Christendom

Het wonder van het geloof is dat het mogelijk is om helemaal vanaf het nulpunt weer aan het leven te beginnen.

Slavoj Žižek in Geloof (2001)

De ‘Elvis van de cultuurfilosofie’ wil voor het atheïsme strijden, maar de ondertitel van zijn boek over The Fragile Absolute luidt: ‘Of: waarom het christelijke erfgoed de moeite waard is om voor te strijden’. Hij meent namelijk dat de enige weg naar het atheïsme door het christendom heengaat, want veel atheïsten ruilen God als externe garantie voor betekenis gewoon in voor de natuurlijke noodzakelijkheid of de evolutie. Daarin is dus geen plaats voor dat wonder van het geloof, namelijk dat het mogelijk is om helemaal opnieuw te beginnen, ‘kortom om de eeuwigheid zelf (dat wat we altijd-al zijn) te veranderen’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wees geduldig jegens alles wat nog onduidelijk is in je hart.

Rainer Maria Rilke in Brieven aan een jonge dichter (1903–1908, 2012)

Rainer Maria Rilke (1875–1926) wordt beschouwd als een van de belangrijkste lyrische dichters in de Duitse taal. Daarnaast schreef hij veel brieven, waarvan een deel ook in Nederlandse vertaling is verschenen. Rilkes denken toont verwantschap met twee grote filosofen uit zijn tijd, Arthur Schopenhauer en met name Friedrich Nietzsche, met wie hij nog een andere fascinatie deelde. Hij werd namelijk op 22-jarige leeftijd verliefd op Lou Salomé, die ook de grote (onbeantwoorde) liefde in Nietzsches leven was. Lou Salomé leerde later de psychoanalyse kennen van Freud zelf, die bij haar dood schreef: ‘Voor de grote dichter Rainer Maria Rilke, die nogal hulpeloos in het leven stond, is zij zowel muze als zorgzame moeder geweest.’

Anders dan bij Nietzsche, die de vanzelfsprekendheden van het westerse christendom en de wetenschap afwees, maar nieuwe waarheden verkondigde, vraagt Rilke om een andere houding in tijden van onzekerheid: ‘Wees geduldig jegens alles wat nog onduidelijk is in je hart / en probeer van de vragen zelf te genieten. // Zoek heden niet naar de antwoorden, / die kunnen je niet gegeven worden, / want je zou niet in staat zijn ze te beleven. / En je moet juist alles beleven. / Beleef heden de vraag.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Engelen kunnen vliegen omdat ze niet zwaar aan zichzelf tillen.

G.K. Chesterton in Orthodoxy (1908)

De Engelse letterkundige Gilbert Keith Chesterton (1874–1936) werd wel de ‘vorst van de paradox’ genoemd. In het fragment waaruit het citaat afkomstig is, geeft hij een proeve van zijn bekwaamheid op dit gebied. Volgens hem zijn de vlugste en dapperste wezens ook de kwetsbaarste en gevoeligste. ‘De rapste dingen zijn de zachtste dingen.’ Een vogel is actief, want hij is zacht, terwijl een steen hulpeloos is, want die is hard. ‘Door zijn aard moet de steen naar beneden gaan, want hardheid is zwakte. De vogel kan door zijn aard omhooggaan, want kwetsbaarheid is kracht.’

Van heiligen wordt in de kerk altijd gezegd dat een van hun kenmerken is dat ze het vermogen hebben tot ‘lijfelijke opheffing’ (levitation), maar Chesterton meent dat je nog een stapje verder moet gaan: heiligen hebben het vermogen tot ‘lichtheid’ (levity). Volgens Chesterton weet het christendom dan ook instinctief, met name in haar kunstuitingen, dat ‘engelen kunnen vliegen omdat ze niet zwaar aan zichzelf tillen’. Terwijl de met goud behangen koningen en de hooghartigen in hun purperen mantels naar beneden zinken, want trots en lichtheid gaan niet samen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media (met dank aan Ernst Pansier)

In het algemeen is de behoefte aan eenzaamheid er een teken van dat er nog geest is in een mens en de maatstaf wat voor geest hij is.

