Gedachten

Er bestaat geen Ik op zichzelf, alleen het Ik van het grondwoord Ik-Jij en het Ik van het grondwoord Ik-Het.

Martin Buber in Ich und Du (1923)

De Joodse denker Martin Buber (1878–1965) werd geboren in Wenen en stierf in Jeruzalem, waar hij in 1938 naartoe had weten te vluchten. Hij was een zogenaamde ‘Homeland’-zionist: een voorstander van een gezamenlijke staat van Arabieren en Joden.
Zijn apodictisch geschreven pleidooi voor een dialogische relatie met onze medemensen – in de laatste Nederlandse vertaling Ik en jij (1998) – begint met de stelling dat de wereld de mens op tweevoudige wijze gegeven is, omdat de mens een tweevoudige houding kan aannemen. Deze tweevoudige houding hangt zelf weer samen met de twee ‘grondwoorden’ die een mens kan spreken. Bij het eerste grondwoord, Ik-Het (of -Hij of -Zij), behoort de wereld van de ervaring: ik ervaar altijd iets. Het tweede grondwoord, Ik-Jij, sticht de wereld van de betrekking. Die laatste wereld heeft drie ‘sferen’, die van de natuur, die van de medemens en die van de geestelijke wezens. In alle drie de Jij’s in deze sferen spreken we op een eigen wijze het eeuwige aan.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Iedereen die niet door de kwantumtheorie gechoqueerd wordt, heeft er niets van begrepen.

Niels Bohr, geciteerd door John Gribbin in Op zoek naar Schrödingers kat. Quantumfysica en de werkelijkheid (1985)

Niels Bohr (1885-1962) is een van de grondleggers van de kwantumtheorie, een theorie die Einstein ‘ketters’ vond. Een theorie die beweerde dat de werkelijkheid de resultante was van de opgetelde uitkomsten van toevallige gebeurtenissen op kwantumniveau, mocht van hem niet deugen: ‘God dobbelt niet.’ Het aardige van natuurwetenschap is, dat er soms jaren later technische of conceptuele mogelijkheden ontstaan om oude controverses experimenteel te toetsen. Dat gebeurde met de controverse tussen Einstein en de Kopenhaagse interpretatie van de kwantumverschijnselen uiteindelijk in 1982, door de Fransman Alain Aspect. Hij ontwierp een reeks cruciale experimenten met als paradoxale uitkomst dat elementaire deeltjes hun eigenschappen pas ‘aannemen’ als ze worden gemeten. Kon in de oude metafysica slechts gedacht worden in termen van ‘zijn of niet-zijn’, na deze experimenten wordt het mogelijk om te denken in termen van ‘bestaan’ als een soort relatieve eigenschap. Als je kind vraagt of Sinterklaas bestaat, hoef je niet meer te kiezen tussen ‘ja’ of ‘nee’. Het is wetenschappelijk verdedigbaar om te zeggen: ‘in zekere mate.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het wonder dat de wereld, het rijk van het menselijk doen en laten, redt van zijn normale, natuurlijke verval is uiteindelijk het feit van de nataliteit, waarin het vermogen tot handelen ontologisch geworteld is.

Hannah Arendt in The Human Condition (1958)

Misschien kon het ook alleen maar een vrouw zijn, die op een filosofisch niveau aan de orde stelde dat het menselijk bestaan niet alleen een ‘zijn-tot-de-dood’ (Heidegger) is of e

en oefening in sterven (Socrates), maar dat er ook altijd weer nieuwe mensen geboren worden en daarmee een nieuw begin, nieuwe handelingen. Alleen als mensen dit volledig tot zich door laten dringen, houden ze geloof en hoop, ‘die twee wezenlijke kenmerken van het menselijk bestaan die de Griekse oudheid volledig heeft genegeerd’.

En misschien kon het ook alleen maar een Joodse filosoof zijn, die meende dat het inzicht dat Jezus van Nazareth had in het wonder dat ‘de daad’ is, qua originaliteit en uniciteit alleen vergelijkbaar is met Socrates’ inzicht in de mogelijkheden van het denken. Net als Jezus meent Arendt (1906–1975) dat het stellen van een maatschappelijke daad het enige wonder is tot het doen waarvan de mens in staat is, en dat de kracht van de vergeving even groot is als de kracht van het doen van wonderen. Laat de kinderen tot Hem komen …

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Neminem laede, imo omnes, quantum potes juva. [Doe niemand kwaad, maar help iedereen, zoveel je kunt.]

