Zin

… er bestaat geen zin voor iemand alleen.

Georges Bataille in De innerlijke ervaring (1943, vertaling 1989)

Als het gaat om de zin van het leven kun je volgens Bataille (1897–1962) niet alleen bij jezelf te rade gaan, maar heb je bijvoorbeeld ook vrienden nodig. Als je wilt dat het leven zin voor jou heeft, moet dat er een zijn die het ook voor de ander heeft. Als je tot het uiterste van het leven gaat, stuit je weliswaar op de on-zin, ‘maar slechts van datgene, wat tot op dat moment een zin had, want de smeekbede – die geboren wordt uit de afwezigheid van zin – legt definitief een zin vast, een laatste zin’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

In de moderne samenleving zijn mensen heel goed in staat om een gelukkig leven te leiden zonder een coherente of expliciete levensfilosofie.

Roy Baumeister in The meanings of life (1991)

Hoewel de Amerikaanse sociaalpsycholoog Roy F. Baumeister (geb. 1953) dus vindt dat je geen uitgewerkte filosofie van het bestaan nodig hebt om gelukkig te zijn, meent hij niettemin dat iedereen ten minste ‘vier behoeften aan zin’ heeft. Hij noemt deze ‘een existentieel boodschappenlijstje’. Om te beginnen hebben we het nodig dat ons leven een hoger doel heeft (dan het pure overleven). De Engelse term hiervoor is ‘purpose’ en dat is momenteel een ‘zoemwoord’ in de managementliteratuur. Wat we verder nodig hebben zijn waarden (value), waarmee hij bedoelt dat we het gevoel moeten hebben dat onze daden juist, goed en te rechtvaardigen (tegenover anderen) zijn. In de derde plaats willen we het gevoel hebben dat we in staat zijn om dat hogere doel te bereiken of die waarden te realiseren (efficacy). Ten slotte hebben we behoefte aan een of ander fundament waaraan we een positieve eigenwaarde (self-worth) kunnen ontlenen. Overigens is Baumeister tamelijk nuchter als het om deze zaken gaat. In de praktijk ontlenen veel mensen hun eigenwaarde aan hun superioriteitsgevoelens tegenover anderen …

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Alle schijnbare causaliteit in het zieleleven stamt uit de neiging van vele psychologen om hun dogma’s in een mechanistische of natuurkundige vermomming te steken.

Alfred Adler in De zin van het leven (1933, 1935)

Tegen het eind van zijn leven heeft Alfred Adler (1870–1937), een van de stamvaders van de psychoanalyse, volledig afscheid genomen van het freudiaanse denken in termen van onbewuste driften. Hij hanteert bij zijn ontmoetingen met patiënten de stelregel: ‘alles kan ook anders zijn.’ Hij is overtuigd geraakt van de ‘vrij scheppende kracht van het individu’. Alleen ziet hij deze kracht alleen in de eerste levensjaren en constateert hij dat dit vermogen in het latere leven beperkt is doordat de mens dan een levensstijl heeft gekozen. Dat het voor een wetenschappelijke psychologie nodig zou zijn om te denken in termen van oorzaak en gevolg als het om het ‘zieleleven’ gaat, is volgens hem ook niet meer nodig, omdat de fysica zelf het ‘dogma van de causaliteit’ inmiddels verlaten heeft.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een tot dusver onderschatte bron van gevaren die de digitalisering met zich meebrengt is dat we ons zelfbegrip als mensen afstemmen op een misleidend denkmodel.

Markus Gabriel in De zin van denken (2018, 2019)

In zijn boek haalt Gabriel (1980) heel wat filosofische ideeën en denkers van stal om ons ervan te overtuigen dat kunstmatige intelligentie (AI) niet echt ‘denkt’, omdat de moderne dataverwerkingssystemen geen bewustzijn hebben. Tegenover het gevaar van de digitalisering moeten we ‘de zin van het denken terugwinnen en behoeden voor de onjuiste voorstelling als zou ons denken een rekenproces zijn dat zich door de hersencomputer onder ons schedeldak afspeelt’. AI-systemen simuleren ons denken, in de zin dat ze modellen daarvan gebruiken om bepaalde programma’s te kunnen uitvoeren. Maar die simulaties zijn ‘net zomin het denken als een Michelinkaart van Frankrijk identiek is met het gebied dat erop staat afgebeeld’. Dat neemt niet weg dat wat we AI noemen wel degelijk bestaat. ‘Het is alleen niet intelligent, en juist daarom gevaarlijk.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wanneer wij de mensen nemen zoals ze zijn, maken wij hen slechter.

Johann Wolfgang von Goethe (?)

