de ziel boos is, is net zoiets als zeggen dat de ziel weeft of huizen bouwt.

Aristoteles in De anima (408b 12–15)

Net als Socrates werd Aristoteles (384–322 v.Chr.) aangeklaagd voor goddeloosheid, maar anders dan de eerste besloot Aristoteles wel Athene te ontvluchten ‘omdat hij de Atheners een tweede vergrijp tegen de filosofie wilde besparen’. Misschien dat dat te verklaren is uit het feit dat de filosofie voor Socrates vooral een levenshouding is, en voor Aristoteles een vorm van intellectuele arbeid. Hij wordt wel gezien als de eerste homo universalis, aangezien hij zich bezighield met alle destijds bekende wetenschappen (van filosofie en psychologie, via politicologie en sociologie, tot taalkunde en natuurwetenschap).
Het citaat is afkomstig uit zijn geschrift over ‘de ziel’, waarin hij verder stelt dat het veel beter is om niet te zeggen dat het de ziel is die medelijden heeft of nadenkt, maar dat de mens dat doet met zijn ziel. Tegenwoordig beweren veel cognitieve psychologen en ‘neurofilosofen’ dat het de hersenen zijn die denken of iets voelen, terwijl het misschien nog altijd wijzer is om te zeggen dat het de mens als geheel is die dit doet (in de hoop dat hij daarbij zijn hersens gebruikt).

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een filosoof die wegkwijnt kan in zijn poging een zuiver, onthecht verstand te worden zijn eigen streven naar het goede verhinderen.

Martha Nussbaum in De breekbaarheid van het goede (1986)

In De breekbaarheid van het goede gaat de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum (geb. 1947) uitgebreid in op de dialoog tussen Faidros en Sokrates, die niet alleen gaat over de ziel en de liefde maar ook over retorica en de aard van de filosofie. Volgens Nussbaum komt Plato in deze dialoog terug op een aantal al te radicale stellingnames in onder meer Het Bestel (Politeia).
In de Faidros beweert Sokrates dat alleen een god kan zeggen wat een ziel precies is, maar dat de mens wel in staat is om te bepalen waarop een ziel lijkt, namelijk ‘de samengevoegde kracht van een span gevleugelde paarden en een menner’. Dat betekent dat de mens zich dus niet alleen kan richten op zijn geest (de menner), want zonder bijvoorbeeld zijn emoties en zintuigen te voeden (de paarden) weet hij misschien wel waar het span naar toe moet (het goede), maar heeft hij niet de kracht om er te komen …

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wie psychische eigenschappen toeschrijft aan delen van een dier die alleen van toepassing zijn voor het (handelende) dier als een geheel, gebruikt een mereologische drogreden.

Harry Smit & Peter M.S. Hacker in Seven Misconceptions About the Mereological Fallacy: A Compilation for the Perplexed (2013)

Wittgenstein beschouwde filosofie als niet meer dan een vorm van therapie tegen begoocheling door de taal. De Britse filosoof en Wittgenstein-kenner Peter Hacker (geb. 1939) gebruikt diens ‘behandelmethode’ in het debat over de relatie tussen hersenen en gedrag of bewustzijn. Hij analyseert het werk van zogenaamde ‘neurofilosofen’, die allerlei eigenschappen van mensen (denken, redeneren, kiezen, waarnemen, etc.) toeschrijven aan hun hersenen, waarbij voor de rest van de mens geen andere rol lijkt weggelegd dan als ‘vat’ en willoze uitvoerder van zijn darwinistische brein.
Mereologie is de leer van de deel-geheelrelaties. Een mereologische drogreden is gebaseerd op een onjuist beeld van de verhouding tussen deel en geheel. Strikt beschouwd, want dat doen analytische filosofen, is het overigens geen echte ‘drogreden’, want het is geen (ongeldige) argumentatie, maar een ongeoorloofde bewering. Maar aangezien die wel verregaande consequenties heeft voor het verdere debat over de relatie tussen geest en lichaam, mag het van Smit en Hacker wel zo worden genoemd.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ik verafschuw wat u zegt, maar ik zal uw recht om het te zeggen met mijn leven verdedigen.

Voltaire (?)