Arthur Schopenhauer in Dat ben jij. Over de grondslag van de moraal (1840)

De als ‘pessimistisch’ bekend staande Duitse filosoof Arthur Schopenhauer (1788–1860) buigt zich over de vraag naar de grondslag of ‘kennisgrond’ voor de moraal, daartoe uitgedaagd door een prijsvraag van de Koninklijke Deense Academie van Wetenschappen. Hij werd niet bekroond.
Toch doet Schopenhauer in zijn antwoord iets wat veel filosofen volgens hem nalaten, namelijk niet alleen formuleren wat het principe van zijn ethiek is, maar ook te zoeken naar de achterliggende reden voor die hoogste deugd. De stelregel (het citaat op de voorkant) is een positief gestelde variant op het aloude ‘wat u niet wilt dat u geschiedt …’. Op zich is dat al een enorme verbetering, omdat het in Schopenhauers formulering oproept tot het juiste handelen, in plaats van bepaalde handelingen te veroordelen. Volgens Schopenhauer komt deze bijna als natuurlijk ervaren ethische grondregel voort uit het aangeboren, ‘alledaagse fenomeen’ van het medelijden, dat de werkelijke basis is van ‘alle vrijwillige rechtvaardigheid en alle echte mensenliefde’.
In een bijlage gaat Schopenhauer nog een stapje verder en vraagt zich af waar dit medelijden zelf vandaan komt. Dat blijkt het feit te zijn dat alle individuen uiteindelijk manifestaties zijn van één en hetzelfde ‘waarachtig zijnde wezen’. Een dergelijke gedachte vindt hij niet alleen terug bij westerse denkers als Pythagoras, Plato en Kant, maar onder meer ook in de Indiase filosofie.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

We treffen onszelf aan in een gonzende wereld, te midden van een democratie van medeschepselen, terwijl de orthodoxe filosofie ons slechts (…) voert naar eenzame substanties, die elk niet meer dan een illusoire ervaring ondergaan.

A.N. Whitehead in Process and reality (1927-1928)

Hoewel de ‘grootste filosoof van de twintigste eeuw wiens naam begint met een W’ (Latour) zijn schatplichtigheid aan de groten die hem voorgingen (in zijn geval vooral Locke, Hume en Descartes) benadrukt, heeft Alfred North Whitehead (1861–1947) zonder dat dat veel denkers is opgevallen een van de origineelste metafysica’s uit de wijsgerige geschiedenis opgesteld. De van oorsprong wis- en natuurkundige Whitehead is vooral bekend van de met Bertrand Russell geschreven Principia Mathematica en in bescheiden kring ook als grondlegger van de procesfilosofie (en de procestheologie).
Een van de belangrijkste wendingen die Whitehead doorvoert is die van de blikrichting van de filosoof als filosoof. De moderne filosofie wil de hele wereld beschrijven in termen van subject en predicaat, substantie en kwaliteit of particuliere en universele proposities. Maar daarmee ‘doen ze onze onmiddellijke ervaring geweld aan, die wij uitdrukken in ons handelen, onze hoop, onze sympathieën, onze doelen, en die wij ondergaan ook al ontbreekt het ons aan woorden om haar te kunnen analyseren’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het leven is liefde voor het leven …

Emmanuel Levinas in Totaliteit en Oneindigheid (1961, 2012, p. 114)

Hoewel het in zijn filosofische hoofdwerk vooral over de Ander gaat, die zo veronachtzaamd is in de westerse filosofische traditie, heeft Levinas (1906–1995) ook andere opvattingen over het zelf of het individu dat zich uiteindelijk door het gelaat van die Ander moet laten aanspreken (over ons dus). Andere opvattingen tenminste dan de wijsgerige traditie waarin hij staat: de existentiële fenomenologie van zijn leermeester Heidegger, maar ook van iemand als Sartre.
Volgens Levinas zijn wij op een bijzondere wijze verbonden met (een deel van) de wereld om ons heen, namelijk in die zin dat wij er van leven. De dingen waar wij van leven zijn geen ‘objecten van voorstellingen’ of middelen tot een doel, maar tekenend voor de onafhankelijkheid die wij vinden in genieting en geluk. Voor Levinas is er geen ‘bestaan tot de dood’ waarvoor gezorgd moet worden (Heidegger) of een naakte existentie die later bekleed moet worden met een essentie (Sartre). Nee, het leven is ‘een betrekking tot inhouden die niet mijn bestaan zijn, maar kostbaarder zijn dan mijn bestaan: denken, eten, slapen, lezen, werken, zich koesteren in de zon’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Onze ziel te leren kennen: dat was dus wel de vermaning van hem die voorschreef: Ken uzelf.

Socrates tegen Alcibiades in de dialoog Alcibiades van Plato

Het door Plato (428–348 v.C.) opgetekende gesprek dat Socrates voert met Alcibiades wordt wel beschouwd als de eerste tekst over de levenskunst in de geschiedenis van de westerse filosofie. Als de dan nog geen twintigjarige Alcibiades daarin beter naar Socrates had geluisterd, zou hij nu misschien niet op Wikipedia worden aangeduid als een ‘omstreden’ Atheens politicus en veldheer. Nu weten we dat dit rijkeluiszoontje vaak in de problemen kwam, onder meer door vermeende heiligschennis en door overspel, maar in de dialoog met Socrates toont hij zich nog zeer leergierig.
Socrates toont aan dat de mens niet lichamelijk is, maar iets is dat zich van het lichaam ‘bedient’. Als zij met elkaar spreken doen zij dat immers ‘van ziel tot ziel’. We weten niet hoe teleurgesteld Alcibiades over de lage status van het lichaam was, want zijn uiterlijk schijnt op zowel mannen als vrouwen een onweerstaanbare aantrekkingskracht te hebben uitgeoefend, en dat heeft zo zijn voordelen. En we weten ook niet welke verborgen bedoelingen Socrates misschien heeft gehad door de jongeman in te laten stemmen met de uitspraak dat alleen hij bemint die de ziel liefheeft. Om daaraan toe te voegen: ‘Wel, ik ben de man die niet weggaat maar die trouw blijft, ook al verwelkt je lichaam, terwijl al de anderen weggaan’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De fundamentele conditie van het bestaan is vertrouwen.