In de bundel artikelen Psychotherapy and existentialism stelt Viktor Frankl (1905–1997) dat ‘zin’ en ‘zijn’ niet mogen samenvallen. Zin moet het zijn ‘vooruit zijn’ en het ‘tempo’ bepalen van het zijn. Ons bestaan wankelt, aarzelt, stamelt, hapert tenzij we naar iets toe leven dat onszelf te boven gaat, dat wat wel ‘transcendentie’ wordt genoemd. In dat verband kunnen we volgens Frankl onderscheid maken tussen ‘toonaangevers’ of ‘gangmakers’ (pacemakers) en ‘vredestichters’ (peacemakers). De eersten confronteren ons met betekenissen en waarden, de laatsten verlichten de last van die confrontatie. Wat de vredestichters vergeten is het citaat dat hij zegt te ontlenen aan Goethe en wat als volgt verdergaat: ‘Wanneer we de mensen nemen zoals ze zouden moeten zijn, dan helpen we hen daartoe te komen.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Erotiek is het gevoel van opwinding bij het vinden van een ander mens die onze waarden en onze opvatting over de zin van het bestaan deelt.

Alain de Botton in Meer denken over seks (2012)

Een van de vragen die Alain de Botton (1969) zichzelf stelt als hij besluit om ‘meer te denken over seks’ is of ‘sexy’ ook diepzinnig kan zijn. Volgens hem is het liefdesspel van twee mensen die elkaar sexy vinden veel meer dan de lichamelijk sensaties ‘door wrijving en druk van twee geslachtsdelen die een biologisch bevel gehoorzamen om de soort voort te zetten’. Het genot dat we bij de seksuele omgang ervaren heeft volgens hem ook te maken met het herkennen en onderschrijven van elkaars opvattingen over het goede leven. Als we onderzoeken wat we ‘sexy’ vinden zal ons duidelijk worden dat we vooral opgewonden worden van mensen die onze waarden en levenszin delen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als niets ertoe doet, zou het er ook niet toe moeten doen dat niets ertoe doet.

Irvin D. Yalom in Existential psychotherapy

Een van de levenshoudingen die de existentieel psychotherapeut Irvin D. Yalom soms aantreft bij patiënten is een ‘kosmische visie’. Zij kijken van grote afstand naar het gedoe van de andere mensen, die ook slechts ‘broodkruimels op de rok van het universum’ zijn, en vragen zich af waarom zij zich zo druk maken om nietigheden. Bij sommige filosofen leidt dit ‘globale’ of ‘galactische’ gezichtspunt tot een pessimistische filosofie, zoals bij Arthur Schopenhauer. Hoewel ook Yalom niet gelooft in een zin van het universum, vindt hij dit gebrek aan betrokkenheid toch ook niet gezond. Hij ziet er onder andere een ‘logische inconsistentie’ in. Want als het allemaal niets uitmaakt wat je doet, maakt het ook niet uit dát het niets uitmaakt. En dus hoef je je niet uit het leven terug te trekken, maar kun je er ten volle van genieten.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

De existentiële situatie waarin iemand verdoemenis vreest, verschilt volkomen van de situatie waarin iemand boven alles bang is voor zinloosheid.

Charles Taylor in Bronnen van het zelf (1989, 2007)

Lang geleden stond de zin van het individuele leven niet ter discussie. De mens was door God geschapen. Iemand als Luther leed onder veel angst voordat hij inzag dat er verlossing door het geloof mogelijk was, maar de zin van zijn eigen leven was ‘onbetwistbaar’. Charles Taylor zet dat tegenover het grote moderne probleem van de betekenis van het bestaan. Volgens hem zie je dat verschil ook terug in de psychopathologieën van die verschillende tijdperken. In de begintijd van de psychoanalyse leden velen aan hysterie en fobieën, maar nu draaien de belangrijkste klachten om ‘egoverlies’, een gevoel van leegte, verlies van het gevoel van eigenwaarde en een gebrek aan doelgerichtheid.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Sommigen weigeren de lening van het leven te aanvaarden om de schuld van de dood te vermijden.

Otto Rank in Will therapy (1930)

De existentieel psychotherapeut Irvin D. Yalom schrijft in zijn boek over doodsangst (Tegen de zon inkijken), waar hij zelf ook aan lijdt, dat sommige mensen geneigd zijn zich zo ongevoelig mogelijk te maken en niet van het leven te genieten uit angst dat ze dan te veel te verliezen hebben. Hij verwijst in dat verband naar het citaat van Otto Rank, de eerste betaalde kracht van de psychoanalytische beweging van Sigmund Freud.

Hij brengt daar een belangrijke dynamiek naar voren, namelijk die tussen ‘doodsangst’ en ‘levensangst’. Elk mens streeft ernaar zichzelf te ontwikkelen, uit te groeien tot een individu dat zijn of haar potentieel kan verwezenlijken. Maar dit brengt ook nieuwe ‘levenszorgen’ met zich mee. Want wie vrij is, is ook verantwoordelijk voor wat hij of zij doet. En wie vrij is en zelf zin aan het leven moet geven, is daarin ten diepste eenzaam. Om met deze levensangst om te gaan, zoeken mensen troost in versmelting met een ander. Maar de dreiging die ander te verliezen, kan weer doodsangst oproepen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

We geven het leven vorm, omdat het kort is.