Dit citaat of een variant ervan is wellicht de bekendste uitspraak van de Franse verlichtingsfilosoof Voltaire (pseudoniem van François-Marie Arouet, 1694–1778). Alleen heeft hij haar nooit gedaan … Columnist en filosoof Maxim Februari (geb. 1963) schrijft (in NRC Handelsblad van 30 juli 2013) over het feit dat wel vaker citaten ten onrechte aan mensen worden toegeschreven, met als mechanisme ‘iemand zegt iets, een ander herhaalt het (…) en het is waar’. Wat Voltaire in ieder geval wel heeft gezegd toen hij hoorde dat een geschrift van een filosoof zou worden verbrand was: ‘Tant de bruit pour un omette’ (wat een drukte om niets). Biografe Evelyn Beatrice Hall vond dat zij dit uit moest leggen, Reader’s Digest schreef die uitleg toe aan Voltaire zelf, en toen was het al gauw ‘waar’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De mens is wat hij van zichzelf maakt.

Jean-Paul Sartre in Over het existentialisme (1965)

In het boekje waarin hij zijn filosofie presenteert aan het grote publiek, legt Jean-Paul Sartre (1905-1980) dit eerste beginsel van het existentialisme uit met een stelling die voor hem zo vanzelfsprekend is, dat hij haar verder niet toelicht of onderbouwt: ‘de mens heeft een grotere waardigheid dan een steen of een tafel.’ Maar het kon wel eens principieel onjuist zijn (en/of zeer gevaarlijk) om het existentialisme te beperken tot de mens.
Veel filosofen met hem claimen voor zichzelf en ons allemaal een bepaalde waardigheid op basis van een ‘wezenskenmerk’ van de mens (in dit geval zijn ‘wezenloosheid’), omdat zij bang zijn dat wij anders net zo (mogen) worden behandeld als wij met dieren en dingen omgaan (intensieve veehouderij, wegwerpproducten). Het probleem is dat zodra wetenschappers of anderen dan aantonen dat wij in vele opzichten een ding (informatieverwerkend systeem) of dier (een evolutionair bepaald zenuwstelsel in een ‘zak met bloed en botten’ (Vroman)) zijn, die ‘menselijke’ waardigheid ons niet meer toekomt! Maar om de werkelijkheid echt recht te doen, moet je misschien, zoals Bruno Latour dat heeft voorgesteld, het existentialisme uitbreiden naar dingen: ook bij hen gaat hun existentie vooraf aan hun essentie. En ook zij verdienen democratische vertegenwoordiging.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Vraag: is het niet logischer om het geloof bij politici dat ‘de markt het beter kan’ vooralsnog als een gelegenheidsargument te beschouwen?

Joris Luyendijk in ‘Voor post en water bestaat geen markt’, NRC Handelsblad, 26 september 2013

Als hij al illusies koesterde over de deugdelijkheid van de argumenten die op de agora worden ingezet, dan zijn die Joris Luyendijk grondig benomen toen hij zich als een soort journalistiek antropoloog ging bewegen in de financiële wereld van Londen. De vraag in het citaat is dan ook nogal retorisch, en wel in dubbele zin: hij verwacht er niet werkelijk een antwoord op (want hij kent het al) en hij verwijt de politici dat zij gebruikmaken van de retorische truc die bekendstaat als het ‘gelegenheidsargument’. Wat betreft het eerste is hij wijs geworden door de kennis die hij heeft opgedaan van wat er voor belangen schuilgaan achter ‘privatisering’. Hij weet inmiddels dat de mondiale financiële zwaargewichten, zoals banken, advocatenfirma’s, accountantsbureaus en financiële pr-bedrijven enorm verdienen aan privatiseringen. Daarom besteden ze flinke bedragen aan lobbyen en bieden ze neoliberale oud-politici (Kok, Balkenende, Bos) een lucratieve tweede carrière.
Nu kun je de publieke opinie volgens Luyendijk moeilijk voorhouden dat zij blij moet zijn met een vrije markt voor water of gevangenissen met als argument dat je daar zelf ‘vet aan gaat verdienen’. Vandaar dat er wordt gezocht naar een ‘argument voor de gelegenheid’. De vraag wordt dan nog wel hoe die bedrijven behalve de door hen zelf opgevoede en opgeleide VVD-stemmers ook PvdA- en CDA-kiezers ervan hebben weten te overtuigen dat ‘de markt het beter kan’. En wat is dat ‘het’ precies?