Humberto Maturana in From Being to Doing – The Origins of the Biology of Cognition (2004)

Als een vlinder uit zijn cocon glipt, vertrouwen zijn vleugels en antennes, zijn romp en de rest van zijn lichaam erop dat er lucht zal zijn, windvlagen om op te zweven, en bloemen met nectar. Een gedachte als deze mag je verwachten van de excentrieke Chileense bioloog Humberto R. Maturana (1928) voor wie het kernwoord van het biologische leven niet ‘strijd’ is of ‘selectie’, maar ‘liefde’.
Voor hem is liefde ‘relationeel gedrag door middel waarvan een ander ontstaat als een rechtmatige ander in het domein van co-existentie waarin het plaatsvindt’. Maturana geeft zelf een voorbeeld van liefde tussen mens en dier. Na een maaltijd bij mensen thuis in Bolivia zaten ze na te tafelen toen plotseling een spin afdaalde tot midden op de tafel. Een van de gasten schreeuwde: ‘Pas op, een spin.’ Maar de gastvrouw zei dat er niets aan de hand was. De spin kwam altijd na te eten om restjes te snoepen en ging dan weer terug naar zijn schuilplaats. Zij liet hem met rust, en hij stoorde niet tijdens het eten.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De waarheid is dat de strijd om het voortbestaan verdwenen is en dat daardoor een nieuwe vraag is ontstaan: voortbestaan waarvoor?

Viktor E. Frankl in De vergeefse roep om een zinvol bestaan (1978)

De Oostenrijkse neuroloog en psychiater Viktor Emil Frankl (1905–1997) is de grondlegger van de ‘logotherapie’, die ook wel ‘de derde Weense school der psychotherapie’ (naast die van Freud en Adler) wordt genoemd. Zelf overleefde hij het concentratiekamp en hij wist dus wat er nodig is om de strijd om het voortbestaan aan te gaan: ‘Het is waar dat als íéts een mens kon steunen in zo’n extreme situatie als Auschwitz en Dachau, dat het bewustzijn was dat het leven een zin heeft die moet worden vervuld, ook al is dat in de toekomst.’
Zijn vorm van psychotherapie, ook wel ‘existentiële analyse’ genoemd, wil zowel de traditionele psychoanalyse als de (dan) moderne gedragswetenschap vermenselijken. Hij beschouwt (geestelijke) gezondheid als ‘niet meer dan een middel tot een doel’, en om het doel van het leven in gezondheid te achterhalen raadt hij een socratische dialoog aan. Een van de schokkende gegevens waar hij zich op beroept als hij pleit voor een ‘therapie door zin’ in plaats van ‘zin door therapie’ (de traditionele aanpak) is een onderzoek naar de achtergrond van zelfmoordpogingen van Amerikaanse studenten. Bijna allemaal waren ze zeer actief op sociaal vlak en academisch succesvol, en hadden ze een goede relatie met hun familie. Hun reden voor de zelfmoordpoging was dan ook geweest ‘dat het leven zinloos scheen’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Filosofie is een ‘school van vrijheid’.

UNESCO, 28 februari 2005, rapport 171 EX/12

De Organisatie der Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur UNESCO heeft op initiatief van Turkije een ‘intersectorale strategie voor de wijsbegeerte’ ontwikkeld. In haar rapport noemt de organisatie het belang van filosofie voor het werk van UNESCO ‘evident’, aangezien filosofische analyse en reflectie ontegenzeggelijk verbonden zijn met het stichten en bewaren van vrede, en dat is haar missie.
De grondwet van de organisatie stelt bovendien dat vrede gebaseerd moet zijn op ‘de intellectuele en morele solidariteit van de mensheid’. Omdat filosofie de intellectuele gereedschappen ontwikkelt voor het analyseren en begrijpen van kernbegrippen als rechtvaardigheid, waardigheid en vrijheid, en omdat filosofie onafhankelijk denken en oordelen bevordert, het kritisch denken versterkt en reflecteert over waarden en principes, is de filosofie een ‘school van vrijheid’ en ‘een school voor menselijke solidariteit’. Hoe is het mogelijk dat zo’n vak geen deel uitmaakt van het verplichte curriculum op de basisschool, het voortgezet onderwijs, en van iedere andere zichzelf respecterende opleiding?

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wanneer je ‘s morgens vroeg met tegenzin opstaat, heb dan deze gedachte bij de hand: ik sta op om de taak van een mens te verrichten.