Dick Kleinlugtenbelt in Mensbeelden en levenskunst – De mens en de kunst het eigen leven vorm te geven (2005)

Als je, zoals Dick Kleinlugtenbelt, een filosofisch boek wilt schrijven over de levenskunst, ontkom je niet aan de vraag waarom de mens zijn leven vorm zou geven. Dat is de vraag naar de zin van de levenskunst. Hij verwijst in dat verband naar Wilhelm Schmid, die hij ‘één van de belangrijkste levenskunstfilosofen van dit moment’ noemt. Deze ontleent het ‘finale argument’ voor de vormgeving aan de filosofie in de Griekse en Romeinse oudheid. Het is het ‘finale’, het laatste, argument omdat het betrekking heeft op het ‘einde’, en wel van ons eindige leven. Dit argument is vooral doorslaggevend in culturen, zoals de onze, waarin het individuele leven niet meer automatisch wordt vormgegeven binnen ‘de schoot van de gemeenschap’ en de opeenvolging van generaties. Dan voelt het individu ‘de volle macht van de dood’ en wordt het zinvol het leven vorm te geven.

Tevens verschenen op de Levenskunst Kalender © Veen Media

Ook een mens is, in zijn eentje, in zekere zin ‘een groep mensen verbonden door een idee’.

Jos Kessels in De jacht op een idee. Visie, strategie, filosofie (2009)

Om mensen ertoe te brengen samen iets te ondernemen moet je volgens organisatiefilosoof Jos Kessels (1948) een idee formuleren, een visie, doel of ambitie. Een idee maakt een organisatie levend en geeft haar energie. Daartoe moet een idee wel zowel helder zijn, om kracht te hebben, als rechtmatig of legitiem, want anders heeft het geen gezag.

Maar ook individuele mensen hebben ideeën nodig. Volgens Kessels ben je een verzameling persoonlijkheden bijeengehouden en geïntegreerd door ‘de idee van een ik, een vermoeden van wie je eigenlijk, in wezen bent’. Als dat besef van een identiteit op grond van een idee ontbreekt, ben je geen mens uit één stuk meer, maar een gefragmenteerd geheel. En dan wordt het erg lastig om tot een handeling te komen, want je mist dan ‘samenhang, betekenis en richting’. Net als een organisatie moet je dan misschien maar eens ‘de hei op’ voor een visieontwikkelingstraject, zodat je weer met je zelf verbonden raakt en de zin en het doel van je leven helder krijgt.

Tevens verschenen op de Levenskunst Kalender © Veen Media

De droom is de drager van de diepste menselijke betekenissen … doordat hij de oorspronkelijke vrijheid van de mens aan het licht brengt.

Michel Foucault in de inleiding bij Ludwig Binswanger, Traum und Existenz (1954)

Ludwig Binswanger was de bekendste vertegenwoordiger van een wijdvertakte Zwitserse psychiaterfamilie. In zijn werk verbond hij de toen dominante psychoanalyse met de existentiefilosofie. Daarbij was hij sterk beïnvloed door Martin Heidegger die de menselijke levensvorm duidde als Dasein of ‘erzijn’. Binswanger noemde zijn vorm van psychotherapie daarom Daseinsanalyse. In het voorwoord van Binswangers boek over de droom, neemt de dan nog onbekende filosoof Michel Foucault ook duidelijk afstand van de psychoanalyse. Volgens deze benadering kwamen in dromen op verhulde wijze onze diepste (erotische) wensen naar buiten, die veel van ons gedrag bepalen. Maar volgens Foucault brengt de droom niet onze gebondenheid aan de driften ‘en de verborgen mechanismen en onmenselijke raderwerken’ aan het licht, maar juist onze oorspronkelijke vrijheid. In de droom is immers onze geest niet gebonden aan de beperkingen van de werkelijkheid: we kunnen er iedereen ontmoeten, levenden en doden, en doen wat kan én niet kan. Wat je uiteindelijk droomt, zegt natuurlijk wel van alles over wat jij van je bestaan maakt …

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Therapieën reflecteren, en worden gevormd door, de pathologie die zij moeten behandelen.

Irvin D. Yalom in Existential Psychotherapy (1980)

Als je de geschiedenis van de psychotherapie bekijkt, zie je dat de manier waarop therapeuten hun patiënten helpen radicaal is veranderd. De laatste jaren spreken veel therapeuten zelfs liever over ‘cliënten’, om te laten zien dat ze het ‘medische model’ hebben verlaten. Een andere grote verandering deed zich al voor in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. De nadruk kwam steeds meer te liggen op eigen verantwoordelijkheid, en dat is geen toeval, volgens de Amerikaanse existentiële psychotherapeut en romanschrijver Irvin D. Yalom (1931). De moderne psychotherapie ontstond in het Wenen van het eind van de 19de eeuw, in de victoriaanse cultuur van seksuele verdringing, een strikte maatschappelijke orde, aparte werelden voor vrouwen en mannen en een nadruk op zedelijke wilskracht. Freud zag dat die onderdrukking van natuurlijke neigingen schadelijk voor de ziel was. Maar in onze hedendaagse samenleving is dát niet meer het probleem. De mens van nu moet leren omgaan met de enorme vrijheid, keuzestress en zingeving als alle mogelijkheden voor je open liggen. Dat leidt tot hele andere gesprekken in de spreekkamer.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De ervaring van zin laat zich niet maken, die overkomt je.

