Psychologie

Alle schijnbare causaliteit in het zieleleven stamt uit de neiging van vele psychologen om hun dogma’s in een mechanistische of natuurkundige vermomming te steken.

Alfred Adler in De zin van het leven (1933, 1935)

Tegen het eind van zijn leven heeft Alfred Adler (1870–1937), een van de stamvaders van de psychoanalyse, volledig afscheid genomen van het freudiaanse denken in termen van onbewuste driften. Hij hanteert bij zijn ontmoetingen met patiënten de stelregel: ‘alles kan ook anders zijn.’ Hij is overtuigd geraakt van de ‘vrij scheppende kracht van het individu’. Alleen ziet hij deze kracht alleen in de eerste levensjaren en constateert hij dat dit vermogen in het latere leven beperkt is doordat de mens dan een levensstijl heeft gekozen. Dat het voor een wetenschappelijke psychologie nodig zou zijn om te denken in termen van oorzaak en gevolg als het om het ‘zieleleven’ gaat, is volgens hem ook niet meer nodig, omdat de fysica zelf het ‘dogma van de causaliteit’ inmiddels verlaten heeft.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De koppigheid waarmee grote geesten achter elke menselijke handeling koste wat het kost een egoïstisch motief willen ontdekken, blijft verbijsterend.

Matthieu Ricard in Altruïsme, de kracht van compassie (2015)

De boeddhistische monnik Matthieu Ricard (1946) is de officiële Franse tolk voor de dalai lama en wordt wel ‘de gelukkigste man op aarde’ genoemd. Hij stelt vast dat de veronderstelling dat al onze daden, woorden en gedachten door zelfzucht worden gemotiveerd, lange tijd de westerse psychologie, de evolutieleer en de economische theorievorming heeft bepaald. De inherente slechtheid van de mens is een dogma geworden dat in veel kringen nooit ter discussie staat. De vooronderstelling is ook onmogelijk te falsifiëren: wie zegt dat mensen ook goed kunnen doen of zijn, wil daar vast zelf beter van worden.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het woord ‘psycholoog’ behoort een scheldnaam te zijn op het gebied van de kunst.

Harry Mulisch in Op weg naar de mythe (1954) in Twee opgravingen (1994)

De Nederlandse auteur Harry Mulisch (1927–2010) is bij het grote publiek vooral bekend van wereldwijde bestsellers als De aanslag en De ontdekking van de hemel. Maar minstens zo interessant is zijn beschouwende werk. In de lezing ‘Op weg naar de mythe’ waarschuwt hij zichzelf voor het feit dat hij geen pure kunstenaar is, want die laat zijn schepping los en gaat weer verder, terwijl Mulisch zijn eigen voortbrengselen ook nog wil begrijpen. En dat laatste bedreigt het scheppingsproces ‘als water het vuur’. Een schrijver die zijn eigen werk probeert te begrijpen, loopt het gevaar dat hij vervolgens volgens één van alle mogelijke interpretaties van zijn werk gaat schrijven. Dan wordt zijn werk vanaf dan niet meer dan een allegorie, een metaforische voorstelling van een abstract idee. Aan de andere kant moet Mulisch ook niks hebben van de psycholoog als buitenstaander, die denkt dat je het werk moet begrijpen vanuit het leven van de schrijver. Het is precies andersom: ‘… het echte kunstwerk maakt gebruik van de persoonlijke problematiek van de kunstenaar, teneinde het algemene uit te drukken.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het Zelf van een mens is de optelsom van alles wat hij het zijne mag noemen.

William James in The Principles of Psychology (1890)

De oorspronkelijk als arts opgeleide Amerikaanse psycholoog en filosoof William James (1842-1910) constateert in het hoofdstuk over het bewustzijn van het zelf in zijn standaardwerk over de psychologie dat het woord ‘zelf’ op allerlei manieren wordt gebruikt. Soms verwijst het naar een deel van mij, soms naar gewoon mijzelf, en soms zelfs naar iets waar ik zelf niks mee te maken heb. Maar in de breedste zin is ons zelf volgens James de optelsom van alles wat iemand ‘het zijne’ mag noemen. Daarbij gaat het volgens hem niet alleen om zijn lichaam en zijn ‘geesteskrachten’, maar ook om ‘zijn kleren en zijn huis, zijn echtgenote en kinderen, zijn voorouders en vrienden, zijn reputatie en verrichtingen, zijn landerijen en paarden, en jacht en bankrekening’. De belangrijkste reden die James hiervoor noemt, is dat al deze zaken bij iemand dezelfde emoties oproepen. ‘Als zij toenemen of gedijen, voelt hij zich een winnaar; als zij afnemen en wegkwijnen, voelt hij zich terneergeslagen – niet noodzakelijk in dezelfde mate voor iedere zaak, maar grotendeels hetzelfde voor alle.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Sociologie en psychologie zijn de wetenschappen van het geschipper.