Marcus Aurelius in Persoonlijke notities

In 161 n.C. wordt Marcus Aurelius keizer van het Romeinse Rijk, en tot zijn dood in het jaar 180 is hij vrijwel voortdurend aan het front te vinden. Toch weet hij tijdens zijn veldtochten een boek te schrijven (in het Grieks!) met ‘dingen die je tegen jezelf zegt’ (Ta heis heauton), dat in het Nederlands in de loop der tijden is verschenen als Zelfbespiegelingen, Meditaties, Overpeinzingen en Persoonlijke notities.
De stoïsche filosoof vindt dat hij niet geschapen is om zich ‘te koesteren onder de dekens’, ook al erkent hij dat dat ‘prettiger’ is. Maar we zijn immers niet geboren om te genieten of te voelen, maar om te handelen. We zien toch ‘de planten, de mussen, de mieren … allemaal hun eigen taak verrichten en, op hun manier, meehelpen de kosmos te laten functioneren?’ Hij moet natuurlijk wel rust nemen, maar ook daaraan heeft de natuur grenzen gesteld. Zoals anderen gegrepen zijn door hun werk, de kunst, het geld of de ‘holle roem’, moet hij als keizer voor ogen houden dat het zijn taak is het algemeen welzijn te bevorderen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Op de bodem van de ziel liggen bepaalde inzichten waarvan wij ons weinig bewust zijn en die pas bruikbaar beginnen te worden wanneer zij geformuleerd zijn.

Lucius Annaeus Seneca in Brieven aan Lucilius (nr. 94)

Aan het eind van zijn leven belicht Seneca (4 v.C.–65 n.C.) zijn stoïcijnse moraal in een reeks brieven aan zijn vriend Lucilus, waarvan er 124 bewaard zijn gebleven. Door de stijl en de behandelde onderwerpen (niet alleen allerlei algemene raadgevingen, maar ook veel Romeinse alledaagsheid) is het een van de persoonlijkste geschriften die uit die tijd is overgeleverd.
In de brief over ‘Het effect van leefregels’ behandelt Seneca eerst uitgebreid de ideeën van de Griekse stoïcijnse filosoof Ariston van Chios uit de derde eeuw v.C. Deze bespreekt het nut van (het overdragen van) leefregels. Ariston meent onder meer dat je beter de bewijzen voor die regels kunt geven dan de regels zelf. Seneca is het niet met hem eens: ‘Onze geest draagt in zich de kiemen mee van alles wat in zichzelf goed is; door een aansporing komen die tot leven.’ Volgens Seneca is het daarom van belang dat gezaghebbende leraren alle in ons verborgen en verbrokkelde inzichten formuleren en onderling verbinden.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Betekenissen worden niet bepaald door situaties, maar wij bepalen onszelf door middel van de betekenis die wij aan situaties geven.

Alfred Adler in Wozu leben wir? (1931)

Naast Freud en Jung behoort Alfred Adler (1870–1937) tot ‘de grote drie’ van de psychoanalyse. Hij is bekend als bedenker van het ‘minderwaardigheidscomplex’ en als grondlegger van de Individualpsychologie of individuele psychologie.
Anders dan Freud, wiens verklaringen van menselijk gedrag nogal mechanicistisch waren, gaat Adler ervan uit dat je mensen moeten begrijpen op grond van de betekenis die hun gedrag voor hen zelf heeft. Als iemand iets geks doet, vraag je dan altijd af of dat gedrag de persoon helpt
  • een emotionele toestand teweeg te brengen, te stoppen of te vermijden;
  • de intensiteit van een emotionele toestand te verminderen, te intensifiëren of in stand te houden;
  • een reactie te ontlokken aan de fysieke of aan de sociale omgeving;
  • of te handelen op een wijze die overeenkomt met persoonlijke waarden, normen en doelen.
Alleen als je weet welke betekenis iemand geeft aan zijn situatie, kun je begrijpen waarom hij doet wat hij doet, namelijk om te worden of te blijven wie hij is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Waarom is de werkelijkheid die voor de wetenschap het meest aanvaardbaar is er een die geen enkel kind kan begrijpen?

Henri Poincaré

Deze verzuchting van de wiskundige Henri Poincaré (1854–1912) wordt volgens Robert M. Pirsig (geb. 1928) opgelost door zijn Metafysica van de Kwaliteit (Lila – An Inquiry into Morals, 1991). Is het immers noodzakelijk dat slechts een handjevol natuurkundigen de werkelijkheid begrijpt? Zou de werkelijkheid alleen uitgedrukt kunnen worden in hogere wiskunde, zou zij met elke nieuwe theorie moeten veranderen, zou het iets moeten zijn waarover verschillende natuurkundige stromingen jarenlang strijden zonder tot een gezamenlijke visie te komen? In ieder geval is het dan niet eerlijk om mensen in een psychiatrische inrichting te stoppen (zoals Pirsig zelf is overkomen) omdat zij geen ‘werkelijkheidsbesef’ zouden hebben.
Als je het bekijkt vanuit het perspectief van Pirsigs metafysica verdwijnt dit probleem als sneeuw voor de zon: de werkelijkheid is waarde, is kwaliteit, en dit ‘startpunt van de ervaring’ is iets waar iedereen voortdurend mee te maken heeft. Wetenschap daarentegen is slechts een beperkt domein van statische intellectuele patronen die deze werkelijkheid beschrijven, maar die patronen zijn niet die werkelijkheid zelf.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Integriteit heeft betrekking op de mate waarin personen oprecht, rechtvaardig en bescheiden zijn en hebzucht vermijden.