Søren Kierkegaard in Sygdommen til døden (1849), vertaald door F. van Raalten in Eenzaamheid & communicatie (1982)

Volgens de Deense denker Søren Kierkegaard (1813-1855) kan een mens zijn individualiteit alleen ontwikkelen als ‘enkeling’. Daarmee geldt hij als de grondlegger van de existentiefilosofie. Als enkeling vormt hij een tegenstelling met ‘het algemeen sociale’ en ‘een tegenstelling maakt altijd eenzaam’. Kierkegaard was het liefst alleen, maar was ook diep doordrongen van zijn opdracht om te ‘getuigen van de waarheid’ (van het christendom) en daarom moest hij toch weer steeds onder de mensen komen.
Het citaat is afkomstig uit een van zijn laatste boeken, dat in 2008 in vertaling uitkwam als De ziekte tot de dood, met als ondertitel ‘een christelijk psychologische uiteenzetting tot opbouwing en opwekking’. Het vervolgt met een bespotting van onze ‘continue society-tijd’ die de eenzaamheid zo verafschuwt ‘dat men (wat een voortreffelijke spitsvondigheid) niet weet hoe die anders te gebruiken dan als straf voor misdadigers’. Maar misschien past dat ook wel in een tijd waarin het een misdaad is om ‘geest te bezitten’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De mens is zo geschapen dat, als men hem maar vaak genoeg zegt dat hij gek is, hij het gelooft.

Blaise Pascal in Gedachten (1667, 2009)

Hoe komt het, vraagt de geniale wiskundige en filosoof Blaise Pascal (1623–1662) zich met Epictetus af, dat we níét boos worden als iemand beweert dat we hoofdpijn hebben, maar wél als iemand zegt dat onze redenering niet deugt of dat we een verkeerde keuze hebben gemaakt. Volgens Pascal is de reden dat we er volkomen zeker van zijn of we al dan niet hoofdpijn hebben, maar er minder van overtuigd zijn dat we het juiste hebben gekozen. En zeker als veel mensen je beslissing belachelijk vinden, is het ‘gewaagd en moeilijk’ om daaraan vast te houden. En als ze je een dwaas vinden, neig je er zelfs vaak toe hun gelijk te geven.
Sterker nog, zegt Pascal, ook als je maar vaak genoeg tegen jezelf zegt dat je gek bent, maak je dat jezelf nog wijs ook. ‘Want een mens voert een gesprek met zichzelf als hij alleen is, en het is belangrijk dat de juiste richting te geven.’ Voor Pascal is er uiteindelijk ook dit keer een christelijke moraal: ‘We moeten zwijgen zo veel we kunnen, en met onszelf alleen over God spreken, van wie we weten dat hij de waarheid is; en zo overtuigen we ons daarvan.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Toen de zonde werd omgezet in aansprakelijkheid en het schenden van goddelijke geboden een overtreding van menselijke wetten werd, ging er iets verloren.

Jürgen Habermas in Die Zukunft der menschlichen Natur (2001)

Sinds het eind van de vorige eeuw houdt de Duitse filosoof en socioloog Jürgen Habermas (1929) zich weer bezig met religieuze thema’s. Hij is ervan overtuigd dat het gelijkheidsdenken, de ideeën van vrijheid en solidariteit, van een zelfstandige levensregie en emancipatie, van het individuele geweten, de mensenrechten en de democratie ‘een rechtstreekse erfenis zijn van de joodse gerechtheids- en de christelijke naastenliefde-ethiek’ zijn. Hoewel het in de loop van de geschiedenis nodig is gebleven om die uitgangspunten kritisch te onderzoeken en opnieuw te interpreteren, bestaat er volgens Habermas tot op heden geen alternatief. ‘Al het andere is postmodern gezwets.’ Ook zijn eigen denken ’teert op’ die christelijke erfenis. Wat hem betreft ontbreekt in het ‘postmetafysische denken’ van moderne, seculiere samenlevingen ‘elk algemeen bindend begrip van het goede en voorbeeldige leven’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De liefde verlangt naar persoonlijkheid. Daarom verlangt de liefde naar onderscheiding.