Marjoleine Vosselman en Kick van Hout in Zingevende gespreksvoering – Helpen als er geen oplossingen zijn (2013)

In hun boek geven de psychologen Vosselman en Van Hout een ‘bruikbaar handelingsmodel’ waarmee hulpverleners het gesprek aan kunnen gaan met cliënten of patiënten die vragen hebben waarop zij geen antwoord kunnen geven, bijvoorbeeld: ‘Waarom moet ik zo jong zo ziek worden?’ ‘Wie of wat heeft bepaald dat ik geboren moest worden in een gezin met een gewelddadige vader?’ Hulpverleners weten wel dat zo’n vraag iets te maken heeft met ‘zingeving’, maar ervaren ‘methodische onhandigheid’ als hun die gesteld wordt.

Een van de aspecten van zingevende vragen die richting kan geven aan vruchtbare zingevende gespreksvoering is ‘raadselachtigheid’. Dit is het aspect wat mensen het gevoel kan geven dat het hier om ‘vage’ of ‘zweverige’ zaken gaat. Want bij een ervaring van zin is er volgens Vosselman en Van Hout sprake van ‘openheid naar en verwondering voor het onkenbare’. Het is geen verrassing dat ze zich bij dit thema niet alleen laten inspireren door psychologen en psychotherapeuten, maar ook door filosofen, want begint daar niet ook de filosofie mee?

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Mensen die voluit worstelen met fundamentele overtuigingen en waarden zijn psychisch gezonder dan degenen die dat niet doen.

Carmen K. Oemig Dworsky, Kenneth I. Pargament, Serena Wong, Julie J. Exline (2016). Suppressing spiritual struggles: The role of experiential avoidance in mental health. Journal of Contextual Behavioral Science

Hoogleraar psychologische wetenschappen aan Case Western Reserve, Julie Exline, en haar collega’s melden dat religieuze en spirituele worstelingen, zoals conflicten met God en vragen over de zin van het leven, voor veel mensen taboe zijn. Zij zijn geneigd die vragen uit de weg te gaan. Maar als zij dat doen, leven ze vaak met meer angst of zijn ze depressiever dan mensen die zich voluit overgeven aan deze worstelingen.

In het algemeen lijken mensen emotioneel gezonder als ze in staat zijn om verwarrende en verontrustende gedachten toe te laten. Daarbij helpt het vooral wanneer het lukt om spirituele twijfels objectief te bekijken. Of je er nu wel of niet meteen uitkomt, is een volgende vraag, maar je kunt ze dan wel verdragen. Ook is het vermijden van de grote levenskwesties op zichzelf niet het probleem. Het wordt dat wel als je je daardoor gaat gedragen op een manier die indruist tegen je persoonlijke doelstellingen en de wereld op een rigide manier tegemoet gaat treden.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Hoe meer men streeft naar genot, des te minder men het bereikt.

Viktor E. Frankl in De vergeefse roep om een zinvol bestaan (1978, Ned. vert. 1981)

Voor de geestelijk vader van de logotherapie, Viktor Frankl, draait alles om het vinden van zin, niet door middel van therapie, maar als heilzaam voor psychische problemen: ‘niet zin door therapie, maar therapie door zin.’

Een van de ziekmakende patronen in het zielenleven van de mens is volgens Frankl het nastreven van (seksueel) genot. Zo zijn sommige mannen zozeer gericht op potentie en orgasme, dat hun aandacht vooral daarnaar toegaat. Dan kunnen zij het slachtoffer worden van ‘hyperreflectie’ en het tegendeel bereiken, namelijk impotent worden. Veel mensen kennen het probleem van hyperreflectie als ze bijvoorbeeld uit alle macht proberen in slaap te komen: dan lukt dat vaak juist niet.

In de logotherapie is voor dit soort problemen de techniek van de dereflectie ontwikkeld. De aandacht moet anders worden gericht, bijvoorbeeld op een ‘wederzijds spel van tederheid’ (bij impotentie) of prettige herinneringen (bij slapeloosheid), zodat de vicieuze cirkel doorbroken wordt.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

Zin maakt vele dingen draaglijk, misschien wel alles.

C.G. Jung in Erinnerungen, Träume, Gedanken (1962)

Anders dan veel tijdgenoten, waaronder Freud, wil de Zwitserse psychiater Carl Gustav Jung (1875-1961) niet dat de overgeleverde Bijbelse en christelijke mythen worden ontmythologiseerd, waardoor ze niet langer van waarde zijn voor onze ervaring en onze taal. Van hem moeten we een mythe zien als iets wat de mens wordt ‘aangeboden’ om zich bewust te worden van de zinvolheid van zijn leven.

