Gedachten

Er is (…) een deugd die door nadenken tot ontwikkeling komt: dat is de nederigheid.

André Comte-Sponville in Kleine verhandeling over de grote deugden (1995, 2008)

Van nadenken over de deugden word je niet deugdzaam, denkt André Comte-Sponville (1952), in feite ben je juist de afstand aan het meten die je ervan scheidt. Als je nadenkt over hoe deugden werken, heb je het eigenlijk over onze tekortkomingen. In twee opzichten word je door na te denken wel deugdzamer. Intellectueel, omdat je beseft hoe rijk de filosofische traditie is, en moreel: omdat je niet onder het feit uit kunt, ‘dat we vrijwel alle deugden bijna altijd ontberen en dat we er toch niet in kunnen berusten dat ze ontbreken’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wie anderen kent is wijs; wie zichzelf kent is verlicht. Wie anderen overwint is sterk; wie zichzelf overwint is machtig.

Laozi in Tao te tsjing (vertaling Carolus Verhulst, 1979)

Volgens de overlevering is deze klassieke (= tsjing) tekst over de weg (= Tao) van de deugd (= te) in de zesde eeuw voor Christus opgeschreven door Laozi (Laoa Tze of Lao-tse) (604-507 v.Chr.). Deze stichter van het taoïsme is daarmee een tijdgenoot van Confucius, van Gautama Siddharta (de Boeddha) en van de joodse profeten Jeremia, Ezechiël en Jesaja. Laozi zou zijn ideeën hebben opgeschreven op verzoek van een grensbeambte die hij ontmoette toen hij na een bestaan als staatsarchivaris met onbekend bestemming was vertrokken op een reis waarvan hij niet zou weerkeren. Overigens is het een leer-die-geen-leer-wil-zijn. De openingszin luidt: ‘Het Tao dat kan worden uitgesproken / is het eeuwige Tao niet.’

Op internet vind je een site (http://home.pages.at/onkellotus/TTK/_IndexTTK.html) met maar liefst 150 vertalingen van de Tao te tsjing, waarvan vijf in het Nederlands (en daar is de op de voorkant geciteerde nog niet eens bij). In deze vertalingen wordt vooral gevarieerd op slim, wijs en verlicht en op machtig, standvastig, krachtig en sterk. Een prozavertaling is die van Roel Houwink (1985): ‘Mensenkennis getuigt van schranderheid, zelfkennis getuigt van inzicht. Wie anderen overheerst, bezit macht; zelfbeheersing geeft blijk van innerlijke kracht.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wie een ander vleit, lokt hem in de val.

Spreuken 29:5, Nieuwe Bijbelvertaling

De betekenis van deze Bijbelse spreuk kan in deze vertaling tweeledig zijn. In de eerste plaats kan het verwijzen naar de doelstelling van de vleier: hij wil iemand voor zijn eigen belang gebruiken en windt die met mooie woorden om zijn vinger. Het kan ook verwijzen naar de gevolgen voor de gevleide: wie de mooipraterij over zichzelf gelooft, wordt misleid over zijn ware (zondige) karakter en vervalt al snel tot slecht gedrag. In beide gevallen is het wijs om achterdochtig te zijn als iemand stroopsmeert.

In de NBG-versie werd dit vers als volgt vertaald: ‘Een man die zijn naaste vleit, spreidt een net uit voor zijn schreden.’ Ook in Engelse vertalingen is niet helemaal zeker voor wiens schreden het net wordt gespreid. Er lijkt dan ook een interpretatie mogelijk waarbij de vleier zelf in het net verstrikt raakt: wie anderen pluimstrijkt in de verwachting dat er complimenten worden teruggegeven, maakt zichzelf belachelijk en ergert zijn medemens.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

En eigenlijk is dat heel interessant, dat we het soft en naïef vinden klinken als iemand zegt dat de mens eigenlijk goed is. Zelfs wetenschappers, die beter zouden moeten weten, hebben die neiging.

Carsten de Dreu, geïnterviewd door Ellen de Bruin in ‘Blije bedrijven’, NRC Handelsblad, 8 november 2009

Hoewel de ‘meesters van het wantrouwen’ – zoals Paul Ricoeur Marx, Nietzsche en Freud noemde – al weer even dood zijn, is het nog steeds gebruikelijk dat menswetenschappers hun best doen om aan te tonen dat wij, gewone mensen, geen baas in eigen brein zijn. Nee, wij worden gestuurd door een agressieve overlevingsdrang, net als onze aapachtige voorvaderen, of door ander bot eigenbelang. De Dreu, hoogleraar arbeids- en organisatiepsychologie aan de UvA, geeft zelf een mooi voorbeeld van de hardnekkigheid waarmee wetenschappers uitgaan van het slechte in de mens. Op een congres in 2009 werd onderzoek gepresenteerd naar discriminatie. Volgens de moderne psychologie zijn mensen geneigd om de groep waarvan ze zelf deel uitmaken te bevoordelen ten opzichte van anderen. Maar nu was onderzocht of mensen vooral willen dat hun eigen groep het goed heeft, of vooral dat het de andere groep slecht gaat. Wat de onderzoekers ook hadden geprobeerd, steeds weer bleek dat het ingroup love was en geen outgroup hate. Toehoorders bleven maar zoeken naar een fout in de onderzoeksopzet, totdat De Dreu opmerkte dat ze dat niet zouden doen als de uitkomst omgekeerd was geweest. Kennelijk past haat beter in het moderne paradigma dan liefde.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als we naar de welvaart en omvangrijke bezittingen van anderen kijken, kunnen we veel genoegen ontlenen aan de gedachte dat wij niet worden geplaagd door dergelijke verlangens, en dat wij evenmin de slaaf zijn van de inspanningen en verplichtingen die nodig zijn om die wensen te vervullen.