G.K. Chesterton in Orthodoxy (1995)

Als de Engelse letterkundige Gilbert Keith Chesterton (1874-1936) deze stellingen poneert denkt hij niet zozeer aan een individueel psychologische invulling als zouden ‘tegengestelden elkaar aantrekken’. Hem gaat het erom dat het christendom ‘instinctief blij’ is dat God het universum in kleine stukjes heeft gebroken. Dit is volgens hem de ‘intellectuele kloof tussen boeddhisme en het christendom’. Voor het boeddhisme en sommige andere spirituele leren betekent de individuele persoonlijkheid (het ego, de begeerte) de ‘val’ van de mens, terwijl zij voor de christen juist het doel van God is. Het is dan ook niet de bedoeling om te ‘versmelten’ met het Al of iets dergelijks, de christelijke God heeft de mens juist geschapen als een eenling opdat hij tot liefhebben in staat is. ‘Alle moderne filosofieën zijn ketenen die verbinden en boeien. Het christendom is een zwaard dat scheidt en bevrijdt. In geen enkele andere filosofie is God juist verheugd over de verdeling van het universum in levende zielen.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Deus est mortali juvare mortalem – dat de ene sterveling de andere helpt, dat is God.

Plinius de Oudere in Naturalis Historia

De Naturalis Historia van Gaius Plinius Secundus maior, of Plinius de Oudere (23/24–79 n. Chr.), wordt wel beschouwd als de eerste encyclopedie. Van dit werk, dat in de laatste Nederlandse vertaling De wereld heet, is slechts een gedeelte overgeleverd. Van Plinius wordt gezegd dat hij weinig sliep om te voorkomen dat hij te veel van het leven zou missen: vita vigilia est – het leven is ‘wakker zijn’. Zo liet hij zich tijdens het eten en baden voorlezen en gaf hij ook anderen opdracht aantekeningen te maken. Overigens was Plinius in de eerste plaats militair en zijn encyclopedie bevat veel fouten en slordigheden, al is hij wel met veel humor geschreven.
Sommigen zeggen dat het citaat waarschijnlijk afkomstig is van de Griekse stoïcijnse filosoof Posidonius, en het is op vele manieren geïnterpreteerd. Zo zou het bedoeld zijn als stelling dat er iets goddelijks in iedere mens zit of juist dat het een soort grondbeginsel van het humanisme is. Jan Sperna Weiland, aan wiens Romeins schetsboek de vertaling ontleend is, ziet het als een motto voor een niet-religieuze benadering van het christelijke evangelie.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Jezus zegt: Heb Uw broeder lief als Uw ziel, behoed hem als de appel van uw oog.

Het Evangelie van Thomas (uit het Koptisch vertaald en toegelicht door Gilles Quispel (2004))

Het was koningin Juliana die via de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken een goed woordje liet doen bij de Egyptische autoriteiten voor de Nederlandse theoloog Gilles Quispel (1916-2006). Quispel wilde toegang krijgen tot de eind jaren veertig gevonden Nag Hammadi-codices en het was zijn overtuiging dat deze geschriften zonder tussenkomst van Juliana ‘nu nóg in die koffer lagen in het Koptisch Museum in Cairo, en inmiddels waarschijnlijk door de insecten waren opgevreten’.
Een van de belangrijkste boeken, die Quispel zelf vertaalde uit het Koptisch, was het zogenaamde Thomas-evangelie. Uit het commentaar bij de vertaling die hij enige jaren voor zijn dood publiceerde, blijkt dat hij niet alleen een geleerde, maar ook een betrokken ‘gelovige gnosticus’ is. Hij is op zoek naar de ware woorden van Jezus, die volgens hem eerder een wijsheidsleraar dan een halfgod was. Volgens Quispel blijkt onder andere uit het citaat dat het christendom tussen de vele mysteriereligies, de enige met een sociale kant was: ‘En daarom won het.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Is voortdurende reflectie institutionaliseerbaar?