Frida Vogels in Dagboek 1970–1971 (2011)

Inmiddels weten we dan toch hoe ze eruitziet, of beter: hoe ze eruitzag in 2008. Uitgerekend bij de uitvaart van haar studievriend J.J. Voskuil legde een fotograaf van het ANP haar vast. Frida Vogels (1930) was de eerste winnares van de Libris Literatuurprijs, voor het tweede deel van haar autobiografische roman De harde kern. In 2005 verscheen het eerste deel van haar dagboeken. Aan deze reeks kwam in 2014 na elf delen een voorlopig einde. De overige vijf geplande delen verschijnen ‘bij nader inzien’ pas na haar dood, omdat ze die periode nog te pijnlijk vindt.
Zo hard als haar oordeel, vrijwel iedere dag, is over haar zelf en haar huwelijk, zo scherp kan ze ook pretenties in haar omgeving of van maatschappelijke partijen veroordelen. Net als Voskuil moet ze weinig hebben van wetenschap. Ze erkent dat sociologische en psychologische boeken je wel aan inzichten kunnen helpen, maar vindt dat eigenlijk een verwerpelijke behoefte. ‘Je kunt kiezen: of voor jezelf of voor de maatschappij. De meeste mensen gaan die keuze uit de weg.’ Daarbij worden ze geholpen door sociologie en psychologie.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het bleek dat schrijven over je waarden een van de effectiefste psychologische interventies is die ooit is onderzocht.

Kelly McGonigal in Sterker met stress (2015)

In een onderzoek aan het eind van de vorige eeuw werd studenten gevraagd in hun vakantie een dagboek bij te houden. De ene helft werd gevraagd hun activiteiten van de dag te koppelen aan hun waarden, de andere helft moest alleen de goede dingen noteren die hen overkwamen. Na de vakantie bleken de eersten in een betere gezondheid en een betere stemming te zijn. Daarna werd veel vergelijkbaar onderzoek gedaan naar het effect van schrijven over je waarden, met het citaat van Kelly McGonigal als conclusie.De baten van waardenbewustzijn zijn wonderbaarlijk te noemen. Op de korte termijn voelen mensen zich krachtiger, trotser en sterker. Ze voelen zich meer verbonden met anderen, kunnen meer pijn verdragen, hebben meer zelfbeheersing en blijven niet piekeren na een stressvolle ervaring. Op de lange termijn hebben studenten hogere cijfers, gaan ze minder vaak naar de dokter en is hun geestelijk gezondheid verbeterd. Al deze effecten kunnen optreden nadat mensen slechts tien minuten stil hebben gestaan bij wat voor hen in het leven belangrijk is. Die bezinning op de zin van hun bestaan verandert hun ‘mindset’ zodanig dat ze onder meer veel beter met stress kunnen omgaan.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Psychologie zonder filosofie is blind, filosofie zonder psychologie is leeg.

James Gibson Hume in Psychological Bulletin (1909)