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het geheim van de vrede zijn wij.

William Ury in ‘The walk from “no” to “yes”’, oktober 2010 voor TEDxMidwest

Er was eens een Arabier met drie zoons en zeventien kamelen. Toen hij stierf stond er in zijn testament dat zijn eerste zoon de helft van de kamelen moest krijgen, zijn tweede zoon een derde, en de derde zoon een negende. De zoons kwamen er niet uit, want zeventien is noch deelbaar door twee, noch door drie of negen. Een wijze oude vrouw die zij raadpleegden, dacht lang na en zei toen dat ze niet wist of ze hen kon helpen, maar zij had zelf één kameel en besloot hun die te geven. Omdat de zoons nu achttien kamelen hadden, kon de oudste zoon er negen krijgen, de tweede zoon zes en de derde twee. Toen bleef er nog één kameel over, die ze keurig terug konden geven aan de vrouw.
Sociaal antropoloog en mediator William L. Ury gebruikt in zijn Tedx-lezing dit verhaal om te laten zien wat de rol van mediatie en diplomatie kan zijn in schijnbaar onoplosbare conflicten, of die zich nu binnenshuis of in het Midden-Oosten afspelen. Het geheim van de vrede zijn de mensen in de omgeving, die vaak een beter zicht hebben op het geheel van de belangen van de verschillende partijen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

We leven in de vredigste tijd van het bestaan van onze soort.

Steven Pinker in de Niko Tinbergenlezing (NRC Handelsblad, 4 mei 2013)

Je kunt de vraag of er nu meer vrede is dan ooit natuurlijk ‘filosofisch’ benaderen door abstracte definities van ‘vrede’ te verzinnen, je kunt ook gaan ‘operationaliseren’ wat het tegendeel van vrede is en nagaan of dat is toe- of afgenomen. Dat doet de Canadees-Amerikaanse taalkundige en cognitief psycholoog Steven Arthur Pinker (geb. 1954) in de Tinbergenlezing. Hij bespreekt zes historische ontwikkelingen waaruit blijkt dat het geweld in de loop van de geschiedenis sterk is afgenomen:
  1. pacificatieproces: uit onderzoek van skeletten blijkt dat die steeds minder vaak gewelddadige verwondingen vertonen. Dat was gemiddeld 15 procent, en is in de wereld van de 21ste eeuw nog maar driehonderdste van een procent;
  2. beschavingsproces: iemand heeft vandaag de dag 50 keer zo weinig kans om vermoord te worden dan in de middeleeuwen;
  3. humanitaire revolutie: vermindering of afschaffing van marteling, doodstraf, heksenjachten, slavernij enz.;
  4. de ‘lange vrede’: 70 jaar sinds de Tweede Wereldoorlog;
  5. de ‘nieuwe vrede’: het tijdperk na de Koude Oorlog;
  6. de rechtenrevolutie: afname van systemisch geweld tegen kwetsbare groepen (minderheden, vrouwen, kinderen).
Pinker vindt dat we deze positieve ontwikkeling kunnen stimuleren door ons niet alleen steeds af te vragen wat we verkeerd doen, maar ook: ‘wat hebben we goed gedaan?’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wie tevreden is over zijn arbeid, heeft reden tot ontevredenheid over zijn tevredenheid.

Multatuli, idee 61 uit Ideeën (1862)

Zelf hield Eduard Douwes Dekker (1820-1887) er een eigen spelling op na, waarin zijn bundelingen van veelsoortige teksten Ideen heetten. De grootste Nederlandse schrijver van de negentiende eeuw had namelijk niet alleen ‘veel leed gedragen’ (= Multatuli), maar ook over veel zaken een uitgesproken mening. De zeven bundels met Ideeën verschenen tussen 1862 en 1877, met proza dat uiteenloopt van aforismen zonder toelichting of context, zoals het citaat, tot een volledige roman (‘De geschiedenis van Woutertje Pieterse’).
Net als zijn bekendste werk (Max Havelaar, of de koffi-veilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappy, 1860) zijn de Ideeën geschreven vanuit een grote weerzin tegen het toen heersende politieke, maatschappelijke en culturele klimaat. Hoewel hij afkomstig was uit een doopsgezind nest en later steeds atheïstischer werd, lijkt in het citaat toch een zekere calvinistische geest te ademen. Maar het zou ook meer gericht kunnen zijn tegen het vanzelfsprekende gelijk van het dogmatische domineesproza uit die tijd. Het voorafgaande idee (60) lijkt daar op te wijzen: ‘Als ik iets geschreven heb en dat nalees, is meestal m’n hoofdindruk: over die zaak zou veel te zeggen wezen.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Mijn eerste daad van vrije wil is dat ik geloof in vrije wil.