Helmuth Schelsky in Auf der Suche nach Wirklichkeit (1965)

De Duitse socioloog Helmut Wilhelm Friedrich Schelsky (1912–1984) stelde vast dat het moderne christendom zich niet langer identificeert met voorgegeven, eenduidige waarheden, maar reflecterend en reflexief is. Net als de moderne mens in het algemeen relativeert de moderne christen het ene standpunt na het andere, door voortdurende vragen en kritiek. Kun je daar wel een institutie op baseren, vroeg hij zich af, die leeft als een gemeente, georganiseerd is als een kerk en inspireert als een blijde boodschap? Hij meende uiteindelijk dat dat wel mogelijk was, namelijk in de vorm van het Gesprek en de Ontmoeting, tijdens bijeenkomsten, op christelijke scholen, in gesprekskringen, in de biecht enzovoort. Zou er voor de moderne mensen zonder levensbeschouwelijke identiteit ook zo’n wenkend perspectief zijn?

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het geloof van de Engelsen is dat er geen God is en dat het verstandig is om van tijd tot tijd tot hem te bidden.

Alisdair MacIntyre in God and the theologians (1963)

Toen de later beroemd geworden deugdenethicus en criticus van het liberalisme Alisdair MacIntyre (1929) jong was, verdedigde hij een positie die zowel christelijk als marxistisch was. In het essay God and the theologians, waaruit het citaat afkomstig is, verklaarde MacIntyre dat hij atheïst is geworden, omdat hij als enige andere opties bijgeloof en oneerlijkheid zag. Hij vond dat protestantse theologen in de twintigste eeuw theorieën hadden voorgesteld waar nog maar zo weinig ‘god’ in te vinden was, dat het in feite atheïstische filosofieën waren geworden. Hij verwijst in dat verband ook naar een onderzoek waaruit bleek dat het christelijk geloof in Engeland eigenlijk neerkwam op ‘wishful thinking’ van een in wezen atheïstische natie. In het dagelijks leven trok de Engelsman zich weinig aan van de christelijke deugden, om op zondag vroom te doen. Zo verloor MacIntyre dus zijn geloof vooral omdat hij hechtte aan intellectuele eerlijkheid en deugdzaamheid. Om vergelijkbare redenen kon hij het reëel bestaande communisme van Stalin ook niet langer verenigen met zijn sympathie voor de ideeën van Marx.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Niets is minder conservatief, en niets staat zozeer met beide benen op de Grond als religie.

Bruno Latour in ‘Will non-humans be saved? An argument in Ecotheology’, uit Journal of the Royal Anthropological Institute (2009)

Inmiddels is duidelijk geworden dat Bruno Latours (1947) vraag ‘moderniseren of ecologiseren’ (1997) kan worden beantwoord: moderniseren werkt niet. Alleen is nog niet helemaal duidelijk wat ‘ecologiseren’ betekent. De voorgestelde oplossingen sluiten in ieder geval niet aan op de bedreigingen van de ecologische crisis. ‘Als de eerste trillingen van de Apocalyps te horen zijn, zouden de voorbereidingen op het einde iets meer mogen zijn dan het gebruik van een ander soort lamp …’

Als mensen apocalyptische termen gaan gebruiken, kun je je volgens Latour beter direct tot de religie wenden, in plaats van die alleen maar ‘metaforisch’ te behandelen. Er is immers geen twijfel over mogelijk dat de religie alles te maken heeft met ‘radicale veranderingen in de aard van het dagelijks leven’. Religie heeft bovendien een vast vertrouwen in ‘Incarnatie’: ‘voor de transsubstantiatie van brood en wijn in vlees en bloed, heeft er al een andere onbetwijfelbare transsubstantiatie plaatsgevonden, die even mysterieus is’, namelijk die van graan en druiven in brood en wijn.