Diogenes van Oinoanda (gebaseerd op de Engelse vertaling van Ken Mylot, www.epicurius.info)

Over de Griek Diogenes of Oinoanda (of Oenoanda), die leefde in de tweede eeuw te Lycië in het huidige Turkije, is niets bekend. Hij moet wel rijk genoeg zijn geweest om een ‘stoa’ (zuilengang) te bouwen en daarop de grootste (bekende) inscriptie van de Oudheid te maken. Diogenes had zelf veel gehad aan het praktiseren van de leer van Epicurus, en wilde deze op zijn oude dag overleveren ‘om degenen die na ons komen te helpen’.

Op de lange zijden van een rechthoekig plein stonden inscripties die samen 2,37 m hoog en 80 meter lang waren, en een samenvatting gaven van de filosofie van Epicurus, met nu en dan ook eigen commentaar. Van de oorspronkelijk 25.000 woorden is tot nu toe waarschijnlijk ongeveer een kwart gevonden. Hoe hoger de teksten stonden, hoe groter de letters waren. De bovenste tekstbanen gaan over de ouderdom, verder zijn er brieven en spreuken van Epicurus en Diogenes, en verhandelingen over onder andere ethiek en Plato. Op ooghoogte gaat het over de fysica, zodat de lezer tot een goed begrip van de natuur kon komen, de basis van de leer van Epicurus.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Mediteren doet pijn.

Janwillem van de Wetering in De lege spiegel. Ervaringen in een Japans Zen klooster (1971)

Schrijver Janwillem Lincoln van de Wetering (1931-2008) werd behalve met zijn detectiveromans rond Grijpstra & De Gier, ook bekend vanwege de zeer nuchter-Hollandse beschrijving van zijn ervaringen met het zenboeddhisme. Hij beschrijft zijn eerste meditatie: ‘Na een paar minuten begonnen de eerste pijntjes. Mijn dijen bestonden uit trillende vioolsnaren. De zijkanten van mijn voeten werden stukjes brandend hout, mijn rug, moeizaam rechtop gehouden, scheen te knarsen en te trillen.’ De pijn van de meditatie zit niet alleen in de stijfheid van de ledematen, maar ook in de tegennatuurlijke onbeweeglijkheid, de angst voor de stilte, de onderworpenheid aan het regime van het klooster, de ergernis door alles wat afleidt. Daar komt nog bij dat de zenschool waar Van de Wetering zich meldt, een monnik laat rondlopen die iedereen die in slaap dreigt te sukkelen met een ferme klap wakker houdt.

Uiteindelijk bracht het de schrijver toch tot een behoorlijke onthechte houding ten opzichte van zijn door ziekte aangekondigde dood. Zijn goede vriend Leo Vroman dichtte na zijn overlijden:

‘nu je nog maar een beetje

dood bent vraag ik mij levend af:

Ben je al tevreden? Weet je

nu meer dan je eergisteren wist?

(…)

Beste Janwillem,

Wat kunnen wij, de andere mensen,

die van boven de grond,

elkaar dan het beste wensen?

Sterf gezond?’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

We gaan het natuurlijk niet over liefde hebben.

Johan Schaberg in NRC Handelsblad, 10 oktober 2009

Ondernemer en investeerder Johan Schaberg (1940) schrijft een column in het economiekatern van NRC Handelsblad en daarom klopt de uitspraak: in een zakelijke omgeving geldt liefde als een emotie die je op zijn best reserveert voor thuis (waar je vanzelfsprekend zelden bent). Maar een bezoek aan Wagners Rheingold brengt Schaberg aan het twijfelen. Wotan steelt ‘de ring van de nevelingen’, die de drager almachtig maakt, van Alberich. Deze heeft voor het verkrijgen van het ‘Rijngoud’ waarvan de ring gemaakt is, de liefde moeten opgeven. Volgens Schaberg kan het best eens zijn dat niet (alleen) hebzucht aan de basis lag van de grote financiële crisis van 2008-2009, maar ook liefdeloosheid. Want liefde is niet altijd een ‘emotie’ geweest; het was ooit een belangrijke deugd, naast moed, rechtvaardigheid, wijsheid, gematigdheid, geloof en hoop. Als je dit leest, hoor je als het ware de lach door de boardrooms bulderen. Maar misschien moeten we het in een zakelijke omgeving juist wel over liefde hebben, vindt Schaberg. Want tegen de hebzucht van een ander ben je machteloos, maar de liefde als deugd kun je beoefenen. Geen bankier of topbestuurder heeft zijn lot verbonden aan dat van zijn bedrijf. Maar vraag vandaag ‘eens aan baas, collega of medewerker: “Vertel eens, hou jij eigenlijk van dit bedrijf, en waar is dat aan te merken?” Of vraag het eerst aan uzelf.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ecologie is niet de wetenschap van de natuur, maar het argumenteren, de logos, over hoe we samen willen leven op leefbare plaatsen.