Voor Jung verhindert het gevoel van zinloosheid ons het leven ten volle te leven – en daarom is het wat hem betreft een ziekte. Als het ons aan zin ontbreekt, kunnen we veel minder verdragen van wat het leven voor ons in petto heeft. Om die zin te ervaren hebben we dus mythen nodig. Niet omdat God een mythe is, maar omdat de mythe de openbaring is van een goddelijk leven in de mens.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als je je ‘waarom?’ van het leven hebt, dan verdraag je vrijwel ieder ‘hoe?’

Friedrich Nietzsche in Afgodenschemering (1889)

De titel van een van de laatste werken die Friedrich Nietzsche (1844-1900) schreef voordat hij mentaal instortte, Götzen-Dämmerung, is een toespeling op de opera Götterdämmerung (‘Godenschemering’) van Richard Wagner. Ooit hadden ze diep respect voor elkaar gehad, maar Nietzsche was ervan overtuigd geraakt dat Wagner de muziek ‘ziek’ had gemaakt. De ondertitel van Nietzsches werk luidt ‘Of hoe men met de hamer filosofeert’, wat hem de bijnaam ‘de filosoof met de hamer’ opleverde.
Het citaat staat in het hoofdstuk ‘Spreuken en pijlen’, met daarin uitsluitend dit soort aforismen. Het is een eigen leven gaan leiden in boeken over de rol van zingeving en transcendentie in het menselijk leven. Maar eigenlijk blijkt uit de tweede zin, die er zelden bij wordt geciteerd, op welke ‘afgod’ Nietzsche hier zijn pijlen heeft gericht: ‘De mens streeft niet naar geluk; dat doen alleen de Engelsen.’ Dat is een sneer naar de zogenaamde ‘utilisten’, zoals Bentham en Mill, die de morele waarde van een handeling afmaten aan de bijdrage die deze leverde aan het grootste geluk voor het grootste aantal mensen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

We hebben tijd, te veel tijd, om verontrustende vragen te stellen.

Irvin D. Yalom in Existential psychotherapy (1980)

Volgens de Amerikaanse existentiële psychotherapeut en romanschrijver Irvin D. Yalom (1931) moet een burger van de hedendaagse geürbaniseerde, geïndustrialiseerde, seculiere wereld het leven tegemoet treden zonder een op religie gebaseerd kosmisch betekenissysteem en losgerukt van de natuur en de gang van het eenvoudige leven. Dat levert hem/haar veel problemen op, van angst tot somberheid, ook omdat voor veel mensen hun belangrijkste dagbesteding (werk) geen intrinsieke waarde heeft.
Het dilemma is dat twee ware beweringen onveranderlijk tegenover elkaar lijken te staan:
1. De mens lijkt zin of betekenis nodig te hebben.
2. De existentiële vrijheid betekent dat het enig wat absoluut vaststaat, is dat er geen ‘betekenis’ gegeven is, geen veelomvattend, visionair plan voor het universum.
Voor een atheïst als Yalom is het probleem dus: hoe vindt een wezen dat zin nodig heeft, zin in een universum zonder zin?
De meeste westerse theologische en atheïstische systemen lijken het volgens Yalom over één ding eens: het is goed en juist om je onder te dompelen in de stroom van het leven. Als mogelijke seculiere activiteiten die mensen het gevoel van een levensdoel geven, noemt hij altruïsme, toewijding aan een goed doel en creativiteit.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het bleek dat schrijven over je waarden een van de effectiefste psychologische interventies is die ooit is onderzocht.

Kelly McGonigal in Sterker met stress (2015)

In een onderzoek aan het eind van de vorige eeuw werd studenten gevraagd in hun vakantie een dagboek bij te houden. De ene helft werd gevraagd hun activiteiten van de dag te koppelen aan hun waarden, de andere helft moest alleen de goede dingen noteren die hen overkwamen. Na de vakantie bleken de eersten in een betere gezondheid en een betere stemming te zijn. Daarna werd veel vergelijkbaar onderzoek gedaan naar het effect van schrijven over je waarden, met het citaat van Kelly McGonigal als conclusie.De baten van waardenbewustzijn zijn wonderbaarlijk te noemen. Op de korte termijn voelen mensen zich krachtiger, trotser en sterker. Ze voelen zich meer verbonden met anderen, kunnen meer pijn verdragen, hebben meer zelfbeheersing en blijven niet piekeren na een stressvolle ervaring. Op de lange termijn hebben studenten hogere cijfers, gaan ze minder vaak naar de dokter en is hun geestelijk gezondheid verbeterd. Al deze effecten kunnen optreden nadat mensen slechts tien minuten stil hebben gestaan bij wat voor hen in het leven belangrijk is. Die bezinning op de zin van hun bestaan verandert hun ‘mindset’ zodanig dat ze onder meer veel beter met stress kunnen omgaan.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De waarheid kan niet bewezen worden. De waarheid bewijst al het andere.