William James in zijn dagboek op 30 april 1870

Deze ferme geloofsdaad stelde de Amerikaanse denker William James (1842-1910) na lezing van de Essais van de in Nederland nauwelijks bekende Franse filosoof Charles Bernard Renouvier (1815–1903). In zijn dagboek noemt hij dit inzicht het gevolg van een ‘crisis’ in zijn leven. Renouvier definieerde de vrije wil als ‘het vasthouden aan een gedachte omdat ik dat verkies, ook als ik andere gedachten heb’. James zag geen reden om deze vrije wil als een ‘illusie’ te zien en daarom besloot hij er ‘voorlopig – tot volgend jaar –‘ van uit te gaan dat het ook geen illusie was. Als je weet dat uit onderzoek blijkt dat het geloof in onvrijheid van de wil leidt tot immoreler gedrag, en als je weet dat James ‘waarheid’ definieerde als ‘wat beter voor ons is om te geloven’, dan zou hij zeker vinden dat het beter zou zijn als wij zijn geloof delen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ongemakkelijk ligt het hoofd dat de kroon draagt.

Hendrik IV in het gelijknamige stuk van William Shakespeare

Met in de kop dit citaat van Shakespeare bespreken de bedrijfskundigen Schaumberg en Flynn in het Journal of Personality and Social Psychology het verband dat zij hebben gevonden tussen leiderschap en de geneigdheid zich schuldig te voelen. Uit hun onderzoek bleek onder meer dat personen met een sterk schuldbesef door anderen als kundiger leiders werden beschouwd. De onderzoekers denken dat dat verband is gebaseerd op verantwoordelijkheidsgevoel voor anderen.
In het stuk van Shakespeare lijkt het echter om een andere relatie te gaan. Daar is het meer het ambt dat zwaar op de drager drukt. Koning Hendrik richt zich tot de god van de slaap:
O dommelgod, waarom ligt gij bij beed’laars
In ’t walg’lijk bed, en schuwt des konings sponde,
Alsof ze een wacht- of stormklokhuisjen waar’?
Misschien hadden Schaumberg en Flynn ook even moeten kijken naar de leiders van de grote ondernemingen en landen in deze wereld. Zouden zij zover gekomen zijn als zij erg leden onder schuldgevoelens?

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De vriendschap is een kapitaal waarvan de rente nooit verloren gaat.

Johann Georg Hamann in ‘An J.G. Lindner, 1756’ (1905)

Kierkegaard noemde de Duitse filosoof Johann Georg Hamann (1730–1788) ‘zonderling’ (maar dat bedoelde hij als een compliment!). Hamann was afkomstig uit Koningsbergen, de stad waar Immanuel Kant – letterlijk – zijn hele leven doorbracht en wordt gerekend tot de ‘geloofsfilosofen’, samen met onder anderen Schleiermacher en Herder.
Onder invloed van David Hume stelde Hamann zich op het standpunt dat de filosofie moet uitgaan van de zintuiglijk ervaren werkelijkheid. Met name Hamann’s opvatting dat wij als mensen eerst en vooral geboren worden in een ‘taalwerkelijkheid’, die vervolgens ons denken bepaalt, is opmerkelijk. In zijn nadruk op de fundamentele betekenis van ons spraakvermogen, wijst hij vooruit naar 20ste-eeuwse taalopvattingen van bijvoorbeeld Wittgenstein, maar ook van de structuralisten.
Zijn visie op de vriendschap als kapitaal, sluit aan bij een andere, nog recentere, opvatting (van bijvoorbeeld managementgoeroe Stephen Covey) dat wij mensen bij elkaar een ‘emotionele bankrekening’ hebben. Als je te veel van het kapitaal ‘opneemt’ (door gunsten te vragen of iemand te benadelen), kan dat ten koste gaan van de vriendschap, en dan lopen de rente-inkomsten ook terug …