Bruno Latour in ‘Coming out as a philosopher’ (rede bij de aanvaarding van de derde Siegfried Unseld Prijs, Frankfurt, 28 september 2008)

Hoewel hij bekend stond als (wetenschaps)socioloog, bleek Bruno Latour (1947) al heel lang stiekem een filosoof te zijn. Zijn studieobject – de moderne wetenschap – bleek alleen te begrijpen als je je ook verdiepte in de ‘achterliggende’ zijnsleer van wetenschappers. Een van de dingen die hij probeert te doorbreken is het desastreuze onderscheid tussen natuur en cultuur of maatschappij. Hij spreekt liever van ‘naturen-culturen’, waarin alles met alles samenhangt en geen van beide tot de ander te herleiden is. Juist de toestand van ons milieu maakt het noodzakelijk dat we niet langer de natuur overlaten aan de wetenschappers, de samenleving aan de sociologen en het onderscheid aan de wetenschapsfilosofen. Misschien is Europa wel de plek bij uitstek om te praten over ‘samen leven op leefbare plaatsen’, nu dat werelddeel niet langer denkt dat het voor de rest van de wereld kan bepalen wat ‘universeel’ is. ‘Momenten van zwakheid zijn een goede gelegenheid om eindelijk te bepalen waar we het innigst aan vast willen houden. Dat maakt de globalisering zo interessant: aan de onderhandelingstafel zijn de voormalige moderne denkers misschien eindelijk in staat om te zeggen waar het hun al die tijd om ging. Uiteindelijk gaat het erom voor welke waarden je bereid bent te sterven.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het Universum is immens groot.

A.N. Whitehead in Essays in science and philosophy (1947)

Dat het Universum immens groot is, zegt de Britse filosoof en wiskundige Alfred North Whitehead (1861-1947) twee keer. Na de eerste keer spreekt hij zijn verbazing uit over het ‘zelfvoldane dogmatisme’ waarmee de mensheid in ieder tijdperk van haar geschiedenis weer meent dat de eigen manieren om kennis te vergaren afdoende zijn om alles te weten te komen. Sceptici en gelovigen zijn daarin precies hetzelfde. Whitehead vindt dat in onze moderne tijd de wetenschappers en de sceptici de toonaangevende dogmatici zijn. Je mag van hen wel kleine stapjes zetten op detailniveau, maar fundamentele nieuwe ideeën zijn verboden. ‘Dit dogmatische, gezonde verstand betekent het einde van ieder filosofisch avontuur. Het Universum is immens groot.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Op het moment dat je naar de zin en de waarde van het leven vraagt, ben je ziek.

Sigmund Freud op 13 augustus 1937, in een brief aan prinses Marie Bonaparte (Letters of Sigmund Freud, ed. Ernst L. Freud, 1960)

Het zijn uitspraken als deze waardoor je Sigmund Freud (1856-1939) best ‘de denker van de desillusie’ (Luc Ferry) kunt noemen. Zin noch waarde van het leven bestaan objectief, en door er over na te denken, verraad je slechts dat je onbevredigd libido over hebt. Door een of ander ‘gistingsproces’ leidt dat tot verdriet en neerslachtigheid. Freud erkent dat zijn verklaringen op dit punt ‘zeker niet geweldig’ zijn. Dat komt misschien wel omdat hij te ‘pessimistisch’ is, denkt hij zelf. Waarom zou dat eigenlijk niet ook pathologisch kunnen zijn? Waarom zou de behoefte om de illusies van anderen door te prikken, niet een neurotische stoornis zijn? Maar ach, door dat te suggereren ga je deel uitmaken van het vicieuze systeem van wederzijdse verdachtmakingen dat de motor van de psychoanalytische beweging is.

Intussen meldt Freud aan Marie Bonaparte dat er in dit verband een ‘gewaagde en geslaagde’ Amerikaanse reclameslogan door zijn hoofd blijft spoken: ‘Why live, if you can be buried for ten dollars?’ (Waarom leven als je voor tien dollar begraven kunt worden?)

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ik ben nooit minder ledig dan in ledigheid, en nooit minder alleen dan in de eenzaamheid.

Scipio Africanus maior, zoals geciteerd door Cato volgens Cicero (De officiis III 1:1)

Cicero vindt dat deze uitspraak getuigt van een bewonderenswaardige houding, want het laat zien dat deze grote, wijze man (Scipio was een militair genie en politicus) zelfs in zijn vrije tijd bezig was met de publieke zaak en dat hij goed gezelschap was voor zichzelf. Cicero probeert hier een voorbeeld aan te nemen, want hij is verbannen uit de politiek en brengt noodgedwongen veel tijd alleen door op het platteland. Scipio’s grootheid blijkt eruit dat de twee toestanden die bij anderen leiden tot luiheid, eenzaamheid en ledigheid, voor hem alleen maar een stimulans zijn.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Men kan zeer wel verdedigen dat het schriele, zuinige, verzuurde, bekrompen calvinisme, zoals ik dat aan den lijve heb mogen ervaren, eerder bij Seneca vandaan komt dan uit het Woord.