Leo Tolstoj in Mijn kleine evangelie (1883, 2002)

Er zijn meer pogingen gedaan om de essentie van de Bijbelse evangelies van Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes tot een geheel te vormen, maar er was de visie en het talent van de Russische schrijver Leo Tolstoj (1828-1910) voor nodig om daar in zekere mate in te slagen. Het begon ermee dat Tolstoj toen hij vijftig was zichzelf en alle wijzen in zijn omgeving vroeg wie hij was en waar de zin van zijn leven uit bestond. Hij kreeg alleen maar antwoorden die hem zeer deprimeerden: dat hij een toevallige verzameling deeltjes was en dat het leven geen zin had. Maar dan realiseert hij zich dat hij als kind, toen hij nog geloofde, wel wist wat de zin van het leven was, en dat de mensen om hem heen die nog wel geloven (‘de meerderheid van hen die niet door rijkdom werden verdorven’), een waarachtig leven leiden.
Bij het citaat verwijst Tolstoj naar Johannes 10:1-3, de gelijkenis van de goede herder. De schapen herkennen de goede herder aan het feit dat hij de schaapskooi ‘door de deur’ binnengaat, en niet als een rover ergens anders naar binnenklimt. Jezus vergelijkt zichzelf met de deur van de schaapskooi: ‘wanneer iemand door mij binnenkomt zal hij gered worden; hij zal in en uit lopen, en hij zal weidegrond vinden.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Waarom is er eigenlijk iets en niet veeleer niets?

Martin Heidegger in Wat is metafysica? (1929)

Bij zijn inauguratie aan de Universiteit van Freiburg, op de leerstoel die voorheen werd bezet door Edmund Husserl, op 24 juli 1929 vraagt Martin Heidegger (1889–1976) zich af wat metafysica eigenlijk is, dat deel van de wijsbegeerte wat zich bezighoudt met de laatste gronden van de dingen en de gebeurtenissen. Volgens Heidegger is de mens het wezen dat naar het geheel vraagt, en dat vragen is de metafysica. Wetenschappers, maar ook veel filosofen, vinden deze vragen zinloos omdat er geen antwoord op kan worden gegeven. Dan lijkt het een hele praktische oplossing om de hele vraag naar de ‘zin van het zijn’ (dus niet alleen van ‘het leven’, maar van het bestaan van het universum, het geheel), niet meer te stellen. Maar deze ‘zijnsvergetelheid’ is precies wat volgens Heidegger de moderne samenleving zo mechanicistisch en eendimensionaal maakt. Ook Heidegger zoekt overigens niet naar antwoorden in de wetenschap of de logica, maar in de ervaring. In de stemming van de angst ervaren wij het Niets. Met veel moeite ervaren we het ware ‘zijn’ in het authentieke leven, dat zich kenmerkt door gelatenheid, en dan misschien ook in kunst en natuur.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Hoe rechtstreekser je erop gericht bent plezier te maximaliseren en pijn te vermijden, hoe groter de kans dat je in plaats daarvan een leven schept dat van alle diepte, zin en gemeenschappelijkheid verstoken is.

Richard Ryan, Veronika Huta en Edward Deci in ‘Living Well: A Self-Determination Theory Perspective on Eudaimonia’ (2013)

Volgens utilitaristen is een handeling ethisch goed als die bijdraagt aan ‘het grootste geluk voor het grootste aantal’. Vervolgens is het natuurlijk nog wel even zaak om te bepalen wat geluk precies is. Volgens een van de grondleggers van deze stroming, Jeremy Bentham, is geluk het hebben van zo veel mogelijk plezier en het ontbreken van pijn. Als je echter empirisch gaat onderzoeken of dat ook werkelijk het geval is, kom je erachter dat mensen die voortdurend bezig zijn om het zichzelf zo gemakkelijk mogelijk te maken en stress te vermijden, vaker depressief worden, in allerlei conflicten verzeild raken en andere nare dingen meemaken. Doordat je stress probeert te vermijden, leveren steeds meer dingen stress op. Als je een beroep op anderen doet voor hulp, krijgen die er steeds minder zin in om die te verlenen, en dus kom je bij moeilijkheden steeds vaker alleen te staan. Van de weeromstuit probeer je nog harder stress te vermijden of te ontsnappen in zelfdestructief, ‘zelftroostend’ vermaak. Psychologen noemen deze ironische neerwaartse spiraal ‘stressgeneratie’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Er bestaat geen noodlot dat niet door verachting kan worden overwonnen.

