Men kan zich wel voornemen de beste te worden, maar zonder natuurlijke aanleg lukt dat niet. Men kan wel beter worden.

Aristoteles in Ethica magna, I, 11, 1187b, 28

In De vrijheid van de wil heeft Arthur Schopenhauer (1788–1860) weinig goede woorden over voor de ‘oppervlakkige en onvaste’ ideeën van Aristoteles (384-322 v.C.) waar het de vrije wil betreft. Voor het citaat uit de Ethica magna maakt Schopenhauer een uitzondering. Hierin toont Aristoteles dat hij net als Schopenhauer vindt dat moraliteit niet iets is wat je kunt verwerven, maar dat iemand aanleg moet hebben voor deugdzaam handelen. Maar voor het overige meent Schopenhauer dat Aristoteles blijft staan voor de ‘vermeende tegenstelling tussen het noodzakelijke en het vrijwillige … als stond hij voor een muur’. Terwijl daarachter zich het (dat wil zeggen: Schopenhauers) inzicht bevindt dat het vrijwillige als zodanig noodzakelijk is, namelijk vanwege het motief dat het handelen bepaalt. Een motief is een oorzaak. Zo zei Aristoteles al: ‘Er zijn verschillende oorzaken; het doel is er een van.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Thema's:
Denkers: