Goede leven
De mens is het dier dat geen dier wil zijn.
Markus Gabriel in De zin van denken (2018, 2019)
Met dit citaat begint Gabriel (1980) zijn boek, waarin hij het denken benadert als een zintuig dat net als de andere zintuigen contact maakt met de werkelijkheid. Dat de mens geen dier wil zijn komt doordat hij/zij is gaan nadenken over wie of wat hij/zij eigenlijk is. Wij hebben allemaal zo’n mensbeeld, of we dat nu beseffen of niet. En op grond hiervan pretenderen we ook te weten wat een goed leven is en we baseren er onze ethische principes op. Is de mens de mens een wolf, of verdient hij onze naastenliefde?
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Erotiek is het gevoel van opwinding bij het vinden van een ander mens die onze waarden en onze opvatting over de zin van het bestaan deelt.
Alain de Botton in Meer denken over seks (2012)
Een van de vragen die Alain de Botton (1969) zichzelf stelt als hij besluit om ‘meer te denken over seks’ is of ‘sexy’ ook diepzinnig kan zijn. Volgens hem is het liefdesspel van twee mensen die elkaar sexy vinden veel meer dan de lichamelijk sensaties ‘door wrijving en druk van twee geslachtsdelen die een biologisch bevel gehoorzamen om de soort voort te zetten’. Het genot dat we bij de seksuele omgang ervaren heeft volgens hem ook te maken met het herkennen en onderschrijven van elkaars opvattingen over het goede leven. Als we onderzoeken wat we ‘sexy’ vinden zal ons duidelijk worden dat we vooral opgewonden worden van mensen die onze waarden en levenszin delen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Chronische verslaving is een rationele keus voor deze patiënten tenzij hun de hoop op een beter leven kan worden geboden.
Hanna Pickard, geciteerd in Marc D. Feldman en Gregory P. Yates in Opzettelijk ziek (2020)
Verslaving wordt de laatste jaren steeds meer beschouwd als een (chronische) ziekte in plaats van een morele zwakte. De Amerikaanse filosofe Hanna Pickard heeft vraagtekens gezet bij deze ziektehypothese en ervoor gepleit om verslaving klinisch niet te beschouwen als een vorm van compulsie, maar als een vorm van dwang (duress). Natuurlijk is de hunkering van verslaafden naar hun drank of drugs zeer moeilijk te weerstaan. Toch is die volgens Pickard niet helemaal ‘onbedwingbaar’, want verslaafden beschikken wel degelijk over het vermogen om hun gebruik te controleren als de situatie hun daarom vraagt. Dat blijkt onder meer uit het feit dat de meerderheid van de alcoholisten en drugsverslaafden hun gewoonte zonder medische interventie opgeeft als ze eind twintig of begin dertig zijn. Daarom beschouwt zij chronische verslaving als een ‘rationele keus’, omdat verslaafden de emoties van het dagelijks leven pijnlijker vinden dan de ellende van hun verslaving. Of zoals William S. Burroughs ooit heeft gezegd: ‘Je raakt verslaafd aan narcotica omdat je geen sterke motivatie voor de andere richting hebt. De drug wint bij gebrek aan beter.’ Daarom stelt Pickard voor om verslaving te zien als een rationeel proces van zelfmedicatie.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Zonder inzet gaat de ziel schimmelen.
Ben Schreurs, Filosofisch dagboek (Tijdschrift voor Biografie), 25 januari 1990
De Utrechtse psycholoog Ben Schreurs (1934–2015) promoveerde op de metafysica van Karl Popper en hield een filosofisch dagboek bij dat na zijn dood werd gevonden. Fragmenten daarvan zijn gepubliceerd in het Tijdschrift voor Biografie. Een van de thema’s in het dagboek is de zin van het leven, die volgens hem schuilt in een verhaal of een daad, maar nooit in een theorie.