De Canadese geleerde James Gibson Hume (1860–1949) was een van de oprichters van de American Psychological Association in 1892, en studeerde onder andere bij beroemdheden als G. Stanley Hall, William James en Hugo Münsterberg. Gedurende dertig jaar was hij hoofd van de filosofiefaculteit van de Universiteit van Toronto. Eind negentiende eeuw was de psychologie zich gaan ‘emanciperen’ van de moeder aller wetenschappen, de filosofie. Niettemin werd bijvoorbeeld in Nederland psychologie pas na de Tweede Wereldoorlog een zelfstandige studie, in plaats van een afstudeerrichting in de wijsbegeerte.
Hume parafraseert in het citaat een beroemde uitspraak van Immanuel Kant uit diens Kritik der reinen Vernunft: Gedachten zonder inhoud zijn leeg, aanschouwingen zonder begrippen zijn leeg. Wat Hume bedoelt, is dat een psychologie die alleen maar experimenteert en onderzoekt, niet weet waar ze naar moet zoeken, want hypotheses moeten ergens vandaan komen. In het ideale geval is dat een theorie over ‘de hele mens’, en zodra je zo’n theorie gaat ontwikkelen doe je aan filosofie. Maar het tweede deel van het aforisme bekritiseert een filosofie die zich niets van de feiten aantrekt en zich ook niet druk maakt of haar speculaties ergens toe leiden. In zekere zin is Hume’s uitspraak nog steeds actueel.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Zoals de theologie in haar logische consequentie tot mystiek voert, is de uiterste consequentie van de psychologie: liefde.

Erich Fromm in Liefhebben, een kunst, een kunde (1957)

Het verlangen om onszelf en onze medemensen te begrijpen, gaat ver terug, en wordt uitgedrukt in een opschrift op de tempel van het orakel van Delphi: ‘Ken u zelf.’ Voor de Duits-Amerikaanse psycholoog en filosoof Erich Fromm (1900–1980) is dit de drijfveer van alle psychologie. Niettemin loopt het denken tegen grenzen op als het gaat om het volledig kennen van de mens. We kunnen het ‘geheim’ van de ander pas kennen in de daad van liefde. Daarin overstijgen we het denken en de woorden en ‘nemen we een vermetele duik in de ervaring van eenheid’. Toch is psychologische kennis wel nodig om werkelijk lief te hebben. De psychologie doorbreekt het verstoorde beeld dat wij van de ander hebben en leert ons onze medemens objectief te aanschouwen. Maar net als de theologie nodig is om God te leren kennen, maar die kennis onvolmaakt is zonder mystiek, zo stuit ook de psychologie op grenzen die alleen in de liefde overschreden kunnen worden.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Men kan zeggen dat instincten worden doorgegeven door genen en waarden door tradities. Maar omdat de zin uniek is, moet hij persoonlijk worden ontdekt.

Viktor Frankl in De vergeefse roep om een zinvol bestaan (1978, 1981)

Volgens de Oostenrijkse neuroloog en psychiater Viktor Emil Frankl (1905–1997) moest zowel de traditionele psychoanalyse als de (dan) moderne gedragswetenschap worden vermenselijkt. Voor de traditionele en de huidige psychologie betekent psychische gezondheid zoiets als ‘(weer) kunnen functioneren in het dagelijks leven’, maar voor Frankl is geestelijke gezondheid ‘niet meer dan een middel tot een doel’. In zijn logotherapie gaat het niet om ‘zin door therapie’, maar om ‘therapie door zin’. Psychisch lijden in de vorm van depressie, angst of verslaving ontstaan als die zin ontbreekt. Om iemand te helpen de betekenis van zijn bestaan – oftewel de reden om gezond te zijn – te vinden, gebruikt Frankl onder meer de socratische dialoog. Daarbij vraagt de logotherapeut net zo lang door tot zijn ‘patiënt’ stuit op de principes waarnaar hij of zij wil leven en het doel dat hij of zij daarmee wil bereiken.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Voor het heiligdom waarin de kunstenaar droomt, staan tegenwoordig vuile laarzen. Ze zijn van de psycholoog, die daarbinnen doet of hij er thuishoort.

Karl Kraus in Nachts – Aphorismen (1924)

De Joods-Oostenrijkse dichter en schrijver Karl Kraus (1874–1936) is vooral beroemd en berucht geworden vanwege zijn blad Die Fackel, dat hij in 1899 oprichtte en vanaf 1911 tot zijn dood volledig zelf volschreef. Hij werd gevreesd om zijn vaak scherp satirische kritiek op de Duitse cultuur en de Duitse en Oostenrijkse politiek.
In eerste instantie verwelkomde hij de opkomende psychoanalyse van Sigmund Freud en zijn volgelingen, vanwege hun moed om zonder taboes te spreken over (homo)seksualiteit. Zijn sympathie voor de nieuwe ‘zielkunde’ blijkt ook uit de ruimte die hij leden van de psychoanalytische beweging in zijn tijdschrift geeft. Maar de satiricus in Kraus krijgt al snel in de gaten hoe gemakkelijk het is om de uitspraken van freudianen te parodiëren. Zo schrijft hij al in 1907: ‘De mensheid is in de middeleeuwen hysterisch geworden, omdat zij de bepalende seksuele indrukken uit haar Griekse jeugd niet goed verdrongen heeft.’ En: ‘Het is de hoogste tijd dat kinderen hun ouders inwijden in de geheimen van het geslachtsleven.’
Maar als hij in 1913 zelf op de analytische sofa wordt gelegd, doordat een aantal van zijn aforismen zonder toestemming wordt overgenomen in een psychoanalytisch tijdschrift, wordt de toon anders, want ‘de nieuwe zielkunde heeft het gewaagd, in het mysterie van het genie te spugen’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Objectiviteit is een afspraak van mensen waardoor ze niet altijd hoeven te zeggen waar ze het over hebben.