Albert Camus in De myte van Sisyfus. Een essay over het absurde (1942, 1985)

Doordat hij tot in zijn dood doorging met het tarten van de goden werd Sisyfus, de mythische stichter en koning van Korinthe, door hen veroordeeld om in de onderwereld voor eeuwig een rotsblok omhoog te rollen naar de top van een berg, waar het topzwaar weer omlaag rolde en hij opnieuw moest beginnen. De Franse filosoof en Nobelprijswinnaar Albert Camus (1913–1960) koos Sisyfus als beschermheer voor het door hem aangehangen ‘absurdisme’.
Op de vraag naar de zin van het leven, zijn volgens Camus drie keuzes mogelijk: een escapistische zin –zoals een god of een ideaal –, zelfmoord, of doorgaan met leven in het besef dat dat zonder betekenis is. Wie voor de laatste mogelijkheid kiest, is in de ogen van Camus een ‘absurde held’. Dat is Sisyfus bij uitstek, want hij wéét bij het omhoogduwen van de steen dat die weer naar beneden zal rollen. En als dat gebeurt, en hij de top verlaat, daalt hij langzaam af. Op dat moment staat hij volgens Camus boven zijn noodlot en is hij sterker dan zijn rots. ‘Het heldere inzicht dat [volgens de goden] de oorzaak zou moeten zijn van zijn kwelling, schenkt hem tegelijk zijn overwinning.’ Camus sluit af met de vreugdevolle gedachte dat we ons moeten voorstellen dat Sisyfus gelukkig is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Stress daagt ons uit om de zin van ons leven te vinden.

Kelly McGonigal in Sterker met stress – Waarom stress goed voor je is en hoe je ervan profiteert (2015)

Uit psychologisch onderzoek blijkt dat de meeste mensen weliswaar denken dat ze gelukkiger zouden zijn als ze het minder druk hadden, maar dat het tegenovergestelde het geval is. Het is dan ook bekend dat na de pensionering het risico op een depressie met maar liefst veertig procent toeneemt. Het zijn dit soort bevindingen die gezondheidspsychologe Kelly McGonigal ervan overtuigd hebben dat we onze denkbeelden over stress radicaal moeten herzien.
Zij denkt dat stress weleens een natuurlijk bijproduct zou kunnen zijn van het nastreven van lastige, maar belangrijke doelen. Dat betekent natuurlijk niet dat elk stressvol moment rijk is aan betekenis. Maar zelfs als de stress die we ervaren niet inherent zinvol lijkt, kan die wel ons verlangen wekken om zin te geven aan de bezigheden die ons bezwaren. Volgens McGonigal hebben mensen een aangeboren instinct om zin te geven aan hun lijden. Dat instinct maakt zelfs deel uit van de biologische stressrespons, waardoor we over dingen blijven peinzen en soms worden geprikkeld tot spirituele overdenkingen of gewetensonderzoek. Ook dat maakt dat een stressvol leven vaak een zinvol leven is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wat een reden om te leven wordt genoemd is tegelijk een uitstekende reden om voor te sterven.

Albert Camus in De mythe van Sisyfus (1942)

‘De filosofie kent maar één werkelijk serieus probleem: de zelfmoord.’ Dat is het beroemde of beruchte begin van De mythe van Sisyfus, waarin de Franse filosoof en roman- en toneelschrijver Albert Camus (1913–1960) de consequenties probeert te schetsen van de ervaring van het absurde.
Hij stelt vast dat niemand bereid is zijn leven te geven voor het ontologisch godsbewijs of de stelling dat de aarde om de zon draait. Maar hij moet ook erkennen dat er veel mensen sterven omdat zij de zin van het leven niet zien. Terwijl er paradoxaal genoeg anderen zijn die zich laten doden omdat zij geloven in een of ander heilig idee. Nietzsche heeft ooit gezegd dat een filosoof alleen maar achting verdient als hij zelf het voorbeeld geeft waar het gaat om de consequenties van zijn overtuigingen. Dat betekent, zo merkt Camus fijntjes op, dat het nogal ‘belangrijk’ wordt wat je als filosoof antwoordt op de vraag of het leven het al dan niet waard is te worden geleefd …

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als het leven geen zin heeft, dan maakt het maar zin.

Gummbah op trui voor expositie ‘Nobody Forever’, 2006

Filosoof René Gude was al ernstig ziek toen hij in 2013 tot Denker des Vaderlands werd gekozen. In een interview met Trouw (16 november 2013) zegt hij de uitspraak van Gummbah te hanteren als uitgangspunt voor het verkennen van alle terreinen van het leven. Hij behoort tot die grote groep intellectuelen van tegenwoordig die ervan overtuigd zijn dat er ‘geen voorgegeven zin is van dit alles’, maar dat mensen ‘met wisselend succes’ zin ‘geven’ of ‘maken’. Zelf maakt hij zin door te werken. Als hij ’s morgens geen zin heeft om te beginnen, heeft hij de discipline om toch aan de slag te gaan, en ’s avonds is hij weer een tevreden mens.
Als je het niet zo getroffen hebt met je baan kun je ook zin maken door gezinsleven of vrienden, in maatschappelijke activiteiten of in de politiek. Als het je lukt om zin te maken, kom je in ‘een gemoedstoestand waarin je bent als je zinnen geprikkeld zijn, je zintuigen het schone waarnemen, je volzinnen betekenis hebben en je louter zinvolle doelen voor ogen hebt’. In 2500 jaar wijsbegeerte is de zaak dus nogal omgedraaid: het is niet langer zo dat het Schone, het Ware en het Goede het vanzelfsprekende streven zijn van de deugdzame mens, want die moeten eerst door hem worden gemaakt om ze vervolgens te kunnen ervaren. Dat kan maar twee dingen betekenen: de hoogmoed kent nu echt geen grenzen meer of wat wij in die gemoedstoestand ervaren is een illusie die vandaag of morgen wordt doorgeprikt. Of is dat laatste reeds lang geleden gebeurd …