Het citaat maakt deel uit van enkele gedachten over het goede leven. Volgens Schreurs moet een mens ‘hoog spel’ durven spelen, ‘inzetten op een hoger en intenser leven’. Dat brengt wel onzekerheid met zich mee en uiteindelijk loop je ook het gevaar dat je verliest. Maar het betekent ook dat ‘de mislukkeling’ ons respect verdient: ‘hij heeft ingezet en verloren.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Het goede leven dat nog het best met de ware humaniteit lijkt te stroken is een goede maaltijd in goed gezelschap.
Immanuel Kant in Anthropologie in pragmatischer Hinsicht (1798)
Immanuel Kant (1724–1804) staat bekend om zijn strenge moraal, maar in een van zijn laatste werken, over de wijsgerige antropologie, blijkt hij wel degelijk affiniteit te hebben met de geneugten van het leven. De lichamelijk goede leven is echter wel tegengesteld aan het moreel juiste (deugdzaamheid) en dus zullen we een synthese moeten vinden: fatsoenlijke gelukzaligheid.
Een van de praktische vormen waarin we tot zo’n synthese kunnen komen tussen genieten en de deugdzame omgang met onze medemens (humaniteit) is een gezamenlijke maaltijd met mensen (Kant zei: mannen) ‘van smaak’. Als je voornemens bent nog vandaag zo’n genoeglijk gebeuren te organiseren, houd dan wel rekening met de omvang van het gezelschap. Je moet niet minder dan twee en niet meer dan acht mensen uitnodigen, zodat er gezamenlijke conversatie mogelijk is en het niet ontaardt in een ‘smakeloos feestelijk onthaal’.
Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media
Meesterschap is de karaktertoestand die ervoor zorgt dat iemand de juiste keuzes kan maken.
Aristoteles in Ethica Nicomachea
Waar de Griekse filosoof Aristoteles het hier over heeft, wordt vaak vertaald met ‘voortreffelijkheid’, maar Kessels, Boers en Mostert (Vrije ruimte, 2002, p. 138) noemen het meesterschap. In beide gevallen gaat het om het uiteindelijke doel van de persoonlijke ethiek, de leer van het goede leven.
Volgens Aristoteles kun je je die levenshouding, die je in staat stelt om juist te kiezen, eigen maken door te oefenen. Ten eerste moet je steeds nadenken (reflecteren) over de keuzes die je daadwerkelijk hebt gemaakt en die afzetten tegen de maatstaven voor het goede leven (je waarden). Dan kun je je voornemen het de volgende keer net zo of juist anders te doen.
Maar wat doe je als je voor een keuze staat? Dan bepaal je wat het ‘juiste midden’ is, wat voor Aristoteles het redelijke principe van de praktische wijsheid is. Dat doe je door eerst vast te stellen wat in de gegeven situatie ‘een teveel’ (bijv. roekeloosheid) of ‘een te weinig’ (bijv. lafheid) is. Dan weet je vanzelf wat je moet doen: moedig zijn.
Toen de zonde werd omgezet in aansprakelijkheid en het schenden van goddelijke geboden een overtreding van menselijke wetten werd, ging er iets verloren.
Sinds het eind van de vorige eeuw houdt de Duitse filosoof en socioloog Jürgen Habermas (1929) zich weer bezig met religieuze thema’s. Hij is ervan overtuigd dat het gelijkheidsdenken, de ideeën van vrijheid en solidariteit, van een zelfstandige levensregie en emancipatie, van het individuele geweten, de mensenrechten en de democratie ‘een rechtstreekse erfenis zijn van de joodse gerechtheids- en de christelijke naastenliefde-ethiek’ zijn. Hoewel het in de loop van de geschiedenis nodig is gebleven om die uitgangspunten kritisch te onderzoeken en opnieuw te interpreteren, bestaat er volgens Habermas tot op heden geen alternatief. ‘Al het andere is postmodern gezwets.’ Ook zijn eigen denken ’teert op’ die christelijke erfenis. Wat hem betreft ontbreekt in het ‘postmetafysische denken’ van moderne, seculiere samenlevingen ‘elk algemeen bindend begrip van het goede en voorbeeldige leven’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Rechtvaardigheid is de leiderschapsdeugd bij uitstek.