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

The world is my country, to promote science is my religion. [De wereld is mijn vaderland, het bevorderen van de wetenschap is mijn religie]

Devies van Christiaan Huygens volgens K.O. Meinsma in Spinoza en zijn kring. Historisch-kritische studiën over Hollandsche vrijgeesten (1896)

De Nederlandse wis-, natuur- en sterrenkundige Christiaan Huygens (1629–1695) haalde net niet de top tien bij de verkiezing van Grootste Nederlander in 2004 (waar Pim Fortuyn en Willem van Oranje streden om de eerste plaats …). Achter Aletta Jacobs kwam hij terecht op plek nummer 12.
Velen denken tegenwoordig dat het een letterlijk citaat van de beroemde geleerde is, maar in werkelijkheid wordt het in een invloedrijk boek over Spinoza door auteur K.O. Meinsma opgevoerd als een devies dat wereldburger Christiaan Huygens ‘had kunnen voeren’. De oorspronkelijke karakterisering van Meinsma wordt bovendien vaak verminkt tot varianten als ‘de wereld is mijn land, wetenschap is mijn religie’, en als zodanig wordt Huygens opgevoerd als vroege ‘atheïst’. Daarmee wordt Huygens onrecht aangedaan, want hij worstelde tot zijn dood met de vraag in hoeverre er plaats was voor een god in het universum.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wisdom and knowledge shall be the stability of thy times [wijsheid en kennis zullen de vaste grond van uw tijd zijn]

Tekst op het portaal boven de ingang tot het RCA building, New York, gemaakt door Lee Lawrie, 1934

Boven de ingang van Rockefeller Plaza 30 prijkt een bas-reliëf genaamd Wisdom van de Amerikaanse art-decobeeldhouwer Lee Lawrie (1877–1963) met daarop een Mozesachtige figuur met in zijn hand een soort meetinstrument. De tekst onder en achter de afbeelding is afkomstig uit het Bijbelboek Jesaja (33:6). In het oorspronkelijke ontwerp zou Wijsheid staan voor God, maar op instigatie van opdrachtgever Rockefeller zelf werd het beeld ‘ontgoddelijkt’. Geleerden menen dat Lawrie het 19de-eeuwse schilderij van William Blake ‘The Age of Days’ plagieerde, maar hij gaf er zeker zijn eigen draai aan, en nu is het een van de meest emblematische iconen van de art deco.
Je zou soms willen dat je het Hebreeuws beheerste want als je een vertaling zoekt van deze tekst uit de King James-Bijbel over de bevrijding van Jeruzalem, kun je hem moeilijk met een dergelijke afbeelding en betekenis verbinden. In de Nieuwe Bijbelvertaling staat bijvoorbeeld: ‘Hij is ons houvast, zolang wij leven. Wijsheid en toewijding leiden tot redding, ontzag voor de HEER is Sions rijkdom.’ In de afbeelding lijkt de god zelf de wijze die met visie en wetenschap zorgt voor een stabiele orde.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

We kunnen de toekomst niet voorspellen, maar we kunnen haar wel creëren.

Jim Collins in Great by Choice (2011)

Met het citaat begint het boek dat leiderschapsgoeroe Jim Collins schreef samen met hoogleraar management Morten T. Hansen. Het lijkt alsof Nederlandse uitgevers huiverig zijn om de term ‘great/greatness’ te vertalen, want ook nu weer blijft de hoofdtitel in het Nederlands ongewijzigd. Dat was ook al het geval bij Collins’ bestseller Good to Great. En wat te denken van de uitgever van Stephen Covey’s The 8th Habit, die de ondertitel From Effectiveness to Greatness, liet vertalen als Van effectiviteit naar inspiratie.
Als het echter om de inhoud gaat, is duidelijk dat Jim Collins op zoek is gegaan naar bedrijven die ‘groots’, geweldig zijn. En dat heeft hij ook zelf groot aangepakt: alleen al de verantwoording van het onderzoek beslaat maar liefst vijftig bladzijden. Maar nu weten we dan ook ‘waarom sommige ondernemingen ondanks alles floreren’ in tijden van ‘toeval, chaos en onzekerheid’ zoals de ondertitel van Collins’ boek luidt. Niet omdat hun leiders risico’s nemen, voortdurend innoveren, snel reageren, radicaal veranderen of meer geluk hebben, maar omdat ze om te beginnen ‘fanatiek gedisciplineerd, productief paranoïde en empirisch creatief’ zijn. En omdat ze daarbij nog iets hebben wat hen werkelijk top maakt: de ambitie om iets groots te verrichten, iets wat henzelf overstijgt. En dat willen ze niet ter meerdere eer en glorie van zichzelf, maar om de wereld een beetje beter te maken.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een van hun eigen profeten, zelf een Kretenzer, heeft gezegd: ‘Kretenzers zijn onverbeterlijke leugenaars, gemene beesten, vadsige vreters.’ Dát is pas een waar woord!

