Onbewuste

Alle schijnbare causaliteit in het zieleleven stamt uit de neiging van vele psychologen om hun dogma’s in een mechanistische of natuurkundige vermomming te steken.

Alfred Adler in De zin van het leven (1933, 1935)

Tegen het eind van zijn leven heeft Alfred Adler (1870–1937), een van de stamvaders van de psychoanalyse, volledig afscheid genomen van het freudiaanse denken in termen van onbewuste driften. Hij hanteert bij zijn ontmoetingen met patiënten de stelregel: ‘alles kan ook anders zijn.’ Hij is overtuigd geraakt van de ‘vrij scheppende kracht van het individu’. Alleen ziet hij deze kracht alleen in de eerste levensjaren en constateert hij dat dit vermogen in het latere leven beperkt is doordat de mens dan een levensstijl heeft gekozen. Dat het voor een wetenschappelijke psychologie nodig zou zijn om te denken in termen van oorzaak en gevolg als het om het ‘zieleleven’ gaat, is volgens hem ook niet meer nodig, omdat de fysica zelf het ‘dogma van de causaliteit’ inmiddels verlaten heeft.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het is verbazingwekkend hoe veel de patiënt weet en hoe betrekkelijk weinig onbewust is, als je de patiënt niet dit gemakkelijke excuus geeft om de verantwoordelijkheid te weigeren.

Otto Rank in Will therapy (1929-1931)

De toen nog gymnasiast Otto Rank (1884-1939) was de eerste betaalde kracht van de psychoanalytische beweging en was twintig jaar lang Sigmund Freuds rechterhand. Hij studeerde filosofie, maar werd psychoanalyticus en was een van de zogenaamde ‘ringdragers’, die de psychoanalyse moesten beschermen tegen de boze buitenwereld. Uiteindelijk kon hij zich echter niet vinden in het psychische determinisme van Freud, die meende dat de mens het betrekkelijk willoze resultaat van onbewuste krachten was.

Volgens Rank en andere critici kon je echter niet zonder een homunculus (klein mensje) dat in ons de lakens uitdeelt. Die instantie noemde hij ‘de wil’: ‘een positieve, richtinggevende organisatie die creatief gebruikmaakt van de instinctieve driften en die remt en beheerst.’

Dit had grote consequenties voor zijn psychotherapeutische praktijk. Hij was er namelijk van overtuigd dat het blootleggen van invloeden op de patiënt uit het verleden en het onbewuste, maakte dat die het nemen van verantwoordelijkheid kon vermijden. Daarmee werd zijn handelingsvermogen juist kleiner, in plaats van groter.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Kennis kan ik willen, maar wijsheid niet.

Leslie Farber in The ways of the will (1966)

Volgens de Amerikaanse psychiater Leslie Hillel Farber (1912-1981) is het zo moeilijk gebleken om te definiëren wat ‘de wil’ is, omdat er twee verschillende ‘rijken’ van de wil zijn, die bijna niet op één noemer te krijgen zijn. Het eerste rijk betreft zaken die niet bewust worden ervaren, maar pas na de gebeurtenis kunnen worden afgeleid. Je zou dit het onbewuste kunnen noemen. Zelf constateert Farber dat de drie à vier beslissende keuzes in zijn leven pas achteraf zo belangrijk leken.

Het tweede rijk betreft wilsbesluiten waarvan je je bewust bent. Die keuzes zijn gericht op een bepaald doel en worden gestuurd door het nut: ‘Ik doe dit om dat te krijgen.’ In dit tweede rijk heb je iets aan wilskracht, inspanning en vastberadenheid. Het eerste rijk moet juist omzichtig worden benaderd. Het gaat mis wanneer je wat tot het eerste rijk behoort, met de aanpak van het tweede te lijf gaat. Je kunt naar bed willen gaan, maar als je wilt slapen lukt dat vaak juist niet. Zo geldt ook dat je wel meegaand kunt willen zijn, maar niet nederig, wel lust kunt willen wekken, maar geen liefde, en dat je kunt willen lezen, maar moet afwachten of je daardoor ook meer begrijpt.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De ziel huivert voor de leegte en wil tot iedere prijs contact.

Hjalmar Söderberg in Dokter Glas (1905)

De Zweden beschouwen Hjalmar Emil Frederik Söderberg (1869-1941) als een van de belangrijkste schrijvers van rond de vorige eeuwwisseling, direct achter Strindberg. Een aantal van zijn romans is in het Nederlands vertaald, waaronder Dokter Glas, volgens Maarten ’t Hart ‘een van de volmaaktste romans over moord en liefde’.
Opvallend aan de plot van dit boek is niet alleen de voor die tijd openhartige behandeling van erotische problemen, maar ook dat daarin het onderbewuste wordt gebruikt als verklaring en zelfs in zekere zin een rechtvaardiging voor moord.
Söderberg had in ieder geval oog voor de ontwikkelingsgeschiedenis van het kwaad in de mens: ‘Men wil bemind worden, bij gebrek daaraan bewonderd, bij gebrek daaraan gevreesd, bij gebrek daaraan verafschuwd en veracht.’ En dat allemaal omdat de ziel huivert voor de leegte en tot iedere prijs contact wil.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Waarover men niet spreken kan, verspreekt men zich.

Harm van der Gaag in Wie het niet weet mag het zeggen – In de spreekkamer van de filosofische praktijk (2013)

Met deze speelse variant op het slotakkoord van Wittgensteins Tractatus (‘Waarover men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen’) geeft filosofisch practicus Harm van der Gaag een moderne wending aan Freuds Fehlleistung. Freud had gemerkt dat een van de toegangen tot het onbewuste van de mens de analyse is van diens versprekingen of andere vergissingen. Van der Gaag zegt dat hij bij zijn ‘bezoekers’ regelmatig merkt dat ‘het schaamtevolle, het verborgene, het verlangen dat er niet mag zijn’, tevoorschijn komt in de vorm van versprekingen, maar ook in lichaamshouding of onwillekeurige handelingen.
Hij geeft het voorbeeld van een vrouw van begin dertig – die hij mooi vindt en die op hem gesteld is –, met een korte rok en hoge hakken, die voortdurend onrustig haar ene lange been over het andere slaat. Tijdens het gesprek verwijst ze een paar keer naar ‘het verleden’. Ten slotte concludeert zij ‘onbewust’: ‘Het gaat toch om het verleiden.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media