Denken
De mens is het dier dat geen dier wil zijn.
Markus Gabriel in De zin van denken (2018, 2019)
Met dit citaat begint Gabriel (1980) zijn boek, waarin hij het denken benadert als een zintuig dat net als de andere zintuigen contact maakt met de werkelijkheid. Dat de mens geen dier wil zijn komt doordat hij/zij is gaan nadenken over wie of wat hij/zij eigenlijk is. Wij hebben allemaal zo’n mensbeeld, of we dat nu beseffen of niet. En op grond hiervan pretenderen we ook te weten wat een goed leven is en we baseren er onze ethische principes op. Is de mens de mens een wolf, of verdient hij onze naastenliefde?
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De taal is wijzer dan degene die haar spreekt.
Eugen Rosenstock-Huessy, geciteerd in Ko Vos – Eugen Rosenstock-Huessy. Een kleine biografie (1993)
Eugen Rosenstock-Huessy (1888–1973) werd in eerste instantie opgeleid tot rechtshistoricus, maar had al van jongs af aan een grote passie voor taal. Toen hij bij de juridische faculteit zijn Habilitationsschrift inleverde, bleek dit vele filologische overwegingen te bevatten. Met name een passage met daarin de zin uit het citaat werd als ‘ketters’ beschouwd. Wetenschappers komen immers traditioneel van denken tot spreken of schrijven, en worden dan gehoord. Maar volgens Rosenstock-Huessy lag het heel anders. In onze ervaring horen we eerst (jarenlang) onze naam (door onze ouders), leren we vervolgens spreken ‘zoals het hoort’ en komen we daarna pas (eventueel) tot denken, maar daarmee nooit los van de wijsheid die in de taal der eeuwen is vastgelegd. Hij werd gedwongen het zinnetje uit het Habilitationsschrift te verwijderen, maar deed dat uiteindelijk alleen bij de exemplaren voor de commissie …
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
We zouden ‘het denkt’ moeten zeggen, zoals we ook ‘het onweert’ zeggen.
Georg Christoph Lichtenberg in Sudelbücher
Als je probeert te bedenken waar je gedachten vandaan komen, kun je eigenlijk niet volhouden dat het jouw gedachten zijn. Dan zou je ze namelijk al moeten hebben voor je ze hebt. Georg Christoph Lichtenberg (1742–1799) stelt dat het daarom al te veel is om cogito (ergo sum) te zeggen, zoals Descartes deed om daarmee een onbetwijfelbare grond te vinden. Overigens gaat het in het gedachte-experiment van Descartes in eerste instantie niet om denken, maar om twijfelen. De ervaring van het twijfelen leerde hem dat je aan alles kunt twijfelen (de hele zintuiglijke werkelijkheid), behalve aan het feit dat je twijfelt. En twijfelen is een vorm van denken, dus … Maar als je cogito vertaalt met ‘ich denke’, introduceer je een ‘ik’ die niet de bron van de gedachten kan zijn. ‘Het aannemen, het postuleren van het ik is een praktische behoefte.’ We kunnen immers ook niet beweren dat mijn gedachten eigenlijk de jouwe zijn.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Een tot dusver onderschatte bron van gevaren die de digitalisering met zich meebrengt is dat we ons zelfbegrip als mensen afstemmen op een misleidend denkmodel.
Markus Gabriel in De zin van denken (2018, 2019)
In zijn boek haalt Gabriel (1980) heel wat filosofische ideeën en denkers van stal om ons ervan te overtuigen dat kunstmatige intelligentie (AI) niet echt ‘denkt’, omdat de moderne dataverwerkingssystemen geen bewustzijn hebben. Tegenover het gevaar van de digitalisering moeten we ‘de zin van het denken terugwinnen en behoeden voor de onjuiste voorstelling als zou ons denken een rekenproces zijn dat zich door de hersencomputer onder ons schedeldak afspeelt’. AI-systemen simuleren ons denken, in de zin dat ze modellen daarvan gebruiken om bepaalde programma’s te kunnen uitvoeren. Maar die simulaties zijn ‘net zomin het denken als een Michelinkaart van Frankrijk identiek is met het gebied dat erop staat afgebeeld’. Dat neemt niet weg dat wat we AI noemen wel degelijk bestaat. ‘Het is alleen niet intelligent, en juist daarom gevaarlijk.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Zingeving zit ook in een theezakje.