Reinout E. de Vries, Michael C. Ashton en Kibeom Lee in ‘De zes belangrijkste persoonlijkheidsdimensies en de HEXACO Persoonlijkheids­vragenlijst’ in Gedrag & Organisatie 22 (2009)

Lange tijd ging men er in de psychologie van uit dat er vijf persoonlijkheidsdimensies waren, de zogenaamde Big Five: extraversie, verdraagzaamheid, emotionaliteit, consciëntieusheid en openheid voor ervaringen. Deze vijf persoonlijkheidstrekken waren vastgesteld met de zogenaamde lexicale methode, die gebaseerd is op de gedachte dat individuele verschillen tussen mensen die van belang zijn voor onze alledaagse interacties uiteindelijk hun weerslag zullen vinden in de taal. Door een analyse van met name de bijvoeglijke naamwoorden die wij gebruiken om elkaar te karakteriseren, wist men een vijftal clusters te benoemen, die in verschillende talen overeenkwamen. Inmiddels denkt men dat er toch nog een over het hoofd is gezien, en wel eentje die wel vaker wordt vergeten: een combinatie van eerlijkheid (honesty) en nederigheid (humility), die in de Nederlandse psychologische literatuur gezamenlijk worden aangeduid als ‘integriteit’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De redelijke mens past zich aan aan de wereld; de onredelijke blijft hardnekkig proberen de wereld aan zichzelf aan te passen. Daarom hangt alle vooruitgang af van de onredelijke mens.

George Bernard Shaw in Maxims for Revolutionists (1903)

Behalve een nogal altijd veel geciteerd essayist en veel gespeeld toneelschrijver was de Ier George Bernard Shaw (1856–1950) ook een overtuigd socialist, vrijdenker, vegetariër en voorvechter van gelijke rechten voor mannen en vrouwen. De Nobelprijs voor de literatuur, die hem in 1925 werd toegekend, accepteerde hij wel, maar hij bedankte voor het geld.
In zijn ‘maximen voor revolutionairen’ sluit Shaw als het ware aan bij Marx, die ooit zei dat de filosofen de wereld alleen maar hadden geïnterpreteerd, maar dat het erom ging haar te veranderen. Zo zijn er ook veel Griekse en Romeinse filosofen die kennis zien als de grootste deugd en veel stoïcijnen prediken het aanvaarden van de bestaande orde als de hoogste wijsheid. Voor een wereldverbeteraar is uit de hoek van de redelijkheid weinig steun te verwachten.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het enige wat de mens noodlottig kan worden, is het geloof in het noodlot: het onderdrukt de beweging van de verandering.


Martin Buber in Ich und Du (1924)

Volgens de joodse filosoof Martin Buber (1878-1965) is het geloof in het noodlot ‘van de aanvang af een misverstand’. Wie denkt in termen van processen die volgens een zekere noodzaak verlopen, levert zichzelf alleen maar uit aan een ordening achteraf van zogenaamd objectieve gegevenheden. Het grondonderscheid dat volgens Buber de mens kenmerkt is dat hij kan staan in twee verschillende relaties, namelijk van ik tot ‘het’ en van ik tot ‘jij’. Het noodlot behoort tot de ‘wereld van het het’. Wie daarin gelooft, kent niet de ‘tegenwoordigheid van het jij’, het ‘worden uit de verbondenheid’. Voorspellingen van de toekomst uit het gedrag van objecten zijn alleen geldig voor wie die tegenwoordigheid niet kent. Maar de ‘wereld van het jij’ is voor niemand gesloten. Als je daar met je hele wezen binnengaat, word je vrij. Want ‘bevrijd worden van het geloof aan de onvrijheid, betekent vrij worden’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wat geweldig dat we op een paradox zijn gestuit. Nu mogen we tenminste enige hoop koesteren dat we vooruitgang zullen boeken.

Niels Bohr, geciteerd in Niels Bohr: The Man, His Science, & the World They Changed (1966) van Ruth Moore

In eerste instantie lijkt de aantrekkelijkheid van wetenschappelijk onderzoek erin gelegen te zijn dat je op basis van theoretische kennis juiste voorspellingen over de toekomst kunt doen. Maar voor een wetenschapper is een bevestiging van wat hij al weet eigenlijk heel oninteressant. De wetenschapsfilosoof Karl Popper legde dat zo uit: stel dat je hypothese is dat alle zwanen wit zijn. Dan kun je je de rest van je leven gaan bezighouden met het zoeken van witte zwanen die je hypothese bevestigen, maar daarmee kun je nooit bewijzen dat je stelling waar is, alleen maar dat er weer één observatie is die haar bevestigt. In plaats daarvan moet je je best doen om een zwarte zwaan te vinden. Als je er zo een vindt, weet je niet alleen iets zeker (namelijk: ‘niet alle zwanen zijn wit’), maar je weet ook iets nieuws over zwanen, iets wat je nog niet wist, namelijk dat ze ook zwart kunnen zijn. In het licht van je theorie is dat een tegenstrijdigheid, en om die op te lossen zul je een nieuwe theorie moeten ontwikkelen, die beide feiten (dat zwanen wit en zwart kunnen zijn) in zich opneemt. En dat is vooruitgang, zo wist ook de natuurkundige en Nobelprijswinnaar Niels Bohr (1885–1962).