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Idealen zijn essentieel voor het overleven.

John Herschel Glenn jr.

Ludwig Binswanger heeft ooit verteld dat Sigmund Freud zelf toegaf dat hij zich altijd had beperkt tot de ‘begane grond en de kelder’ van het psychische bouwwerk. In Psychotherapy and existentialism stelt de Oostenrijkse neuroloog en psychiater Viktor Emil Frankl (1905–1997) dat er daarom naast de Freudiaanse ‘dieptepsychologie’ ook een ‘hoogtepsychologie’ nodig is, die moet gaan over het ‘hogere streven’ van de mens naar zin en betekenis.
Hij vindt een dergelijke ‘hoogtepsycholoog’ in de persoon van ruimtevaarder John Herschel Glenn jr. (geb. 1921). Glenn was de derde Amerikaan in de ruimte en de eerste die in een baan om de aarde vloog. Later zat hij 25 jaar als Democraat in de senaat voor de staat Ohio. Hij meende dat er een basis van overtuigingen en geloof nodig was, die sterk genoeg was om mensen boven zichzelf uit te laten stijgen en te leven en te sterven voor een hoger doel dan hun eigenbelang. Of sterker nog: zonder idealen zouden wij niet kunnen overleven.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Elke serieuze roman moet filosofie maken uit de kleinigheden van het dagelijks leven.

Orhan Pamuk in The New York Times (11 november 2012)

De Amerikaanse krant vroeg de Turkse Nobelprijswinnaar Orhan Pamuk (geboren 1952) welk boek hij de Amerikaanse president zou aanraden om te lezen. Pamuk vertelt dat hij Obama al voor zijn verkiezing kende als de auteur van Dreams of my father, dat hij een erg goed boek vond. Hij vindt dat Obama en elke Amerikaanse president moet lezen wat hij ook vaak aan vrienden geeft: Zen en de kunst van het motoronderhoud – Een onderzoek naar waarden van de Amerikaanse auteur Robert M. Pirsig (1974). Dit grootse Amerikaanse boek is volgens hem gebaseerd op de uitgestrektheid van dat land en de individuele zoektocht naar waarden en de zin van het leven. ‘Dit buitengewoon romantische boek is geen roman, maar doet iets wat elke serieuze roman zou moeten doen, en hij doet dat beter dan vele grote romans: filosofie maken uit de kleinigheden van het dagelijks leven.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De waarheid is dat de strijd om het voortbestaan verdwenen is en dat daardoor een nieuwe vraag is ontstaan: voortbestaan waarvoor?

Viktor E. Frankl in De vergeefse roep om een zinvol bestaan (1978)

De Oostenrijkse neuroloog en psychiater Viktor Emil Frankl (1905–1997) is de grondlegger van de ‘logotherapie’, die ook wel ‘de derde Weense school der psychotherapie’ (naast die van Freud en Adler) wordt genoemd. Zelf overleefde hij het concentratiekamp en hij wist dus wat er nodig is om de strijd om het voortbestaan aan te gaan: ‘Het is waar dat als íéts een mens kon steunen in zo’n extreme situatie als Auschwitz en Dachau, dat het bewustzijn was dat het leven een zin heeft die moet worden vervuld, ook al is dat in de toekomst.’
Zijn vorm van psychotherapie, ook wel ‘existentiële analyse’ genoemd, wil zowel de traditionele psychoanalyse als de (dan) moderne gedragswetenschap vermenselijken. Hij beschouwt (geestelijke) gezondheid als ‘niet meer dan een middel tot een doel’, en om het doel van het leven in gezondheid te achterhalen raadt hij een socratische dialoog aan. Een van de schokkende gegevens waar hij zich op beroept als hij pleit voor een ‘therapie door zin’ in plaats van ‘zin door therapie’ (de traditionele aanpak) is een onderzoek naar de achtergrond van zelfmoordpogingen van Amerikaanse studenten. Bijna allemaal waren ze zeer actief op sociaal vlak en academisch succesvol, en hadden ze een goede relatie met hun familie. Hun reden voor de zelfmoordpoging was dan ook geweest ‘dat het leven zinloos scheen’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media