B.J. Kouwer in Existentiële psychologie (1973)

Het ‘rare’ aan de psychologie is dat wat behoort tot het onderwerp van deze wetenschap, zoals denken, bewustzijn, kenvermogen en waarneming, tegelijk vooronderstelling is van het doen aan wetenschap. Voor de Nederlandse psycholoog Benjamin Jan Kouwer (1921-1968) was deze merkwaardige aard van het bewustzijn aanleiding om alle vigerende theorieën over de mens af te wijzen. Door het paradoxale karakter van de psychologie had hij vervolgens wel veel moeite om zelf tot een eigen theorie te komen. Hoe die er ongeveer uit zou zijn gaan zien, weten we uit de door zijn Groningse leerlingen postuum uitgegeven college-aantekeningen in het genoemde boekje.
Hij gaat ‘het gesprek’ nemen als elementaire eenheid van onderzoek, en niet langer gedrag of psyche van het individu. Een van de lastige kwesties waar de psychologie mee te maken had, was het feit dat er aan de ene kant gestreefd werd naar ‘objectieve’ kennis van de mens, terwijl psychologen tegelijkertijd alleen maar konden vaststellen dat ieder individu door en door ‘subjectief’ is. In het gespreksperspectief wordt dit elegant opgelost: objectief zijn die dingen waar we het over eens zijn, subjectief die zaken waarover we dat niet zijn.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Idealen zijn essentieel voor het overleven.

John Herschel Glenn jr.

Ludwig Binswanger heeft ooit verteld dat Sigmund Freud zelf toegaf dat hij zich altijd had beperkt tot de ‘begane grond en de kelder’ van het psychische bouwwerk. In Psychotherapy and existentialism stelt de Oostenrijkse neuroloog en psychiater Viktor Emil Frankl (1905–1997) dat er daarom naast de Freudiaanse ‘dieptepsychologie’ ook een ‘hoogtepsychologie’ nodig is, die moet gaan over het ‘hogere streven’ van de mens naar zin en betekenis.
Hij vindt een dergelijke ‘hoogtepsycholoog’ in de persoon van ruimtevaarder John Herschel Glenn jr. (geb. 1921). Glenn was de derde Amerikaan in de ruimte en de eerste die in een baan om de aarde vloog. Later zat hij 25 jaar als Democraat in de senaat voor de staat Ohio. Hij meende dat er een basis van overtuigingen en geloof nodig was, die sterk genoeg was om mensen boven zichzelf uit te laten stijgen en te leven en te sterven voor een hoger doel dan hun eigenbelang. Of sterker nog: zonder idealen zouden wij niet kunnen overleven.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Misschien zijn verhalen gewoon onderzoeksgegevens met een ziel.

Brené Brown in ‘The power of vulnerability’, uitgesproken tijdens TedXHouston, juni 2010 (http://www.ted.com/talks/brene_brown_on_vulnerability.html)