Ilse Vooren en Merlijn Koch in Zin kun je maken. Processen van zingeving begeleiden (2017)
Volgens de humanistici Vooren en Koch is zingeving niet alleen ‘het bewust nadenken over de hogere bedoeling van het leven’. De meeste tijd zijn we gewoon aan het leven, maar ook dan zijn we bezig zin te geven, zonder ons daar bewust van te zijn. Want welke thee kies je? Fairtrade, biologisch, duurzaam, of toch de goedkoopste of waarvan de reclame gezelligheid belooft? De auteurs verwijzen naar socioloog Meerten ter Borg, die zingeving gelijkstelde aan ademen. Net zo vanzelfsprekend, net zo onbewust. ‘Zo bezien is zingeving eerder een gegeven dan een keuze.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Wat voor alle mensen overal ter wereld werkelijkheid is, is wat we zien als we gewoon even rondkijken.
Jan Warndorff in Geen idee – Filosofie van het boerenverstand (2017)
Filosoof Jan Warndorff (geb. 1965) probeert in Geen idee aan de hand van de Spaanse filosoof José Ortega y Gasset (1883–1955) te leren denken en leven ‘op de hoogte der tijden’. Volgens Warndorff hebben we in het ‘mondiale dorp’ dringend behoefte aan een levensfilosofie ‘die ons aanmoedigt om goed te zorgen voor onszelf, voor elkaar, voor deze gehele planeet’. Een dergelijke levensfilosofie moet bovendien recht doen aan en gegrond zijn in ‘wat elk mens met eigen ogen kan zien en met eigen verstand kan bevatten’. Het is daarom de hoogste tijd voor een ‘filosofie van het boerenverstand’.
Zo’n levensfilosofie moet dus uitgaan van wat ‘alle mensen in ieder geval met elkaar gemeen hebben’. Als je probeert te bepalen wat wij gemeenschappelijk hebben, moet je twee vragen beantwoorden. Ten eerste wat ‘werkelijkheid’ is voor alle mensen overal ter wereld. Daar geeft het citaat een antwoord op. De tweede vraag is wat voor al die mensen van waarde is. En dat is volgens Warndorff ‘het leven zelf’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Sommige verlangens zijn natuurlijk en noodzakelijk; andere natuurlijk maar niet noodzakelijk; weer andere zijn natuurlijk noch noodzakelijk.
Epicurus
Volgens Alain de Botton in De troost van de filosofie behoren geldzorgen tot de levensproblemen waarbij filosofie je kan bijstaan. Daartoe baseert hij zich op het denken van Epicurus. Diens onderscheid tussen verschillende soorten verlangens kan ons helpen om te bepalen wat noodzakelijk is om gelukkig te worden en waar we ook wel zonder kunnen. Dan blijkt dat behalve van enkele basisvoorzieningen (voedsel, onderdak, kleding) geluk vooral afhangt van complexe psychologische ‘bezittingen’ als vrienden, vrijheid en nadenken. Dat nadenken is vooral belangrijk om na te gaan wat de bronnen van angst zijn – dood, ziekte, armoede en bijgeloof – zodat je weet hoe je daarmee om moet gaan. Als natuurlijke verlangens die echter niet noodzakelijk zijn beschouwt Epicurus zaken als een mooi huis, een privébadhuis, banketten, bedienden en vis en vlees (!). Verlangens waar je heel goed van af kunt zien zijn die naar roem en macht, want die zijn noch natuurlijk noch noodzakelijk. Welke van uw verlangens zet u in welke kolom van deze tabel?
Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media
Denken impliceert dat je de moed hebt in verwarring te raken.
