Macht
In het hart van de machtsverhouding bevindt zich als een voortdurende uitdaging het verzet van de wil en de compromisloze vrijheid.
Vrijwel gelijktijdig met het overlijden van de Franse filosoof Michel Foucault (1926–1984) verschenen het tweede en derde deel van zijn in 1976 gestarte drieluik over De geschiedenis van de seksualiteit. Voor veel Foucault-adepten waren deze werken nogal een schok. Niet alleen was de stijl veel toegankelijker dan zijn eerdere studies naar de machtsmechanismen van de menswetenschappen, maar ook hield hij plotseling een pleidooi voor ‘de zorg voor zichzelf’ (de titel van het derde deel). Daarmee was hij medeverantwoordelijk voor een terugkeer van het thema van de levenskunst in de filosofie en het maatschappelijk debat.
Hadden velen uit het eerdere werk van Foucault menen te moeten opmaken dat ‘het subject’, de mens, een willoos slachtoffer van maatschappelijke machtsmachinaties was, nu blijkt er plotseling een compromisloze, ‘onbuigzame’ vrijheid te bestaan. Maar, zegt Foucault, misschien kunnen we nog beter spreken van een ‘agonisme’, een neologisme dat hij omschrijft als ‘een relatie die tegelijkertijd door wederzijdse aansporing en door strijd wordt gekenmerkt’. Hoe meer verzet, hoe meer macht – hoe meer macht, hoe meer verzet.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Onoverwinnelijk kunt ge zijn, indien ge u in geen enkele wedstrijd begeeft waarvan de overwinning niet in uw macht ligt.
Epictetus (50–130 n.Chr.) waarschuwt dat je je niet door je verbeelding moet laten meeslepen als je iemand ziet die zeer machtig is of een goede naam heeft. Als je eenmaal weet hebt van het wezen van het goede, hoef je niet meer jaloers te zijn of ‘veldheer, heerser of hoogste ambtenaar’ te willen worden. Dan zal je enige wens namelijk zijn om vrij te zijn. En ‘één weg slechts leidt tot vrijheid: gering te achten wat niet in onze macht ligt.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Tolerantia non est nisi in malis – tolerantie is niets zonder kwaad
Augustinus
De Nederlandse socioloog en jurist Kees Schuyt (1943) omschrijft tolerantie als ‘het bewust achterwege laten van een negatieve reactie tegen iets of iemand waar men reële en serieuze bezwaren tegen heeft’ (In: Fokkema & Grijzenhout, Rekenschap 1650–2000, 2001). Intolerantie is dan het juist wél voltrekken van een negatieve handeling op grond van die negatieve houding.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Een gemeenschap van schapen zal ooit een wolvenbestuur krijgen.
Bertrand de Jouvenel in Du pouvoir (1945)
De Franse econoom en diplomaat Bertrand de Jouvenel (1903-1987) wordt nog graag geciteerd door libertariërs, anarcho-kapitalisten en conservatief-liberalen die net als hij vinden dat democratie met een overheid die het algemeen belang soms boven individuele vrijheid stelt, eigenlijk een symptoom is van een samenleving in verval. Zelf heeft hij volgens zijn biograaf, Daniel J. Mahoney, in zijn leven met vele winden mee gewaaid. In de jaren twintig was hij een socialist en pacifist, in de jaren dertig interviewde hij Hitler zeer welwillend, in 1942 sloot hij zich aan bij het Franse verzet, in de jaren vijftig en zestig bestreed hij de Gaullisten, en in de jaren zeventig en tachtig vleide hij de studenten en de milieubeweging. Zo was hij uiteindelijk zelf een voorbeeld van een schaap: hij wilde niets liever dan bij een kudde horen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
1.1.1 Niets is op zichzelf reduceerbaar of niet-reduceerbaar tot iets anders.
Latour noemt dit zelf ‘het principe van irreduceerbaarheid’, maar het is een principe dat niet ‘heerst’ want dat zou in tegenspraak zijn met zichzelf. Latour beschrijft in een intermezzo in zijn traktaat de manier waarop dit principe als een soort mystieke ingeving tot hem kwam. De verandering van blik vergelijkt hij met die tussen de perspectieven van Robinson Crusoë en Vrijdag uit het verhaal van Daniel Defoe. Crusoë meent dat hij de oorsprong van alle orde kent: de Bijbel, de tijd bijhouden, discipline, landkaarten en boekhouding. Maar Vrijdag ‘weet nog niet zo zeker wat sterk is en wat geordend’. Voor Crusoë is alles reduceerbaar tot de kennis in zijn bewustzijn, en hij ‘huilt van eenzaamheid’, maar Vrijdag weet zich omringd door rivalen, bondgenoten, verraders, vrienden, waarvan er maar één een mens is. En hij ziet die hele jungle van ordeningen voortdurend veranderen. Alle reducties, alle ‘herleidingen’ kunnen worden aangebracht, het hele eiland kan uiteindelijk worden platgeasfalteerd en bebouwd met hotels, maar het kost allemaal geld, tijd en moeite om die ordeningen in stand te houden. En met minder van die middelen kan het ook weer worden opengebroken en teruggegeven aan de niet-menselijke krachten.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Bijna alle technische woorden waarvan wetenschap en filosofie zich bedienen zijn schadelijk; ze zijn alleen maar bedoeld om een scheiding aan te brengen tussen de leden van de vakgroep en de buitenstaanders, om wie men zich niet bekommert. Men wil zijn ei
Als buitenbeentje in de Franse filosofische wereld is Michel Serres (1930) noch onder te brengen bij de modernisten, noch bij de postmodernisten. Hij is het voorbeeld van een ‘niet-moderne’ denker en daarom een van de inspirators van Bruno Latour (We zijn nooit modern geweest, 1991). Serres zet zich af tegen het spreken in termen van strijd en kritiek, en probeert in plaats daarvan verschillende domeinen met elkaar in verband te brengen door de belangrijkste concepten ervan in elkaar te vertalen. Daarbij roept hij de hulp in van Hermes (de boodschapper van de goden) of zelfs van engelen.
Het contract met de natuur sluit aan op het Contrat social (1762) van Rousseau en behandelt de verbanden tussen oorlog en vrede, wetenschap en recht, natuur en cultuur. Ondanks zijn eigengereidheid en afkeer van het filosofische en wetenschappelijke establishment is Serres hoogleraar aan de Sorbonne en Stanford en wordt hij in 1990 opgenomen in de Académie Française.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media