Maarten ’t Hart in ‘Calvijn haalde zijn benepen zuinigheid niet uit de Bijbel’, NRC Handelsblad, 10 juli 2009

Erasmus, die een uitgave van het werk van Seneca bezorgde, had al opgemerkt dat Seneca op een christelijke manier schrijft. Erasmus had andere humanisten opgeroepen om zijn werk te verbeteren en het was de jonge, van huis uit rooms-katholieke humanist ‘Jehan Cauvin’ die zo stoutmoedig was om daaraan gehoor te geven. Hij publiceerde een commentaar op De clementia (Over de mildheid, barmhartigheid) van de Romeinse wijsgeer. Volgens Maarten ’t Hart werd Calvijn door Seneca geïnspireerd tot zijn strijd tegen ‘elke vorm van genieten, elke uiting van levensvreugde, alle tekenen van wuftheid, pronkzucht, pracht en praal’. Seneca was tegen dansen en muziek, waarschuwde voor het gevaar van verliefdheid en omarmde deugden als zuinigheid, tevredenheid met het eigen lot, passieloosheid, enzovoort. Alleen de ‘walgelijke’ predestinatieleer – de overtuiging dat iedereen al is voorbeschikt voor zaligheid of niet, los van zijn daden en deugden – ontleende Calvijn niet aan Seneca. ‘Die heeft de afknijper uit Genève zelf bedacht (ze is namelijk totaal on-Bijbels).’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Dat leven is … de berg van hen die filosoferen.

Petrarca in Het leven in eenzaamheid (vertaling Chris Tazelaar, 1993)

De Italiaanse ‘vader van het humanisme’, Petrarca (1304-1374), schrijft lyrisch over de eenzaamheid die alles vormgeeft. Leven in eenzaamheid is ‘de ring van de worstelaars, de arena van de renners, het veld van de vechters, de triomfboog der triomferenden, de bibliotheek der lezenden, de cel van hen die mediteren, de binnenkamer van hen die bidden…’ Voor Petrarca is het leven in eenzaamheid het enige ware leven, terwijl de andere vormen van leven eigenlijk niet meer dan de dood zijn, zoals Cicero het zegt en Augustinus het hem eerder na zei.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als alles relatief is, is de zin ‘alles is relatief’ ook relatief, en dan kan je ’m evengoed niet uitspreken. Je met onzin bezighouden heeft geen zin.

Etienne Vermeersch in Humo, 31 mei 2005

De Vlaamse filosoof en ethicus Etienne Vermeersch (1934) verdedigt zich hier op een bekende wijze tegen het relativisme. Het relativisme zaagt immers de tak door waarop ze zelf gezeten is, zoals Bruno Latour het uitdrukt. Met de stelling ‘alles is relatief’ doet de relativist een beroep op een of ander criterium voor de waarheid van die stelling. En dat criterium moet zelf dus wel absoluut zijn. Kortom: hij spreekt zichzelf tegen, en dat mag niet.

Maar wie heeft er eigenlijk gezegd dat ‘alles relatief is’? En in welke context gebeurde dat? Je kunt je heel wel voorstellen dat de relativist in gesprek was met een absolutist. De zin ‘alles is relatief’ zou dan relatief zijn ten opzichte van het gesprek waarin de relativist beweerde dat er geen universele en tijdloze criteria voor de waarheid van uitspraken bestaan, en de absolutist dat die er wel zijn. Misschien maakten beiden zich wel oprechte zorgen over de geestelijke gezondheid van de ander. De relativist was bang dat de absolutist zich door zijn illusies de wet liet voorschrijven. De absolutist was bang dat de relativist straks met tak en al naar beneden zou vallen. Zo lang zij nog de inzet hadden om elkaar te helpen wijzer te worden, was het wellicht niet zinloos dat zij zich met die onzin bezighielden.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Volwassenheid van geest is het kunnen verdragen van onzekerheid.

?

Op zaterdag 30 mei 2009 schreef Rob Wijnberg een column in NRC Weekblad met als moraal het aforisme hierboven. Een mooie uitspraak, die daarmee vergeven was voor deze plek, maar wellicht later nog eens van pas zou komen, bijvoorbeeld als motto voor een kritisch boek over de risicomaatschappij. Je moet dan als blogger nog wel even een rechtstreekse bron vinden. Met de Nederlandse versie worden geen treffers gevonden op internet.
Wijnberg schreef het toe aan de Chinese wijsgeer Confucius (551-479 v.Chr.). Dus wordt het zoeken voortgezet in het Engels. Op enkele sites die gewijd zijn aan quotes (meestal zonder bronvermelding), krijg je dan inderdaad: ‘Maturity of mind is capacity to endure uncertainty’, met daarbij de naam van Confucius. Dat lijkt echter een beetje te veel op Engels met een Chinees accent. Als je vervolgens zoekt op ‘Maturity of mind is the capacity to endure uncertainty’, krijg je plotseling veel meer treffers, maar wordt het citaat toegeschreven aan ene John (H.) Finley. Wikipedia kent er maar één: een Amerikaanse universitair bestuurder (1863-1940). Diens zoon, een classicus van Harvard, is ook een kandidaat. Maar voorlopig moeten we zien te leven met het feit dat we niet goed weten wie hij is, en of hij wel de auteur is van de pakkende uitspraak over wat het is om volwassen van geest te zijn.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ut mens construatur, non ut Deus instruatur. [niet om God te instrueren, maar om onze geest te construeren]