Paulus in De brief aan Titus 1:12-13

De ‘profeet’ die apostel Paulus in zijn brief citeert is de Griekse ziener, dichter en filosoof Epimenides van Knossos (6e eeuw v.Chr.). Paulus lijkt met zijn toevoeging ‘zelf een Kretenzer’ te willen benadrukken dat Epimenides iemand is die het kan weten (dat Kretenzers ‘onverbeterlijke leugenaars, gemene beesten, vadsige vreters’ zijn). Het is niet bekend of Paulus zich ervan bewust is dat hij met zijn formulering de beroemde ‘paradox van Epimenides’ oproept. Want letterlijk genomen staat er dat een Kretenzer zegt dat alle Kretenzers liegen. Dat is een paradox, want als de uitspraak ‘Alle Kretenzers liegen’ waar is, is hij tegelijk niet waar, want dan is de Kretenzische Epimenides een tegenvoorbeeld.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Liefhebben betekent niet dat we naar elkaar kijken, maar dat wij samen in dezelfde richting kijken.

Antoine de Saint-Exupéry in Terre des Hommes (Het rijk der mensen, 1939)

De Franse piloot en schrijver Antoine Marie Jean-Baptiste Roger de Saint-Exupéry werd geboren in 1900 en keerde in 1944 niet terug van een verkenningsvlucht boven de Middellandse Zee. Pas op 7 april 2004 werden voor de kust van Marseille de wrakstukken van zijn toestel gevonden, waarmee zijn dood officieel werd.
Van zijn kinderboekje voor grote mensen Le petit prince (De kleine prins) werden wereldwijd tachtig miljoen exemplaren verkocht. Minder bekend is het boek Terre des Hommes, dat gaat over zijn ervaringen als vliegenier, onder meer na een noodlanding in de woestijn. Het citaat is het motto van de naar dat boek genoemde charitatieve organisatie Terre des Hommes, die zich richt tegen de uitbuiting van kinderen in derdewereldlanden middels projecten op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs en microkredieten en de strijd voor kinderrechten.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Hypotheses non fingo

Isaac Newton in Philosophiae Naturalis Principia Mathematica (1687)

Volgens de Britse Royal Society was Isaac Newton (1643–1727) de grootste geleerde in de hele geschiedenis van de wetenschap. Het citaat is afkomstig uit zijn hoofdwerk (‘De wiskundige beginselen van de natuurfilosofie’) waarin hij met het concept zwaartekracht en zijn drie wetten de grondlegger van de klassieke mechanica werd.
Nadat hij de verschijnselen van ‘de hemelen en onze zee’ had verklaard door de zwaartekracht, gaf hij toe dat hij daarmee nog niet de oorzaak van deze kracht had ontdekt. Deze kon hij niet afleiden uit de verschijnselen en hij wilde ‘geen hypothesen verzinnen’ (‘hypotheses non fingo’ in het Latijn). Volgens hem was er in de ‘experimentele filosofie’, zoals hij zijn werkterrein noemde, geen plek voor hypothesen, of die nu metafysisch of fysisch waren, occult of mechanisch. Voor hem is het genoeg dat zwaartekracht werkelijk bestaat en zich gedraagt naar de wetten die hij heeft geformuleerd, en alle bewegingen van de hemellichamen en de zee overduidelijk zijn verklaard.
Veel wetenschapsfilosofen hebben hem om deze uitspraak bekritiseerd, omdat de hypothese tegenwoordig als een onmisbaar element van het wetenschappelijk onderzoek wordt beschouwd, maar waarschijnlijk is zijn boude uitspraak meer bedoeld tegen andere filosofen, zoals Descartes, die veel hypothesen ‘verzonnen’ zonder dat zij (voldoende) steun bij de feiten vonden.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Er bestaan geen antibiotica voor de ziel.