Daarom dient religie, in ieder geval in christelijke gedaante, zich aan als een plausibel alternatief voor een ecologisch bewustzijn, dat ethisch en emotioneel zo veel minder kracht heeft om ons ertoe te brengen te doen wat nodig is om mensen en niet-mensen te redden.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ut mens construatur, non ut Deus instruatur. [niet om God te instrueren, maar om onze geest te construeren]

Augustinus in Epistola CXL, caput XXIX, 69

Aan het begin van de vijfde eeuw formuleert kerkvader Aurelius Augustinus (354-430) in een brief een belangrijk principe van het gebed: bidden is niet bedoeld om God opdrachten geven, maar om iets van jezelf te maken. Kierkegaard zou later zeggen dat het bidden God niet verandert, maar degene die bidt. Moderne atheïsten en agnosten zullen hier wellicht van opkijken, want zij menen te weten dat christenen met name bidden met in hun hoofd een verlanglijstje. Natuurlijk heeft bidden meerdere functies, zoals danken, loven, communiceren, mediteren, concentreren. Maar het Hebreeuwse woord voor bidden betekent ook iets wederkerigs: jezelf beoordelen, reflecteren op jezelf. En al die functies staan ten dienste van de opdracht van de christen om de ene God te dienen en hun naast te lief te hebben als zichzelf. Voor beide hebben de meeste mensen wel wat constructiewerkzaamheden nodig. Of je wordt scepticus en je bent jezelf genoeg.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De mens is een kletsmeier, en dat is hij met behulp van de taal.

Søren Kierkegaard in Papirer (XI 2 A 139)

Omdat veel ‘buitengewone mensen’ ooit een uitspraak hebben gedaan die begon met ‘de mens is…’, doet Kierkegaard ook een poging. Het is door de taal dat ieder mens deel heeft aan ‘het hoogste’. Veel mensen menen dat dat het belangrijkste verschil is tussen mens en dier. Maar Kierkegaard ziet mensen vooral ‘participeren aan het hoogste’ door ‘met behulp van taal te leuteren over die participatie’. Dat is volgens hem net zoiets als deel te nemen aan een koninklijk banket vanaf de galerij. Als hij een heiden zou zijn, zou hij denken dat ‘een ironische god’ de mens de taal had gegeven om zich te vermaken met dit zelfbedrog. Maar hij is christen en heeft daarom medelijden met God, die in zijn liefde ons de taal heeft geschonken ‘om het zo voor ieder mens mogelijk te maken het hoogste werkelijk te grijpen’: ‘Ach, met hoeveel pijn moet God het resultaat bezien!’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ga ervan uit dat je tegenstander het mis heeft, verklaar dan zijn vergissing en de wereld zal aan je voeten liggen. Probeer te bewijzen dat hij het mis heeft of (nog erger) probeer uit te vinden of hij gelijk heeft of ongelijk en de nationale dynamiek van

C.S. Lewis in Met reden geloven. C.S. Lewis over denken en geloof (1983)