Jos Kessels in De jacht op een idee. Visie, strategie, filosofie (2009)
Volgens organisatiefilosoof Jos Kessels (1948) is dat misschien wel de grootste moeilijkheid als je een (socratisch) gesprek wilt voeren in een organisatie: de aanwezigen moeten er tegen kunnen om (tijdelijk) in verwarring te raken. Hij verwijst naar de dialoog Meno van Plato, waarin Meno tegen Socrates zegt dat die ‘zowel qua uiterlijk als wat de rest betreft’ lijkt op een sidderrog, een vis die je verlamt als je hem aanraakt. Meno is namelijk ‘zowel in mijn ziel als mijn tong’ lamgeslagen. Hij staat met zijn mond vol tanden. Maar Socrates repliceert dat het niet zo is dat hij zelf de antwoorden wél weet. Het is eerder zo dat hij anderen besmet met zijn eigen verwarring. Hij verlamt dus anderen door zelf verlamd te raken. In zijn boek geeft Kessels concrete voorbeelden hoe je vervolgens weer uit die impasse kunt geraken. Maar nodig is die wel, wil er werkelijke verandering plaatsvinden.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Probeer je plicht te doen en je weet meteen wat je in je mars hebt.
Johann Wolfgang von Goethe in Wilhelm Meisters leerjaren (1821)
In het hoofdstuk ‘Beschouwingen in de zin van de wandelaar’ gaat Goethe in op de klassieke opdracht (van het Orakel van Delphi): ‘Ken uzelve.’ Maar hoe gaat dat, vraagt Goethe zich af, jezelf leren kennen? Als je het voorbeeld van Socrates zou volgen, zou je vooral veel nadenken en gesprekken voeren, en vele filosofen hebben hem daarin gevolgd. Goethe meent echter dat je jezelf nooit door ‘beschouwelijkheid’ kunt leren kennen, maar wel door te handelen.
Als je het zo strikt zou proberen te doen, kom je echter in de problemen. Ja, je moet handelen om te zien ‘wat je in je mars hebt’ en wat je leuk en belangrijk vindt, maar als je nooit je handelen overdenkt, kom je daar nooit achter. En ja, je moet jezelf ‘beschouwen’, maar ook af en toe handelen, anders kun je alleen nog maar reflecteren op je reflecteren (en dan ben je academisch filosoof …). In het werkelijke leven is het dus een kwestie van je moment voor beide kiezen.
Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media
De deugden horen van nature bij het aangename leven en het aangename leven is met de deugden onlosmakelijk verbonden.
Epicurus in ‘Brief aan Menoikeus’ in Over de natuur en het geluk (2011)
Weliswaar wordt de Griekse filosoof Epicurus (341–270 v.C.) beschouwd als de grondlegger van de leer dat het genot het hoogste goed is (hedonisme), maar bij hem was dat genot vooral de afwezigheid van angst, onlust en pijn. Bovendien vindt hij ook niet dat we moeten kiezen voor óf een aangenaam óf een deugdzaam leven.
We komen niet tot een gelukkig leven door ‘drinkgelagen en onafgebroken feesten’, maar door ‘nuchter denken’. Op die manier kunnen we niet alleen nadenken over wat we hebben gedaan of nog gaan doen, maar ook de ‘ongegronde meningen’ uitbannen die onze geest onrustig maken. De basis hiervoor is ons praktisch verstand en daar vloeien de andere deugden van nature uit voort. Je kunt niet aangenaam leven zonder verstandig, goed en rechtvaardig te zijn, maar je kunt dat ook alleen maar zijn als je aangenaam leeft.
Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media
Meesterschap is de karaktertoestand die ervoor zorgt dat iemand de juiste keuzes kan maken.
Aristoteles in Ethica Nicomachea
Waar de Griekse filosoof Aristoteles het hier over heeft, wordt vaak vertaald met ‘voortreffelijkheid’, maar Kessels, Boers en Mostert (Vrije ruimte, 2002, p. 138) noemen het meesterschap. In beide gevallen gaat het om het uiteindelijke doel van de persoonlijke ethiek, de leer van het goede leven.
Volgens Aristoteles kun je je die levenshouding, die je in staat stelt om juist te kiezen, eigen maken door te oefenen. Ten eerste moet je steeds nadenken (reflecteren) over de keuzes die je daadwerkelijk hebt gemaakt en die afzetten tegen de maatstaven voor het goede leven (je waarden). Dan kun je je voornemen het de volgende keer net zo of juist anders te doen.