Berend Olivier in ‘Het gevecht om de anti-agressiepil’, NRC Handelsblad, 28 maart 2014

Neurobioloog Berend Olivier windt er geen doekjes om: ‘geneesmiddelen in de psychiatrie zijn, als ze er al zijn, symptoombestrijders.’ Er bestaat een tragisch monsterverbond tussen medische wetenschap, industrie en patiënten, waarin alle partijen één belang delen en dat is dat zoveel mogelijk psychisch leed als ziekte wordt gekarakteriseerd. Als somberheid depressie heet, wordt het werkterrein van de medische wetenschap uitgebreid, krijgt de farmaceutische industrie er miljoenen klanten bij en krijgen degenen die eronder lijden erkenning voor hun probleem en wordt hun behandeling vergoed.
Olivier geeft al met al een ontluisterend beeld van het geneesmiddelenonderzoek. Het succes van een geneesmiddel wordt vooral bepaald door marketing, in de breedste zin van het woord. Zijn eigen anti-agressiepil werd geen succes. Op zich hadden ze een geschikte doelgroep gevonden – ernstig geestelijk gehandicapten met uitermate agressief gedrag –, maar hun eigen verwachtingen en enthousiasme zorgden voor een grote placeborespons, van wel veertig procent, waardoor het netto-effect op dat moment te klein was om als geneesmiddel te gelden. Vervolgens nam het bedrijf waarvoor Olivier werkte een strategische beslissing om ermee op te houden. Want ‘spontaan herstel’ op grond van een middel zonder werkzame bestanddelen, levert het bedrijfsleven natuurlijk niks op.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Elke uitgesproken, elke geschreven zin is een weggeworpen steen, je weet niet wie hij raakt en hoe.

György Konrád in ‘Mondiaal denken is als een religieus gebod’ in NRC Handelsblad (27 maart 1993)

In de lezing waar het NRC-artikel de neerslag van is, buigt de Joods-Hongaarse schrijver György Konrád (geb. 1933) zich over de vraag of het nog wel mogelijk is om mondiaal te denken als er juist overal nationalistische groepen streven naar afscheiding of verzelfstandiging, zoals destijds onder meer gebeurde op de Balkan.
Konrád staat bekend als een groot voorvechter van individuele vrijheid, maar zelf spreekt hij hier van een ‘mondiaal individualisme’. Hij erkent dat dat mondiale individualisme waarschijnlijk een ‘aristocratisch standpunt’ is, ‘zoals van een arts, die zich door een eed verplicht eenieder naar zijn beste vermogen te genezen, ongeacht het milieu van de patiënt’. Maar uit die erkenning van mondiale verbanden volgt voor hem dat ieder mens verantwoordelijk is voor de gehele mensheid, en op grond van die ‘huiveringwekkende ontmoeting met de beleving van de mondiale verantwoordelijkheid’ moet je dus oppassen met wat je zegt. Bij Konrád in het citaat dus geen pleidooi voor het recht om te kwetsen van sommige Nederlandse pseudo-intellectuelen, want de intellectueel die Konrád is ‘staat aan de kant van de aarde en haar bewoners en houdt soms in gedachten de mensheid als een baby in zijn armen’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De aarde wil van ons af.

Theo Maassen in Zonder pardon (2008/2009)

Vroeger dacht men dat de hoge temperatuur en de andere symptomen van koorts een ziekte op zichzelf waren, dat de koorts de bedreiging van buitenaf was. Later is men gaan begrijpen dat koorts juist een gezonde reactie is van het lichaam, waarmee het probeert ziekteverwekkers te verdrijven. Volgens cabaretier Theo Maassen (1966) moeten we de huidige opwarming van onze planeet ook zo zien: als een gezonde reactie van Moeder Aarde. Ze wil van ons af.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Eenieder die zich verbeeldt dat alle vruchten tezelfdertijd tot rijping komen als de aardbeien, weet niets van druiven.