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Fanatisme bestaat erin dat je je inspanningen verdubbelt als je je doel bent vergeten.

George Santayana in The Life of Reason: Reason in Common Sense (1905)

Jorge Agustín Nicolás Ruiz de Santayana y Borrás (1863-1952) werd geboren in Madrid en behield ook zijn hele leven de Spaanse nationaliteit, maar woonde vanaf zijn negende in de VS en beschouwde zichzelf als de Amerikaanse auteur George Santayana. Na een academische carrière in de wijsbegeerte woonde en werkte hij als literator nog in Frankrijk, Engeland en ten slotte Italië. In het vijfdelige The Life of Reason doet hij een poging de grenzen van de rede aan te geven, waarbij hij wordt geïnspireerd door het materialisme van Democritus en de ethiek van Aristoteles. Behalve het citaat over het fanatisme, is ook de bekende uitspraak dat ‘wie de geschiedenis niet kent, gedoemd is haar te herhalen’ afkomstig uit dit vooral ook om zijn stijl geprezen werk.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een geest die alleen maar logisch denkt is als een mes dat alleen uit een lemmet bestaat. De hand die het gebruikt, gaat ervan bloeden.

Rabindranath Tagore in Zwervende vogels (1916)

Het Griekse begrip analusis betekent oorspronkelijk ‘scheiden’ of ‘losmaken’. Van Dale omschrijft analyse als de ‘ontleding in bestanddelen, uiteenzetting van iets dat voor de geest een samenstel is, ter nadere beschouwing of tot beter begrip’. Verscheidene denkers, waaronder Robert Pirsig (in Zen en de kunst van het motoronderhoud), hebben het analyseren zelf vergeleken met het snijden met een mes. Daar lijkt de Bengaalse dichter en eerste Indiase Nobelprijswinnaar Rabindranath Tagore (1861-1941) naar te verwijzen met deze aforistische uitspraak. Hij lijkt te suggereren dat logica geen doel op zich mag worden, maar altijd een middel moet blijven.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Dat hele complex dat door de mensen ‘liefde’ wordt genoemd … is iets zo oppervlakkigs, dat ik niets kan bedenken wat daarmee te vergelijken is.

Cicero in Gesprekken in Tusculum (45 v.C.)

Een van de vragen die Marcus Tullius Cicero (106–43 v.C.) aan de orde stelt in deze Gesprekken is ‘wat de therapie waard is die door de filosofie tegen de ziekten van de geest wordt toegepast’. Een van de ‘beroeringen’ die het volgens Cicero verdient om te worden genezen door de filosofie is de liefde, al lijkt hij vooral de verliefdheid te bedoelen. Ironisch merkt hij op dat de poëzie een ‘bijzondere bijdrage’ levert door Amor een god te noemen, terwijl het toch om een ‘bron van schandelijke daden en van oppervlakkigheid’ gaat.
Dat de liefde geen erg hoogstaand aspect van het menselijk leven is, blijkt volgens Cicero onder meer uit het feit dat niemand van de oude Grieken, die zo hoog opgaven van de liefde die vriendschap is, hield van een lelijke jongeman of een mooie oude man. Nee, hij stemt in met Ennius die zegt dat het begin van schande is zich te midden van medeburgers het lichaam te ontbloten, zoals de gewoonte was in de sportscholen van Griekenland. De enige liefde die van Cicero wel mag bestaan is de stoïcijnse ‘poging om op grond van een indruk van schoonheid vriendschap te sluiten’. Want die vorm van liefde is ‘zonder zenuwachtigheid, zonder heimwee, zonder zorgen en zuchten’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wanneer wij er zijn, is de dood er niet, en wanneer de dood er is, zijn wij er niet meer.

Epicurus in Brief aan Menoikeus

De Griekse filosoof Epicurus (341–270 v.C.) geldt als de grondlegger van het hedonisme, de leer dat het genot het hoogste goed is. Overigens betekende dat voor hem niet de bevrediging van zinnelijke verlangens, maar de afwezigheid van angst, onlust en pijn. Zijn ethiek heeft Epicurus neergelegd in een brief aan Menoikeus, die ook wel de ‘Brief over het geluk’ wordt genoemd.
Hij roept de geadresseerde daarin onder andere op zich te gewennen aan de gedachte dat ‘de dood niet iets is wat ons aangaat’. Volgens Epicurus beslist de waarneming over goed en kwaad, en de dood is juist een ‘verstoken raken van waarneming’. Als we leren leven met die gedachte dat de dood ons niet aangaat, wordt volgens hem zelfs het sterfelijke karakter van het leven iets waarvan je kunt genieten, omdat het ons pijnlijke verlangen naar onsterfelijkheid wegneemt.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Voortreffelijkheid van karakter is een houding die het midden weet te kiezen.