Als je begint met een opleiding in een menswetenschap, krijg je in je eerste college een variant te horen van de stelling: ‘als je het niet kunt meten, bestaat het niet.’ Met dit principe hopen de psychologie en sociologie zich te kunnen onderscheiden van eeuwen van speculaties over de mens, namelijk van de filosofie. Brené Brown is hoogleraar op het gebied van maatschappelijk werk, een terrein waarop je alleen maar ‘rommelige onderwerpen’ tegenkomt. Zij ontdekt in haar onderzoek dat wat mensen ervan weerhoudt zich met anderen te verbinden ‘schaamte’ is, de angst om niet goed genoeg te zijn. De belofte van de wetenschap maakte Brown enthousiast want zij hoopte zo ‘die kwetsbaarheid terug te kunnen meppen met haar meetlat’. Maar toen ze alle verhalen nog een keer bekeek, ontdekte ze dat wat mensen die liefde en verbinding kennen, onderscheidt van mensen die die niet kennen, juist de aanvaarding van de kwetsbaarheid is, de ‘moed om onvolmaakt te zijn’. Brown voelde zich als onderzoeker verraden, want onderzoek heeft tot doel verschijnselen te beheersen en te voorspellen, en uit haar onderzoek bleek dat je als je op zoek bent naar liefde en verbinding, je dat juist niet meer moet willen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De filosoof lijkt in zijn existentiële verwondering en zoeken naar nieuwe paden op de psychoot in zijn conventieloosheid.

Wouter Kusters in Pure waanzin (2004)

Volgens Kusters betekent deze gelijkenis tussen het begerig zoeken naar wijsheid en het loslaten van de conventies van de massa, dat waanzin onder filosofen ‘een relatief groot beroepsrisico is’. Overigens blijft dit risico voor de meeste professionele filosofen beperkt, omdat die alleen van negen tot vijf filosoferen.
Vanwege eigen ervaringen zoekt Kusters naar het wezen van het denken van de psychoticus. Een belangrijk kenmerk hiervan is volgens hem dat de conventionele, alledaagse bevindingen niet langer als de basis worden aangenomen. Velen geloven dat je dit denken als ‘magisch’ kunt karakteriseren, maar hij geeft de voorkeur aan de term ‘eigenwijsheid’. Kusters meent dat de huidige psychologie, met name het cognitieve denken, bij waanzin niet zoveel verder komt, doordat zij als model voor de mens de ideale wetenschapper neemt. Een van de manieren om wel meer van psychotici te begrijpen is het creëren van een context waarin diens gedrag begrijpelijk wordt. Het creëren van een context doe je als je met iemand in gesprek bent. Hij erkent dat wat een psychoticus zegt vaak heel lastig te duiden is, maar dat ‘betekent alleen dat het zoeken naar een context moeizaam verloopt’, niet dat psychotische taal ‘intrinsiek onbegrijpelijk’ is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Emoties dienen om onze belangen te behartigen.

Nico Frijda in het interview ‘Emotie = oproer’, NRC Handelsblad, zaterdag 14 juli 2007

Vroeger sprak men over gevoelens als ‘passies’, het uit het Grieks afkomstige woord dat benadrukt dat het gaat om dingen die ons overkomen (passief). In 1632 introduceerde Descartes daarnaast het woord émotion, afgeleid van het Franse woord émeute, dat ‘oproer’ betekent. Ook hiervoor geldt dat het wijst op de ‘wanorde’ die de passies bij mensen teweegbrengen. Maar voor psycholoog Frijda is het woord ook geschikt omdat het duidelijk maakt dat veel gevoelens te maken hebben met dat we iets willen doen of niet doen. De moderne psychologie zag emoties lange tijd als een soort aandoeningen, los van denken en handelen. Van Sartre (Magie en emotie, 1939/1966) leerde Frijda dat emoties altijd betrekking hebben op de omgeving van het individu en dat ze altijd het karakter hebben van een gekleurde waarneming. Emoties dienen een of ander belang dat wij als individu hebben. ‘En dat doen ze doordat ze onze relatie veranderen tot het object dat de emoties oproept – vrees, bijvoorbeeld, moet ervoor zorgen dat je ergens niet mee te maken krijgt. Dat relationele aspect, dat is wat er in die verandering in gedragsbereidheid tot uiting komt.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De Ander is de verzwegen vooronderstelling van het Cartesiaanse cogito.