Clive Staples Lewis (29 november 1898 – 22 november 1963), beter bekend als C.S. Lewis, was een Ierse schrijver en geleerde. Hij is tegenwoordig vooral bekend als auteur van de kinderboekenserie De kronieken van Narnia (1950-1956). Deze boeken zijn een nauwelijks verhulde fantasy-versie van de Bijbelverhalen rond Jezus Christus. Lewis schreef ook essays over het christendom voor volwassenen.
In Undeceptions (1971) schrijft hij over een ‘ondeugd’ die hij Bulverisme doopt, naar de fictieve Ezechiël Bulver, die op zijn vijfde getuige is van een discussie tussen zijn vader en moeder over de aard van de driehoek. Volgens zijn vader zijn twee hoeken van een driehoek samen groter dan de derde. Zijn moeder reageert daar uiteindelijk op met te zeggen dat hij dat alleen maar zegt omdat hij een man is. Dit leidt bij het jongetje tot een ‘flitsend’ inzicht, namelijk dat ‘weerlegging geen noodzakelijk onderdeel van een discussie is’. Lewis noemt in dit verband met name de psychoanalytici en marxisten als aanhangers van een leer waarvoor het niet nodig is om afwijkende ideeën te bestrijden. Alle gedachten zijn voor hen immers ‘besmet aan de bron’, respectievelijk omdat onze gedachten worden bepaald door onze onbewuste wensen en angsten, dan wel door onze economische positie.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Want wat is de mens dan toch in de schepping? Een niets, vergeleken met het oneindige, een al, vergeleken met het niets, staat hij midden tussen niets en alles, eindeloos ver van de uitersten te begrijpen.

Blaise Pascal in De gedachten (1670, V:1)

De mens wordt heen en weer geslingerd tussen zijn onbegrip van de oorsprong van de dingen en zijn onbegrip van het einde ervan, van het niet en van het oneindige. Blaise Pascal (1623-1662) is zonder voorbehoud een genie te noemen. Hij werd door zijn eigen vader geschoold, die zich daar volledig voor had vrijgemaakt. Pascal bleek een uitzonderlijk student, op zijn vierde las hij Latijn, maar hij bleek met name een enorm wiskundig talent te hebben. Zijn vader verzette zich in eerste instantie tegen het woekeren met dit talent, uit angst dat het zijn studie van het Latijn en Grieks zou verstoren. Daarom ontwikkelde Pascal zijn eigen wiskunde: op zijn zestiende had hij al een belangrijke bijdrage geleverd op het terrein van de projectieve meetkunde. De mystieke ervaring die hem bracht tot het schrijven van zijn beroemde ‘gedachten’ over filosofie en theologie beschreef hij zelf als volgt: ‘In het jaar des Heils 1654, 23 november (…) VUUR! God Abrahams, God Isaäks, God Jakobs, niet van de wijsgeren en van de geleerden. Zekerheid, zekerheid. Gevoel, vreugde, vrede. God van Jezus Christus.’
De tekst werd na zijn dood aangetroffen, ingenaaid in zijn jas.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

En als moedeloosheid u aanvankelijk zwak wil maken, zodat u de lust ontgaat, werkelijk te willen, om u dan weer sterk te maken, ach zooals de moedeloosheid dat doet, sterk door den trots der wanhoop (…) o, bedenk dan, dat de liefde blijft!

Sören Kierkegaard in Liefdedaden (1847)

Was het vroeger uitgesloten dat je als filosoof niet ten minste lippendienst aan het christendom bewees, tegenwoordig is een filosoof die het christendom beleidt juist verdacht. Dit treft met terugwerkende kracht ook die filosofen uit de geschiedenis die geen lippendienst bewezen, maar hun geloof ernstig namen. Het belangrijkste voorbeeld van een filosoof die dat deed is Sören Kierkegaard (1813-1855). Tegenwoordig wordt er een scherp onderscheid gemaakt tussen zijn filosofische en zijn stichtelijke werken. Impliciet betekent dat dat je de eerste nog wel en de tweede niet meer hoeft te lezen. Het betekent bijvoorbeeld dat een van de bekendste biografische feiten – het verbreken van de verloving met Regine Olsen – onbegrijpelijk wordt. Want daarvoor moet je Kjerlighedens Gjerninger (ook vertaald als Daden van liefde) gelezen hebben. En ook als je werkelijk inzicht wil krijgen in ‘de wereld’, de mens en de liefde. Maar de moderne mens is liever vol overtuiging wanhopig dan dat hij aarzelend probeert te geloven dat de liefde blijvend is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media