Aristoteles in Ethica Nicomachea

Volgens Aristoteles (384–322 v.C.) bestaan er drie soorten psychische verschijnselen: emoties, vermogens en houdingen. Omdat voortreffelijkheid (aretè) geen emotie of vermogen is, moet het wel een houding zijn, maar welke precies? Dat moet een toestand zijn die de mens niet alleen goed maakt, maar hem ook goed doet functioneren. Nu is bij iedere vaardigheid een teveel, een tekort of een midden mogelijk en dat geldt ook voor voortreffelijkheid van karakter. Het karakter heeft betrekking op emoties en handelingen en bij voortreffelijkheid gaat het erom ‘gevoelens op het juiste ogenblik te ervaren, om de juiste dingen, tegenover de juiste personen, met de juiste bedoeling en op de juiste manier’. Als we een voortreffelijk karakter hebben, zijn we dus in staat een keuze te maken ‘die het midden houdt met betrekking tot ons, een midden dat bepaald wordt door de rede’. Zo vormt dapperheid het midden tussen angst en durf. Wie te veel durft is vermetel en wie te bang is laf. En bij gevoelens van genot is het teveel onmatigheid en het midden matigheid. Volgens Aristotels zijn er niet veel mensen die ‘te weinig openstaan voor’ genot, maar we zouden hen ‘ongevoelig’ kunnen noemen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het menselijk lichaam is het beste beeld van de menselijke ziel.

Ludwig Wittgenstein in Filosofische onderzoekingen (1953, II iv.)

De invloedrijke Filosofische onderzoekingen van Ludwig Wittgenstein (1889–1951) bestaan uit allerlei min of meer losse notities over kwesties rond logica, betekenis, psychologie, geest en taal. De betreffende paragraaf begint Wittgenstein met na te denken over de vraag wat het betekent als je zegt dat je gelooft dat iemand lijdt, en of ik op dezelfde manier ‘geloof’ dat iemand geen robot is. Dat laatste is volgens Wittgenstein geen zinvolle uitspraak. In werkelijkheid is het niet zo dat ik ‘van mening ben’ dat iemand een ziel heeft, maar dat ik een houding ten opzichte van iemand aanneem als ten opzichte van een ziel, dat ik hem behandel als een ziel. Dat we ons, zoals in de religie, iemands ziel voorstellen als iemands uiterlijke verschijning, zijn lichaam, is niet zo vreemd, volgens Wittgenstein. Beeld en woord dienen hetzelfde doel: de ander aanduiden als iemand met een ziel.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als iemand verslaafd is aan experimentele filosofie, is hij daarmee eerder geholpen om een goed christen te zijn dan dat het hem daarvan afkeert.

Robert Boyle in The Christian Virtuoso (1690)

Hij was de grondlegger van de moderne scheikunde en daarmee ook een van de pioniers van de moderne wetenschap in het algemeen, en we kennen hem vooral van zijn algemene gaswet, maar de Ier Robert Boyle (1627–1691) was ook zeer actief op theologisch gebied en besteedde veel tijd en geld aan de verspreiding van het christendom.
Boyle hield er weliswaar een mechanicistische wereldbeschouwing op na, dat wil zeggen dat hij geloofde dat de wereld een soort machine was, maar hij was geen materialist, iemand die gelooft dat alleen materie ‘echt bestaat’. Als je de natuur oppervlakkig bestudeert, brengt dat je wellicht tot atheïsme, vindt Boyle, maar als je dat grondiger en nauwkeuriger doet, brengt het je juist dichter bij God. Volgens Boyle is het meer in overeenstemming met de Bijbelse opvatting – dat de wereld van God afhankelijk is – om de wereld te beschouwen als een ingewikkeld apparaat, dan haar te zien als een soort organisme, want daarmee zou de wereld een zekere zelfstandigheid bezitten.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De WARE NATUURKUNDE verheft sig soo verre, dat sy selfs een soorte van GODTGELEERTHEID word.

Bernart Nieuwentijt, Gronden van Zekerheid (Amsterdam, 1720, p. 229)

De titel van het geschrift van de Nederlandse arts, filosoof en wiskundige Bernard Nieuwentijt (1654–1718) gaat nog even verder met ‘… of de Regte betoogwyse der Wiskundigen So in het Denkbeeldige, als in het Zakelyke Ter Wederlegging van Spinosaas Denkbeeldig Samenstel; En Ter aanleiding van eene Seekere Sakelyke Wysbegeerte, aangetoont’.
In eerste instantie was Nieuwentijt gegrepen door het denken van Descartes, maar later wordt hij een verklaard tegenstander van diens werk en met name dat van ‘ongodisten’ als (de aanhangers van) Spinoza. Nieuwentijt geldt als een van de grondleggers van de zogenaamde ‘fysicotheologie’ in Nederland. Dit was een filosofische stroming die op basis van empirisch onderzoek van de natuur wilde komen tot kennis van het goddelijke. Men zag met name allerlei doelgerichte processen in de natuur, die werden beschouwd als bewijs voor het bestaan van God. Het technische succes van het mechanicistische wereldbeeld deed dergelijke stemmen verstommen. Pas in de loop van de vorige eeuw begonnen sommige natuurwetenschappers weer ruimte te maken voor verschijnselen die in strijd waren met het deterministische natuurbeeld, zoals ‘handelen op afstand’ en ‘orde uit chaos’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Alle mensen hebben een hart dat het lijden van anderen niet kan verdragen.