B.J. Kouwer in Existentiële psychologie. Grondslagen van het psychologisch gesprek (1973)

Als je over de mens, het bewustzijn of de geest begint te praten, veronderstel je al dat die bestaan, want zonder (mede)mens, bewustzijn of geest kan er niet worden gepraat. Het bestaan van het bewustzijn (van de ander) kun je daarom ‘absoluut evident’ noemen. Psychologen die het gedrag van hun onderzoeksobjecten als ‘bewusteloos’ of ‘onbewust’ beschouwen, veronderstellen dat bewustzijn nog altijd wel bij hun vakgenoten als ze het over ons, zielloze schepsels, hebben. Er is een filosoof nodig om hen op deze fundamentele fout te wijzen. Of een kritische collega als Kouwer.
‘Evident’ betekent zoveel als ‘vanzelfsprekend’ en ‘absoluut’ betekent hier: onafhankelijk van wie er praat en wanneer. Een van de bekendste filosofische ‘evidenties’ is de zekerheid waarop de twijfel van Descartes uiteindelijk stuit: ‘ik denk dus ik ben’ (cogito ergo sum). Dit individuele bewustzijn (subject) was daarna lange tijd het referentiekader van het moderne denken. Maar ‘cogito’ zou je volgens Kouwer moeten opvatten als een ‘(mede)menselijke bezigheid’ en het ‘sum’ als ‘er zijn’. Niet alleen ik ben, maar ook de ander is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Bestaat er voor de echtheid van een gevoelsuiting het oordeel van een ‘vakman’?

Ludwig Wittgenstein in Philosphical investigations (2e uitgave, 1958)

Ja, meent Wittgenstein. Zelfs over zoiets als de authenticiteit van een gevoel dat iemand uitdrukt, kun je zeggen dat er mensen zijn die ‘beter’ oordelen, en anderen ‘slechter’. Iemand met meer mensenkennis zal beter kunnen beoordelen of een gevoel bij iemand echt is en zal op basis daarvan de toekomst beter voorspellen. Kun je een dergelijke kennis ook leren? Ja, sommige mensen kunnen dat wel, alleen niet door er een ‘cursus’ in te volgen, maar alleen door ‘ervaring’. Bij het verwerven van die ervaring kun je geholpen worden door een leermeester, die je af een toe een ‘tip’ geeft, een wenk. Je krijgt geen techniek aangeleerd, maar je verbetert je oordeel wel. Er zijn ook wel regels, alleen vormen die niet een (sluitend) systeem en moet je al ‘ervaren’ zijn om ze goed toe te passen. In ieder geval zal de psychologie daar nooit ‘wetenschap’ van kunnen maken. Wittgensteins biograaf Ray Monk denkt dat we bij de bedoelde ‘vakman’ eerder moeten denken aan iemand als pater Zossima in De broers Karamazov van Dostojevski. Over hem heeft Wittgenstein zelf gezegd dat er ‘werkelijk zulke mensen zijn geweest, die regelrecht in de ziel van anderen konden kijken en hun raad konden geven’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Want Oidineus had begrepen, dat de vraag, waarop de vraag ‘Wat is de mens?’ het antwoord is, dezelfde vraag was: ‘Wat is de mens?’ – omdat de mens geen antwoord is, maar een vraag.

Harry Mulisch in Voer voor psychologen (1961)

Als een toegift bij de VIe Vandaag (1951) herschrijft Harry Mulisch – niet voor het eerst en niet voor het laatst – de tragedie van Oidipous. Dit verhaal gaat over Oidineus, van wie ook wordt voorspeld dat hij zijn vader zal vermoorden en zijn moeder zal huwen, maar die geen ‘zwelvoet’ (= ‘oidipous’) heeft, maar een doorboorde neus (voor wie dat wil, biedt Mulisch’ werk veel zelfspot). Oidineus krijgt van het Orakel te horen dat hij zijn vader zal doden en zal trouwen met zijn moeder, maar hij moet dan eerst de Computor verslaan. ‘Begerig’ gaat hij nog dezelfde dag op weg. De Computor vraagt welke vraag als antwoord heeft: ‘Wat is de mens?’ Alle gelukzoekers die als antwoord hebben geven dat dat geen vraag is, of die hun klassiekers kennen en zeggen: ‘Welk wezen loopt ’s morgen op vier poten, ’s middags op twee en ’s avonds op drie’, worden onmiddellijk geëlektrocuteerd. Maar Oidineus geeft het juiste antwoord: ‘Wat is de mens?’ De Computor zinkt met veel geraas in elkaar tot oud roest en Oidineus leeft lang en gelukkig aan de hand van zijn moeder, nadat hij zijn vader plechtig heeft doodgestoken.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het fundamentele paradigma voor onze interactie met een controlesysteem is instructie, en onbevredigende resultaten zijn fouten. Het fundamentele paradigma van onze interactie met een autonoom systeem is een gesprek, en onbevredigende resultaten zijn verb