Augustinus in Epistola CXL, caput XXIX, 69

Aan het begin van de vijfde eeuw formuleert kerkvader Aurelius Augustinus (354-430) in een brief een belangrijk principe van het gebed: bidden is niet bedoeld om God opdrachten geven, maar om iets van jezelf te maken. Kierkegaard zou later zeggen dat het bidden God niet verandert, maar degene die bidt. Moderne atheïsten en agnosten zullen hier wellicht van opkijken, want zij menen te weten dat christenen met name bidden met in hun hoofd een verlanglijstje. Natuurlijk heeft bidden meerdere functies, zoals danken, loven, communiceren, mediteren, concentreren. Maar het Hebreeuwse woord voor bidden betekent ook iets wederkerigs: jezelf beoordelen, reflecteren op jezelf. En al die functies staan ten dienste van de opdracht van de christen om de ene God te dienen en hun naast te lief te hebben als zichzelf. Voor beide hebben de meeste mensen wel wat constructiewerkzaamheden nodig. Of je wordt scepticus en je bent jezelf genoeg.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een haastige man moet niet op de trage ezel van de filosofie rijden.

Erik Oger in ‘Snelheid leidt tot stilstand’, een interview met Peter Henk Steenhuis in Trouw, 3 februari 2009

In zijn boek Nachtoog: Schuine wegen van de filosofie (2009) houdt de Vlaamse filosoof Erik Oger onder andere een pleidooi voor de deugd van de traagheid. Wij westerlingen zitten permanent op de snelweg en er moet een file aan te pas komen om ons te dwingen weer stil te staan bij waar we zijn. Andere manieren om de deugd van de traagheid te beoefenen zijn volgens Oger onder meer fotografie, filosofie (maar dan zonder journalistieke deadline), poëzie of de rituelen van de religie.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De kunst is geen regeringszaak, in zooverre de regering geen oordeel, noch eenig gezag heeft op het gebied der kunst.

Johan Rudolf Thorbecke (1862)

De liberale politicus Johan Rudolf Thorbecke (1798-1872) geldt als de grondlegger van de parlementaire democratie. Zijn uitspraak over de verhouding tussen staat en kunst wordt nog vaak aangehaald als de overheid dreigt om een staatsprijs niet uit te reiken, of zich afvraagt of sommige zogenaamd artistieke onfatsoenlijkheden nog wel maatschappelijk verantwoord zijn. Overigens wordt de uitspraak ook wel door populistische politici gebruikt om te pleiten voor afschaffing van alle culturele subsidies.

Volgens filosofe en schrijfster Marjolein Februari (de Volkskrant, 20 juni 2009) is de uitspraak van Thorbecke echter niet zozeer een bewering over de mores van de staat, maar meer over de kunst. Volgens haar verdedigt Thorbecke in feite de negentiende-eeuwse opvatting dat kunst in de eerste plaats een uiting is van individuele eigenheid en oorspronkelijkheid. Vóór de achttiende eeuw was de stijl nog collectief bezit (denk bijvoorbeeld aan de ‘scholen’ in de schilderkunst en de anonieme literaire werken), na de Franse Revolutie werd het steeds meer de aller-individueelste expressie van de aller-individueelste emotie (Willem Kloos). En omdat de regering daar ‘geen oordeel, noch eenig gezag’ over heeft, dáárom is kunst geen regeringszaak. Februari vraagt zich af of deze ‘romantische kunstopvatting’ de verhouding tussen overheid en kunst wel moet blijven bepalen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het is bekend dat er bekende bekendheden zijn: er zijn dingen waarvan bekend is dat ze bekend zijn. Het is ook bekend dat er bekende onbekendheden zijn, dat wil zeggen dat bekend is dat er dingen zijn die niet bekend zijn. Maar er zijn ook onbekende onbekendheden – de zaken waarvan niet bekend is dat ze onbekend zijn.

Donald Rumsfeld, 12 februari 2002

Deze inmiddels beruchte verklaring werd afgelegd door de toenmalige Amerikaanse minister van Defensie tijdens een persconferentie over de situatie in Afghanistan na de inval door de Verenigde Staten. Destijds werden deze zinnen gezien als een arrogante poging lastige vragen te ontwijken, maar sindsdien zijn er ook commentaren geweest waarin de woorden van Rumsfeld worden geduid als poëzie (found poetry) of als de uitdrukking van een diepzinnige filosofische waarheid. Rumsfeld weet in ieder geval wel dat ‘als je naar de hele geschiedenis van de VS kijkt en van andere vrije landen’, dat dan blijkt dat de laatste – de onbekende onbekendheden – ‘vaak de lastigste zijn’.

De Australische econoom en blogger John Quiggin was een van de verdedigers van Rumsfeld. Hij concludeerde dat de minister eigenlijk heel goed duidelijk had gemaakt dat je voorzichtig moet zijn met het beginnen van een oorlog. Het is de vraag of dat de bedoeling van havik Rumsfeld was.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Anbidden is geleuvn met de moond vool taan.