Maar wat doe je als je voor een keuze staat? Dan bepaal je wat het ‘juiste midden’ is, wat voor Aristoteles het redelijke principe van de praktische wijsheid is. Dat doe je door eerst vast te stellen wat in de gegeven situatie ‘een teveel’ (bijv. roekeloosheid) of ‘een te weinig’ (bijv. lafheid) is. Dan weet je vanzelf wat je moet doen: moedig zijn.
Tussen het onmiddellijke ervaren, het duister van het geleefde ogenblik, en daarnaast de beleefde ervaring, gaapt een kloof die ons verlangen voedt ooit wel geheel met het geleefde moment samen te vallen.
Ernst Bloch in Geist der Utopie (1918)
De Duitse filosoof Ernst (Simon) Bloch (1885–1977) is vooral bekend geworden door zijn driedelige hoofdwerk over de hoop (Das Prinzip Hoffnung, 1954-1959). Maar al in zijn eerste boek, waaruit het citaat afkomstig is, onderzoekt hij de ‘geest van de utopie’. Daarbij gaat hij uit van het inzicht dat er twee manieren van ervaren zijn: de onmiddellijke ervaring van het leven dat maar doordrijft en onze ervaring van het reflecteren daarop. Tussen deze twee manieren van ervaren gaapt een kloof. Bij dat ‘duister van het geleefde ogenblik’ kan het denken per definitie niet komen – dat kan alleen de kunst en misschien een ‘uiterste aan filosofisch lyrisme’. Maar de ervaring van die kloof doet ons wél streven naar het samenvallen van zijn en denken.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Door de ruimte omsluit en verslindt mij het heelal als een punt, door de gedachte omsluit ik het.
Blaise Pascal in Gedachten (1669)
Zoals de theologie in haar logische consequentie tot mystiek voert, is de uiterste consequentie van de psychologie: liefde.
Erich Fromm in Liefhebben, een kunst, een kunde (1957)
Niets is zo volledig in onze macht als ons denken.
Als je je huis wilt herbouwen, is het niet voldoende om het af te breken, materiaal te bestellen en een architect en een aannemer in te huren, je moet ook zorgen voor tijdelijke, vervangende woonruimte. Dit is volgens René Descartes (1596–1650) vergelijkbaar met de situatie waarin hij zich bevindt nu hij is begonnen methodisch te twijfelen aan alles wat hij dacht te weten, om zo een fundament van zekere kennis op te bouwen. Als de rede hem zou verplichten zijn oordeel tot die tijd op te schorten, zou hij geen beslissingen meer mogen nemen en niet meer kunnen handelen. Daarom ‘bedenkt’ hij een voorlopige moraal, die bestaat uit slechts enkele leefregels. Om te beginnen besluit hij zich te houden aan de wetten en gewoonten van zijn land en de godsdienst waarmee hij is opgegroeid. Zijn tweede stelregel is om ‘zo standvastig mogelijk en zonder aarzelen eenmaal begonnen handelingen te voltooien’. Het citaat heeft betrekking op de derde leefregel: ‘altijd te trachten mijzelf en niet het noodlot te bedwingen; mijn wensen en verlangens te veranderen en niet de loop der dingen.’ Je moet bijvoorbeeld niet gezond willen zijn als je nu eenmaal ziek bent, en je niet laten kwellen door spijt dat je niet de koning van China of Mexico bent.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De boodschap van de grootschalige depressiebestrijders is primair dat we ondernemend moeten zijn, dat we niet te veel moeten denken (‘piekeren’) maar vooral moeten doen.
Trudy Dehue, De depressie-epidemie. Over de plicht het lot in eigen hand te nemen (2008)
Niets is zo volledig in onze macht als ons denken.
René Descartes in Over de methode (1637)
Het vermogen om te delibereren … heeft … niets anders te bieden dan het heel vaak pijnlijke conflict der motieven, onder voorzitterschap van de besluiteloosheid en met als strijdtoneel het hele gemoed en bewustzijn van de mens.