Francisco J. Varela in Principles of biological autonomy (1979)

In navolging van zijn leermeester Humberto Maturana karakteriseert Francisco J. Varela (1946-2001) levende systemen als autonome systemen. Dat neemt hij vrij letterlijk: een autonoom systeem is een gesloten systeem dat ‘zijn eigen wetten stelt’. Op die manier wordt de ‘biologie van de cognitie’ niet een zoveelste debunking van de mens als een onbewust informatieverwerkende machine, maar krijgt de biologie voor het eerst een serieuze theorie van het individuele levende systeem.
In tegenstelling tot Maturana heeft Varela zich ook nadrukkelijk beziggehouden met een logische en analytische uitwerking van de theorie van het autopoïetische systeem (het zelfmakende karakter dat de autonomie van levende systemen verklaart). Daarnaast heeft hij zich bekeerd tot het boeddhisme en heeft hij een soort boeddhistische psychologie ontwikkeld (Embodied mind – Cognitive science and human experience, 1991). Op het moment dat hij, werkend in Frankrijk, erkenning begon te krijgen – Daniel Dennett was al lovend geweest over Embodied mind – overleed hij.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Mensen zijn niet om over te praten, maar om mee te praten.

B.J. Kouwer in Existentiële psychologie (1973)

Aan de ene kant kun je over het bewustzijn spreken alsof het een soort ding is, aan de andere kant moet je bewustzijn altijd al vooronderstellen als je het er met elkaar over hebt. Voor de Nederlandse psycholoog Benjamin Jan Kouwer (1921-1968) was dit ‘rare’ karakter van het bewustzijn aanleiding om alle bestaande psychologische theorieën over de mens af te wijzen. Hij deed dat in een zeer geestig boek, waarin hij onder de titel Het spel van de persoonlijkheid (1963) alle belangrijke persoonlijkheidstheorieën uit de geschiedenis licht belachelijk maakt.
Kouwer was sterk beïnvloed door zijn lezing van Het Zijn en het Niet (1943) van Jean-Paul Sartre, dat hij al in de oorlog op zijn onderduikadres las. Na zijn existentialistische nawoord in Het spel van de persoonlijkheid werd het voor Kouwer als psycholoog erg moeilijk om nog een eigen ‘positieve’ psychologie te ontwikkelen. Hij publiceerde in de laatste vijf jaar van zijn leven geen nieuw werk. In welke richting Kouwers gedachten gingen, weten we alleen uit de door zijn Groningse leerlingen postuum uitgegeven college-aantekeningen in het boekje Existentiële psychologie (1973) . Hij gaat ‘het gesprek’ nemen als elementaire eenheid van onderzoek, en niet langer gedrag of psyche van het individu.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De mens is een schobbejak! … En een schobbejak is hij, die hem daarom een schobbejak noemt.

Fjodor Michajlovitsj Dostojevski in Misdaad en straf (1866; vertaling Jan Meijer)

F.J.J. Buytendijk (1887-1974), een van de pioniers van de Nederlandse psychologie, raadde zijn studenten aan om niet te veel academisch-psychologische boeken te lezen. Er werd gefluisterd dat hij dat zelf ook niet deed. Om inzicht te krijgen in de mens was het volgens hem veel beter om veel (goede) romans te lezen, waarbij Dostojevski als een van de grootsten gold. Voor Buytendijk is de bron van ‘werkelijk psychologisch inzicht en psychologische vorming’ dezelfde als die van de goede roman. In De psychologie van de roman – studies over Dostojevski (1962) noemt hij deze bron ‘de ervaring omtrent de mens’. Het begrip ‘ervaring’ heeft zich volgens Buytendijk in de ontwikkeling van de ‘wetenschappelijke’ psychologie verengt tot het toepassen van methoden en technieken die vooral geschikt zijn voor ‘geïsoleerde psychologische processen’. Buytendijk wil echter, net als romanschrijvers als Dostojevski, de mens begrijpen vanuit ‘de eenheid van de persoonlijkheid en het wijsgerig inzicht in het wezen van de mens’. Overigens komt die wens voort uit wat hij de ‘nood’ van de mens in de praktijk van het leven noemt.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media