Anne van der Meiden tijdens Twentse Deenst, 3 januari 2010 in de Stifstkerk te Weerselo

Zo eindigde de preek van Anne van der Meiden (1929) tijdens de dienst waarin werd herdacht dat hij vijftig jaar eerder voor het eerst was voorgegaan in het Twents. Maar hij gebruikt de Nederlandse vertaling ervan ook als slotzin van een betoog waarin hij zich keert tegen het voorstel om de synode van de protestants-christelijke kerk te laten debatteren over de vraag of God al dan niet bestaat. ‘Alsof je daarover vergadert!’ Van der Meiden hoopte dat ‘ook als God niet bestaat’ Hij die discussie zou verhinderen.

Overigens meent de theoloog en voormalig hoogleraar public relations wel dat God bestaat, maar ‘op een of andere manier, in teksten die mensen schreven, in gebeden, in schilderijen en muziek, maar het hoe blijft schimmig. Zoals een oud-collega in de communicatiewetenschap het eens formuleerde: sommige soorten van communicatie (ook binnen het geloof) over sommige soorten onderwerpen hebben bij sommige mensen op sommige soorten ogenblikken sommige effecten – maar welke weten we niet. En zo laten we het maar. Anders hebben we niets meer om te aanbidden. En aanbidden is geloven met de mond vol tanden.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De HEER heeft mij vóór al het andere verworven / toen hij zijn scheppingswerk begon, schiep hij eerst mij.

Spreuken 8:22 (Nieuwe Bijbelvertaling)

Wie is hier aan het woord? Degene die door filosofen wordt begeerd: Wijsheid. Volgens kerkhistorica en theologe Annine van der Meer gaat het hier om de godin Sophia. Volgens haar zijn er zelfs Aramese vertalingen uit het Hebreeuws van Bijbelboek Genesis waaruit blijkt dat de redacteur pas in de zesde eeuw het woord ‘wijsheid’ heeft vervangen door ‘begin’. Eigenlijk luidt de eerste zin van het heilige boek van de christenen: ‘Samen met Wijsheid/Sophia schiep God de hemel en de aarde.’ Vandaar dat Van der Meer de ‘Academie PanSophia, kenniscentrum matriarchaat en eenheidsbewustzijn’ heeft gesticht.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Hij, die handelend zichzelf naar het resultaat beoordeelt, komt er nooit toe iets te beginnen.

Søren Kierkegaard in Vrees en beven (1843)

Zelf dacht Kierkegaard (in zijn dagboek in 1849) dat alleen Vrees en beven al genoeg zou zijn om zijn naam als schrijver onsterfelijk te maken. Hij belooft de lezer dat deze zal huiveren om de verschrikkelijke hartstocht die hij in het boek aantreft.
In dit boek bespreekt Johannes de silentio (Johannes van(uit) de stilte, een van de pseudoniemen van Kierkegaard) het offer van Isaak door Abraham (Genesis 22). Dit verhaal wordt niet alleen gedeeld door de drie grote monotheïstische godsdiensten (het Offerfeest in de islam herdenkt ‘de profeet Ibrahim’), maar is ook voor veel filosofen aanleiding geweest voor reflectie, waaronder Kant en Derrida. Kierkegaard heeft het niet alleen over ‘de held van het geloof’, maar ook over de tragische held die moet handelen terwijl hij weet dat dat niet van tevoren te verantwoorden is: ‘En al mag het resultaat ook de hele wereld verblijden, den held baat dit niets; want het resultaat komt hij eerst te weten, als het geheel voorbij is, en niet daardoor werd hij held, maar hij werd het daardoor, dat hij begon.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Respondeo etsi mutabor. (Ik antwoord, al verander ik daardoor.)

Eugen Rosenstock-Huessy in Out of Revolution: Autobiography of Western Man (1938)

Geboren als Eugen Rosenstock (1888-1973) voegde de Duitse filosoof, jurist en socioloog na zijn huwelijk met Margaretha Huessy haar naam toe aan de zijne. Rosenstock-Huessy was zowel een actief schrijver als een betrokken maatschappelijk hervormer. Hij kwam uit een joods gezin, maar sloot zich op jonge leeftijd aan bij de protestants-christelijke kerk. Dat neemt niet weg dat zijn werk beïnvloed is door zijn intensieve contacten met joodse denkers als Rosenzweig en Buber.
In het betreffende werk, dat verscheen nadat hij in 1933 naar Amerika was geëmigreerd, spreekt hij in het hoofdstuk ‘Afscheid van Descartes’ over de eenzijdigheid van diens ‘cogito ergo sum’ (ik denk, dus ik besta). Volgens Rosenstock-Huessy is zijn generatie, die de (Eerste) Wereldoorlog heeft meegemaakt, niet meer geïnteresseerd in de openbaarwording van de ware God of de ware aard van de natuur, maar meer in het overleven van een ware menselijke samenleving. Tegenover het cogito stelt hij de dialogische inzet, waarbij de waarheid ‘vitaal’ is en sociaal moet worden gerepresenteerd: respondeo etsi mutabor – ik antwoord, al verander ik daardoor.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Zoals de pupil en het gezichtsvermogen samen het oog zijn, zo zijn de ziel en het lichaam samen het levende wezen.