Arthur Schopenhauer in De vrijheid van de wil (1839, 2010)
Uitgedaagd door de Koninklijke Noorse Academie van Wetenschappen wil Arthur Schopenhauer (1788-1860) best antwoord geven op de vraag: ‘Kan de vrijheid van de menselijke wil uit het zelfbewustzijn worden bewezen?’ Zijn antwoord is: nee. Als je je hier en nu afvraagt of je kunt doen wat je wilt, of je dus vrijheid van handelen hebt, dan kan het antwoord best bevestigend luiden. Maar dan weet je nog niet of je ook vrij bent om te willen wat je wilt. Volgens Schopenhauer liggen de oorzaken waarom je wilt wat je op dit moment wilt buiten het zelfbewustzijn, en wel uiteindelijk in je karakter, dat bepaalt door welke motieven je laat leiden. En dat karakter is zelf aangeboren en onveranderlijk. Door middel van het denkvermogen kan de mens ‘overleggen’, maar dat betekent alleen maar dat hij relatief vrij is om de objecten uit de buitenwereld die als motief op zijn wil inwerken, aan een nadere beschouwing te onderwerpen. Maar ook dan blijft de mens gebonden aan de allesoverheersende causaliteit: het zijn gewoon verschillende krachten die op hetzelfde lichaam inwerken en het sterkste motief overwint.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Zoals de pupil en het gezichtsvermogen samen het oog zijn, zo zijn de ziel en het lichaam samen het levende wezen.
Aristoteles in De anima (Over de ziel)
Als nuchtere analyticus beschouwt Aristoteles (384-322 v.Chr.) de ziel in eerste instantie als alles wat niet zuiver lichamelijk is. Daaronder vallen alle activiteiten die door levende wezens worden verricht, bijvoorbeeld het zich voeden. Aangezien planten en dieren dat ook doen, hebben zij dus in dit opzicht ook een ziel. De ziel is voor Aristoteles iets anders dan het huidige beeld van een soort aparte substantie, die in eerste instantie in een lichaam ‘woont’, maar daar niet noodzakelijk mee verbonden is. Voor hem is de aanwezigheid van (een bepaalde soort) ziel de ‘vorm’ (of de essentie) van een lichaam: dat wat een levend wezen tot een levend wezen (van een bepaalde soort) maakt. Zoals in het citaat: pas met het gezichtsvermogen wordt het lichamelijke oog iets wat kan zien.
Er is één uitzondering op deze eenheid van lichaam en ziel: de activiteit van het denken is volgens Aristoteles mogelijk zonder lichamelijk orgaan, en het denken bestaat daarom (ook) zonder het lichaam. En omdat het losstaat van het lichaam, deelt het ook niet in de sterfelijkheid daarvan.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Het is zo moeilijk om het begin te vinden. Of beter: het is moeilijk om bij het begin te beginnen. En niet te proberen om nog verder terug te gaan.
Ludwig Wittgenstein in Über Gewissheit / On certainty (1969)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De rekenmachine doet dingen, die het denken nader komen dan al wat de dieren doen, maar zij verricht niets, dat ons zoude mogen doen zeggen, dat zij een wil heeft zooals de dieren.
Blaise Pascal (1623-1662) was de tweede (na de Duitser Schickard) die een rekenmachine ontwierp, die Pascalina wordt genoemd. De ‘gedachte’ die Pascal eraan wijdt, betreft een kwestie die nog altijd de gemoederen bezighoudt: de vraag of een machine kan denken, en zo ja, wat dan het verschil is met levende wezens. Psychologen en neurologen geloven niet meer in zoiets als ‘de wil’ en je zou dus zeggen dat ze zich dus niet hoeven te laten verontrusten door Pascal bij hun gelijkstelling van mens en machine: beide doen alles wat ze doen omdat ze nu eenmaal zo geprogrammeerd zijn. Maar waarom spraken we eigenlijk vroeger over ‘de wil’ als we levende wezens beschouwden? Omdat we levende wezens allerlei dingen zien doen die ze zelf belangrijk vinden. Sommige techniekfilosofen draaien daarom de zaak om en zeggen dat ook machines een wil hebben en zelfs een moraal (al is het soms nogal een beperkte). Een rekenmachine doet niets liever dan rekenen, en vindt rekenen het belangrijkste wat er is. Het is aan ons om te zorgen dat ze nooit aan de macht komen. Maar misschien zijn ze dat allang.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media