Voor hun filosofische wijze van werken met organisaties gebruiken de filosofen Kessels, Boers en Mostert het beeld van een school, als een van oorsprong vrije ruimte, ‘een vrijplaats om na te denken, samen met anderen, over hoe de wereld in elkaar zit, wat ons en anderen te doen staat, wat het “goede leven” inhoudt’.
Volgens de klassieke levenskunst moet ieder mens streven naar voortreffelijkheid en die kun je uitdrukken in vier zogenaamde kardinale deugden: (de juiste) maat / matigheid, moed, verstandigheid/bezonnenheid en rechtvaardigheid. De laatste daarvan is in de klassieke opvatting de hoogste.
Rechtvaardigheid is ‘het vermogen het juiste evenwicht aan te brengen, enerzijds in jezelf tussen de drijfveren van je eigen buik, hart en hoofd, anderzijds in de werkelijkheid om je heen, tussen verschillende soorten belangengroepen en hun aanspraken’. Het is de leiderschapsdeugd bij uitstek omdat het gaat om de kunst van een evenwichtig geheel, de balans tussen behoefte en verdienste, doelen en middelen, regels en billijkheid, vrijheid en gelijkheid. Zij is uiteindelijk ‘het richtpunt van alle andere excellenties, omdat zij de basis is van alle sociale cohesie’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De ware weg loopt over een koord dat niet meer hoog in de lucht is gespannen maar vlak boven de grond. Het is eerder zo dat mensen erover struikelen dan dat ze erover lopen.
Dit is het eerste aforisme van een reeks die Franz Kafka (1883–1924) op grond van zijn aantekeningen zelf samenstelde en rangschikte. In Je moet je leven veranderen brengt Peter Sloterdijk dit citaat in verband met een scène uit Aldus sprak Zarathoestra. Daarin beschrijft Friedrich Nietzsche hoe Zarathoestra een dodelijk ten val gekomen acrobaat als zijn eerste leerling aanneemt. De acrobaat heeft namelijk van het gevaar zijn beroep gemaakt en ‘daar is niets verachtelijks aan’. Hoewel hij nu met zijn beroep te gronde gaat, wil Zarathoestra hem ‘met zijn handen begraven’. De acrobaat is precies de figuur die model staat voor de poging van mens ‘Übermensch’ te worden, wat je misschien beter kunt vertalen als ‘voorbij-mens’ dan supermens. Zoals Nietzsche ook al heeft gezegd dat de mens een koord is geknoopt tussen mens en Übermensch.
Maar voor Kafka is het vinden van de ware weg zelf al moeilijk genoeg. Mensen hoeven niet de hoogte in om gevaarlijk te leven: ‘bestaan als zodanig is een acrobatische prestatie, en niemand kan met zekerheid zeggen welke opleiding de voorwaarden levert die ons in staat stellen ons in deze discipline te bewijzen.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Geen experiment kan je vertellen wat goed leven is.