Mencius in De Mencius

De Chinese wijsgeer Mencius of Mengzi (372–289 v.C.) wordt gezien als de belangrijkste confucianistische denker na de meester zelf. Net als bij Confucius zijn de filosofische uitspraken van Mencius vooral ook bedoeld om koningen en leiders te voorzien van wijze raad.
Dat alle mensen een zekere natuurlijke goedheid hebben, toont Mencius aan met het feit dat ieder mens die ziet dat een kind in een put valt, geschokt en bezorgd is. Terwijl deze bekommernis niet voortkomt uit het feit dat iemand in een goed blaadje wil komen bij de ouders van het kind of zijn omgeving, noch omdat hij bang is voor kritiek als hij zich niet betrokken betoont.
Mencius merkt op dat ‘de oude koningen’ zo’n hart hadden dat het lijden van anderen niet kon verdragen. En daarmee gaven ze leiding aan een regering die het lijden van mensen niet kon verdragen. Als je zo’n overheid aanvoert die het lijden van mensen niet kan verdragen, dan zou je het rijk kunnen regeren ‘alsof je het in de palm van je hand had’. Drie keer herhaalt Mencius die frase, en voor snelle westerse lezers uit de eenentwintigste eeuw, is dat twee keer te veel. Maar stel je voor dat dit een mantra van de huidige Chinese of Amerikaanse of Europese leiders zou worden, dan zouden ze geen repressie, smerige verkiezingscampagnes of eindeloze reeksen toezichthouders meer nodig hebben. Wij zouden als was in hun vingers zijn.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Evolutie is traag.

Midas Dekkers in Rood – Een bekoring (2011)

Evolutionair biologen en psychologen overschatten de invloed van natuurlijke selectie op het alledaagse gedrag soms schromelijk, volgens de schalkse bioloog Wandert Jacobus Dekkers (oftewel Midas, 1946). In een boek waarin hij zijn fascinatie viert met rood haar, vooral als dat een vrouw siert, merkt Dekkers terzijde op dat ‘de meeste mensen meer veranderen van een halve liter jenever dan van honderdduizend jaar natuurlijke selectie’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het lezen van de krant ‘s ochtends is een soort realistisch ochtendgebed.

G.W.F. Hegel in Jenaer Schriften (1801-1807)

Zelf was de grote Duitse denker Georg Wilhelm Friedrich Hegel (1770–1831) korte tijd hoofdredacteur van de Bamberger Zeitung. Hij vond dat de Duitse (politieke) kranten vrijwel allemaal inferieur waren aan de Franse. Hem stond daarom een krant voor ogen in die Franse stijl, maar ‘natuurlijk zonder de pedanterie en onafhankelijkheid in de verslaggeving op te geven waar vooral de Duitsers om vragen’. Na een conflict zei hij de journalistiek vaarwel, maar hij bleef de massamedia trouw. In het vervolg op dit aforisme legt hij uit waarom: ‘De mens moet zijn houding ten opzichte van de wereld bepalen aan de hand van God of aan de hand van hoe de wereld is. Beide bieden dezelfde zekerheid: dat je weet, hoe je eraan toe bent.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een verzameling mooie uitspraken is meer waard dan een hoop schatten.

Isocrates

Genoemde uitspraak is natuurlijk vooral waar voor wie zijn beroep heeft gemaakt van het schrijven van toespraken (of kalenderwijsheden), want daarin komt een welgekozen citaat altijd van pas. Dat laatste geldt zeker voor Isocrates (436-338 v.C.), een der grote redenaars van het antieke Athene. Omdat hij een zwakke stem had en nogal snel zenuwachtig werd, schreef hij in eerste instantie vooral voor anderen, maar later stichtte hij een beroemde retorenschool, waaruit volgens Cicero ‘net als uit het paard van Troje enkel vorsten kwamen’.
Anders dan zijn leermeesters, de Sofisten, bracht Isocrates zijn leerlingen niet alleen de theorie en de praktijk van de welsprekendheid bij, maar ook politiek en ethiek. Als docent retorica kwam hij niettemin nu en dan in aanvaring met zijn tijdgenoot Plato, die weinig ophad met de kunst van de welsprekendheid, juist omdat redenaars zowel leerden de waarheid als de leugen te verdedigen. Het moet ook gezegd worden dat Isocrates het verwerven van de deugd nogal opportunistisch propageerde: alleen met een goede reputatie kun je je medeburgers overtuigen …

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Denkers

Thema's