Paracelsus

De omstreden Zwitserse arts en theoloog Philippus Aureolus Theophrastus Bombastus von Hohenheim (1493/1494–1541), beter bekend als Paracelsus, hield zich ook bezig met alchemie en astrologie. Hij wordt gezien als de eerste systematische botanicus en gaf bijvoorbeeld het element zink zijn naam.
In zijn denken hangt hij de hermetische filosofie aan en gaat hij ervan uit dat ziekte en gezondheid van het lichaam afhangen van de harmonie tussen de mens, zijn omgeving en de natuur in het groot. In die harmonie speelt ons kennen van de wereld een belangrijke rol, niet als gevolg van de liefde voor die wereld, maar als voorwaarde daarvoor. In het citaat drukt Paracelsus op beeldende wijze het verband uit dat er volgens hem bestaat tussen kennis en liefde:
Hij die niets kent, heeft niets lief.
Hij die niets kan, begrijpt niets.
Hij die niet begrijpt, heeft geen waarden.
Maar hij die begrijpt heeft ook lief, neemt waar, schouwt…
Hoe meer iets gekend wordt, des te groter is de liefde…

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Woede is niet in overeenstemming met de menselijke natuur.

Seneca in De Ira (Over de Woede)

Als rechtgeaard stoïcijn verklaart Seneca (4 v.Chr.–65 n.Chr) de woede tot een overbodige gemoedstoestand, die wij dus beter achterwege kunnen laten. Zijn eerste argument voor die stelling is dat uit een blik op de aard van de mens blijkt dat die ‘zachtaardig’ is, wat mensen van nu verrassend in de oren zal klinken. Velen geloven dat de mens wreed is, tenzij de omstandigheden toevallig zo zijn dat hij daar geen belang bij heeft.
Als het zo is dat woede voortkomt uit de overtuiging dat ons onrecht is aangedaan (Seneca) of dat wij ons geringschat voelen door iemand die daar geen recht op heeft (Aristoteles), dan lijkt boosheid ‘menselijk, al te menselijk’. Seneca lijkt echter met name te bedoelen dat woede ons niet noodzakelijk hoeft te overkomen om mens te zijn.
Sommigen menen dat je boos moet zijn om te kunnen straffen, maar volgens Seneca is daar geen woede, maar juist redelijkheid – als van de wet – voor nodig. Anderen denken dat woede nuttig is voor dadendrang, geestkracht of energie. Volgens Seneca is woede echter niet nodig om ons het goede te laten doen, want de deugd heeft aan zichzelf genoeg. Als Aristoteles zegt dat de woede ‘onmisbaar’ is, maar in toom gehouden moet worden door de rede, is dat volgens Seneca eigenlijk geen woede meer.
Zelf vergelijkt Seneca het effect van woede met het effect van koorts. Het kan soms enige verlichting geven, maar is daarom nog niet wenselijk. Het is niet duidelijk of Seneca al weet dat koorts een gezonde reactie is van het lichaam tegen ziekteverwekkers.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Niemand wordt rechtvaardig door de wet na te leven.

Paulus in De Brief aan de Galaten 2:16

In verschillende gesprekken die Jezus Christus (0–33 n.Chr.) voert met schriftgeleerden en farizeeën gaat het over de vraag of Jezus zich wel aan de Wet houdt, bijvoorbeeld als hij iemand geneest op de sabbat, terwijl in de Wet staat dat eenieder zich op die dag moet onthouden van alle arbeid. In Matteüs 5:17 stelt Jezus nadrukkelijk dat hij niet is gekomen om de Wet of de Profeten af te schaffen, maar om die tot vervulling te brengen. Hij belichaamt wat wij ook wel de ‘geest van de wet’ noemen. Voor Paulus en veel christenen met hem is het daarom niet mogelijk om rechtvaardig te worden door de wet na te leven, maar alleen door te geloven in die geest van de wet die Jezus is. Sterker nog: Paulus zegt even verderop (Galaten 2:21) dat als we door de wet rechtvaardig zouden kunnen worden, Christus voor niets gestorven zou zijn. Hij is gestorven om te tonen dat daden belangrijker zijn dan woorden.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Denkers

Thema's