In haar essay in Trouw begint filosofe en cognitief neurowetenschapper Annemarie van Stee (1983) met een gedachte-experiment op grond van de claims die sommigen menen te mogen baseren op de vooruitgang in de neurowetenschappen. ‘Komt een stelletje bij de cognitief neurowetenschapper …’ Zou het ooit mogelijk worden dat twee mensen zich melden bij deze specialist om te laten bepalen of hun hersens wel goed bij elkaar passen en hun relatie dus toekomst heeft? Nee, meent Van Stee, want in dit geval zoeken we naar inzicht in onszelf en onze unieke situatie. Op grond van experimenteel onderzoek kun je alleen te weten komen hoe mensen gemiddeld genomen in elkaar zitten en (re)ageren. Bovendien kunnen we onszelf niet begrijpen als we niet een idee hebben over hoe we zo geworden zijn op grond van ons verleden en over wat we in de toekomst zouden willen zijn. Dan heb je niks aan een hersenexperiment, want dat is altijd een momentopname. En ten slotte is het ook heel belangrijk ‘dat een beter begrip van wie wij (zouden willen) zijn perspectief biedt op hoe we het beste met onszelf en ons leven kunnen omgaan’. En dat kan geen experiment je vertellen, dat moet je ‘zelf’ doen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Het verkennen van onze emotionele geografie is een belangrijk aspect van het streven naar zelfkennis.
Een van de dingen die de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum (1947) zich afvraagt, is of we genoeg hebben aan de filosofie en de filosofische manier van schrijven – koel en duidelijk – om tot het goede leven te komen. In de traditie van de westerse filosofie is het vanaf Plato gebruikelijk dat ethische teksten alleen een beroep doen op het verstand. Plato vond dat in een ‘ethisch leerproces’ het denken gescheiden moet worden van ‘onze louter menselijke delen’: emoties, gevoelens en zintuiglijke ervaringen. Daarom moesten we ons verre houden van de literatuur, die een beroep doet op die aspecten.
Als we een tragedie lezen, reageren we in eerste instantie emotioneel. We leven mee met de tragische helden en ondergaan hun dilemma’s. Pas daarna gaan we reflecteren en proberen we een morele positie in te nemen. ‘Wat we van de gebeurtenissen vinden, ontdekken we voor een deel vanuit het besef hoe we ons voelen.’ In een tragedie zien we mensen van vlees en bloed, wier mogelijkheden deels worden bepaald en beperkt door wat hun overkomt. Die kwetsbaarheid van de mens die zijn best doet, maar tegen onoplosbare morele dilemma’s aanloopt, maakt hem niet minder ‘voortreffelijk’, maar is misschien wel onlosmakelijk verbonden met het streven naar het goede.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Filosoferen is leren te sterven.
Montaigne in Essais (1595)
Een door Montaigne veelvuldig geciteerd auteur in het kader van de stervenskunst is Lucretius (99–55 v.Chr.) die aanraadt om je zelf voor te stellen dat je op je sterfbed ligt en je dan af te vragen of je goed hebt geleefd. Als het antwoord bevestigend is, kun je met een gerust hart ‘heengaan’ ‘als een voldane gast die een feestmaal verlaat’. Als je echter vast moet stellen dat je niet goed hebt geleefd, dan is het ook niet erg dat je het leven verliest, want dan wist je blijkbaar toch niet wat je ermee moest aanvangen. Nu kun je je natuurlijk nu al bedenken dat dat toch niet lekker ligt, dat laatste besef. Maar dan is er alle aanleiding om vandaag nog ernst te maken met dat goede leven. Volgens het epicurisme, waarvan Lucretius een belangrijke zegsman is, betekent dat overigens dat je moet streven naar lichamelijk en vooral geestelijk genot, waarbij de gemoedsrust (ataraxia) als het hoogst bereikbare genot geldt. Voor mensen van nu is dat waarschijnlijk niet het eerste waar zij aan denken bij het woord ‘genot’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Af en toe een filosoof een bedrijf binnenlaten is geen overbodige luxe.
Alain de Botton in ‘The case for putting philosophers into company boardrooms’ in Financial Times, 1 januari 2014
Alles wat het gezellige samenzijn bevordert (…) is een gewaad dat de deugd voordelig kleedt en voor die laatste ook in serieuzer opzicht aan te bevelen is.
Immanuel Kant in Anthropologie in pragmatischer Hinsicht (1798)
‘Wij’ zeggen en ‘ik’ bedoelen, is een van de uitgezochtste beledigingen.
Theodor Adorno in Minima Moralia (1951, p. 252)