Tolerantie

Tolerantia non est nisi in malis – tolerantie is niets zonder kwaad

Augustinus

De Nederlandse socioloog en jurist Kees Schuyt (1943) omschrijft tolerantie als ‘het bewust achterwege laten van een negatieve reactie tegen iets of iemand waar men reële en serieuze bezwaren tegen heeft’ (In: Fokkema & Grijzenhout, Rekenschap 1650–2000, 2001). Intolerantie is dan het juist wél voltrekken van een negatieve handeling op grond van die negatieve houding.

Het eerste kenmerk van tolerantie is dus het vaststellen dat iets (een idee, een gedraging, een groep of organisatie) een ‘kwaad’ vormt. Daar verwijst het citaat van Augustinus naar. Iets wat je koud laat of wat je goed vindt, hoef je niet te tolereren. Tolerantie is dus in ieder geval geen onverschilligheid.
Het tweede kenmerk van tolerantie is dat je in principe ‘bij machte’ bent om aan het kwaad een einde te maken. Het veronderstelt dus macht. Als je er toch niks aan kunt doen, rest je niets anders dan berusting. Het derde kenmerk is terughoudendheid: je zou het kwaad kunnen opheffen, maar je ziet daar vanaf, omdat je je dan aan een groter kwaad schuldig zou maken. Daarmee is het vierde kenmerk van tolerantie genoemd: het is gebaseerd op een vergelijking tussen twee kwaden. Degenen die pleitten voor (religieuze) tolerantie in de zestiende en zeventiende eeuw waren wel degelijk gekant tegen ketters, maar nog méér tegen het doden ervan.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Tegenover het oude antagonistische, exclusieve denken zou ik als adequaat antwoord op de totaal veranderde situatie willen stellen: een nieuw, een inclusief denken.

Feitse Boerwinkel in Inclusief denken. Een andere tijd vraagt een ander denken (1966, 1971)

De Nederlandse cultuurfilosoof Feitse Boerwinkel (1906–1987) stond jarenlang aan het hoofd van Kerk en Wereld en de School voor Maatschappelijk Werk (De Horst) in Driebergen. In zijn publicaties beijverde de christelijk geïnspireerde atoompacifist zich voor een dialoog met andere godsdiensten en ideologieën.

Volgens Boerwinkel kon je pas adequaat handelen als je grondig over je eigen tijd had nagedacht. Dat denken moest echter ‘inclusief’ zijn: ‘een denken dat er principieel van uitgaat dat mijn welzijn niet verkregen kan worden ten koste van de ander of zonder de ander, maar dat het alleen verkregen kan worden als ik de ander de kans geef om tot zijn recht en bestemming, tot welzijn te komen.’ Inclusief denken gaat verder dan tolerantie, maar omvat ware solidariteit.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media