Aristoteles in De anima (Over de ziel)

Als nuchtere analyticus beschouwt Aristoteles (384-322 v.Chr.) de ziel in eerste instantie als alles wat niet zuiver lichamelijk is. Daaronder vallen alle activiteiten die door levende wezens worden verricht, bijvoorbeeld het zich voeden. Aangezien planten en dieren dat ook doen, hebben zij dus in dit opzicht ook een ziel. De ziel is voor Aristoteles iets anders dan het huidige beeld van een soort aparte substantie, die in eerste instantie in een lichaam ‘woont’, maar daar niet noodzakelijk mee verbonden is. Voor hem is de aanwezigheid van (een bepaalde soort) ziel de ‘vorm’ (of de essentie) van een lichaam: dat wat een levend wezen tot een levend wezen (van een bepaalde soort) maakt. Zoals in het citaat: pas met het gezichtsvermogen wordt het lichamelijke oog iets wat kan zien.
Er is één uitzondering op deze eenheid van lichaam en ziel: de activiteit van het denken is volgens Aristoteles mogelijk zonder lichamelijk orgaan, en het denken bestaat daarom (ook) zonder het lichaam. En omdat het losstaat van het lichaam, deelt het ook niet in de sterfelijkheid daarvan.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als je je in een gevaarlijke situatie bevindt moet je nooit iets verwachten. Wat als er dit gebeurt? Wat als er dat gebeurt? Er is nog niets begonnen en je bent je al helemaal aan het voorbereiden – voor niets! Je moet een rustige geest hebben. Verwachtin

Andrew Lum in Diary of the Way. Three Paths to Enlightenment (red. Ira Lerner, 1976)

Tai-chimeester Andrew Lum wordt geciteerd in het boek waarin Robert Pater deze en vele andere inzichten uit de martial arts samenbrengt om managers te ondersteunen bij de strijd op de markt (Leading from within, 1999). Om angst te overwinnen moet je je oefenen in het beheersen van je eigen houding tot de dingen. Door deze zelfbeheersing kun je de basis leggen voor een ‘moedige geest’. Nu is moed volgens veel filosofen een van de belangrijkste deugden, maar de moderne westerse mens heeft die in hele andere situaties nodig dan in de oudheid. Voor de oude meesters van de filosofie en die van de vechtkunst was de eerste en belangrijkste stap bij het ontwikkelen van de deugd van de moed het overwinnen van de angst voor de dood. Volgens Pater gaat het bij deze deugd tegenwoordig om de moed om te falen, de moed om ‘onzichtbaar’ te zijn (en niet de hele tijd bezig te zijn met je imago of erkenning), de moed om ‘het weg te geven’ (te delegeren) en de moed om te scheppen (en niet bang te zijn om buiten te worden gesloten of om belachelijk gevonden te worden).

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

‘Wat heeft het voor zin om van rechtvaardigheid te spreken, als je niets doet om het te verwerkelijken?’ / Lucien kijkt Jean met een soort wanhoop aan. / ‘Waarom zeg je dat? Wil je dat ik in wanhoop sterf?’ / ‘Nee, nee, Lucien (…). Begrijp je dan niet d

Jean-Paul Sartre in Tussen de raderen (1948)

De oorspronkelijke titel van dit nooit verfilmde scenario van Sartre (1905-1980) luidt L’engrenage (het raderwerk). Het thema van het verhaal komen we vaker tegen bij Sartre, bijvoorbeeld in het toneelstuk Vuile handen (uit hetzelfde jaar).
Twee gewezen vrienden discussiëren over de keuzes die zij hebben gemaakt in het leven. Jean werd na de door hen beiden bewerkstelligde revolutie de nieuwe leider, Lucien bleef de kritische journalist. De laatste is uiteindelijk door de eerste gevangengezet.
Aan het slot vergeven beiden elkaar. ‘Was het verkeerd om schone handen te willen houden’, vraagt Lucien. En Jean antwoordt dat mannen als Lucien ook nodig zijn. Lucien zegt op zijn beurt dat Jean heeft gedaan wat hij kon en ‘spreekt’ hem ‘vrij’. In de laatste scène draaien de raderen verder. Jean is afgezet en heeft de doodstraf gekregen. De nieuwe revolutionair François neemt zijn plaats in. Net als bij Jean verschijnt bij hem een afgezant van het oppermachtige buurland. Ook François wordt bedreigd met een militaire inval als hij zijn plannen om de ‘petroleumindustrie’ te nationaliseren zal doorzetten. En ook hij maakt vuile handen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

God, geef mij de kalmte om te aanvaarden wat ik niet kan veranderen, de moed om te veranderen wat ik kan veranderen en de wijsheid om het verschil tussen beide te zien.

Reinhold Niebuhr? (1943?)

Het zogenoemde ‘sereniteitsgebed’ is vooral beroemd geworden omdat het door de Anonieme Alcoholisten is geadopteerd als een soort samenvatting van de diepste wens van hun leden. Lange tijd werd het citaat toegeschreven aan de Amerikaanse, protestantse theoloog Reinhold Niebuhr (1892-1971), al zijn er volgens sommigen varianten van het idee te vinden bij Franciscus van Assisi en Aristoteles. De dochter van Niebuhr, Elisabeth Sifton, schreef in 2003 een boek over het gebed, waarin ze het dateert in een preek van haar vader uit het jaar 1943.
De samensteller van The Yale book of quotations, Fred R. Shapiro, heeft echter citaten gevonden in krantenartikelen uit de jaren dertig van de twintigste eeuw, die sterk lijken op het gebed, zonder dat daarin wordt verwezen naar Niebuhr. Overigens was de laatste ook enigszins bescheiden als het ging om zijn auteurschap: ‘Het kan natuurlijk al jaren of eeuwen hebben rondgespookt, maar ik denk toch echt dat ik het heb geschreven.’ Het kan zijn dat Niebuhr zonder dat zich te herinneren al in eerdere preken iets dergelijks had gezegd, en dat hij ook al in de kranten in de jaren dertig wordt geciteerd. Shapiro vindt het dan wel gek, gezien de beroemdheid die hij toen was, dat zijn naam er niet bij werd genoemd.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De gewoonte om goed begrepen principes actief te gebruiken is het uiteindelijke bezit van wijsheid.

Alfred North Whitehead in ‘The rhythmic claims of freedom and discipline’ (Uit: The aims of education and other essays (1929))

In het inleidende essay uit de genoemde bundel geeft de Brits-Amerikaanse filosoof, natuurkundige en wiskundige Alfred North Whitehead (1861-1947) een definitie van ‘education’ (wat hier zowel scholing als ontwikkeling of vorming betekent): ‘Vorming is het verwerven van de kunst om kennis te gebruiken.’ Whiteheads nadruk op de noodzakelijke verbinding tussen opleiding en praktijk doet modern aan. Hij formuleerde deze ideeën in een tijd waarin veel onderwijstheorieën nog uitsluitend spraken over mentale oefening. Voor Whitehead is de geest echter geen ‘gereedschap’ dat moet worden ‘geslepen’, of een soort opslagplaats voor losse ideeën. Voor hem vormt de geest met het lichaam een organische eenheid, die in voortdurende relatie staat tot de levende omgeving. Daarom is vorming of scholing een ritmisch proces van wederzijdse groei tussen leerling en de inhoud van het onderwerp. ‘In het paradijs zag Adam de dieren voordat hij ze een naam gaf; in het traditionele schoolsysteem gaven de kinderen de dieren namen, voordat ze die ooit hadden gezien’ (Science and the modern world, 1925).

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De kardinale deugden: prudentia (voorzichtigheid, wijsheid), iustitia (rechtvaardigheid, rechtschapenheid), fortitudo (moed, kracht), temperantia (gematigdheid).

Ambrosius van Milaan in De officiis ministrorum (Over de plichten van de clerus)

Ambrosius (339-397) werd geboren in Trier en studeerde in Rome wetenschappen en retorica. Keizer Valentinianus II stelde hem aan als gouverneur voor de Noord-Italiaanse provincies, met als zetel Milaan. In die functie werd hij gevraagd te bemiddelen bij een kerkelijk conflict rond de benoeming van een nieuwe bisschop en daarbij maakte hij zo veel indruk dat men hem zelf bisschop maakte. Daarvoor moest hij eerst nog wel even worden gedoopt…
Zijn preken zijn mede van invloed geweest op de bekering van de latere kerkvader Augustinus, die in 387 door Ambrosius werd gedoopt. In zijn geschrift over de plichten van de clerus worden de vier deugden waar reeds Plato en Aristoteles over spraken, voor het eerst ‘kardinaal’ genoemd. Ambrosius treft deze deugden aan bij oudtestamentische helden als Abraham, Jakob en David. De naam is afkomstig van het Latijnse woord cardo: scharnier(pin), deurhengsel. De genoemde vier deugden worden eigenlijk in elke andere deugd voorondersteld. Wie bijvoorbeeld onvoorzichtig, onrechtvaardig, of onmatig is in zijn eerlijkheid, of niet de moed heeft eerlijk te zijn als het er echt om gaat, kunnen we moeilijk de deugd van de eerlijkheid toeschrijven.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Vraag jezelf dit eens af: is er iets wat je onderneemt dat wezenlijk onbemiddeld blijft, iets wat je niet reflexief ervaart door middel van een of andere op de markt gebrachte representatie ervan? Geboorte? Huwelijk? Ziekte?

Thomas de Zengotita in Mediated. How the media shapes your world and the way you live in it (2005)

Thomas de Zengotita (1944) portretteert het vertechnologiseerde, van media doordrongen Westen als een wereld die bestaat uit miljoenen individuele ‘flatterned selves’, die allemaal leven in een eigen, afgesloten ‘MeWorld’. Hij beweert dat dit hypernarcisme wordt versterkt en gevoed door mediarepresentaties op alle levensterreinen. ‘Het is alleen al een kwantitatief feit dat onze geesten vol zitten met bemiddelde entiteiten.’ Denk alleen maar eens aan alle films, televisieprogramma’s, jingles, reclamefilmpjes, zelfhulpboeken, Oprah-shows, cursussen, workshops, die in meer of mindere mate bepalen hoe en wat wij denken en beleven, wat wij menen dat belangrijk is.
Volgens De Zengotita is het dan ook onvermijdelijk dat wij allemaal een beetje ‘method actor’ worden, dat wij waar het gepast is een show opvoeren met behulp van emoties die we hebben geleend uit het verleden en gedragingen die iedereen herkent als de juiste. Overigens vindt De Zengotita de ‘oplossingen’ die veel sociale kritieken gewoonlijk leveren alleen maar conventies van het medium van de sociale kritiek. Zijn enige hoop is gelegen in jongeren die depressief worden van dit beeld van zichzelf en hun wereld. Zij moeten wat doen, dat kan niet anders, maar hij wil niet zeggen wat.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Denkers

Thema's