Ervaring

De zelfgenoegzaamheid van ieder wezen wordt onophoudelijk aangevochten door zijn naasten.

Georges Bataille in De innerlijke ervaring (1943, vertaling 1989)

In zijn boek, dat hij zelf een ‘relaas van wanhoop’ noemt, probeert Bataille (1897–1962) de innerlijke ervaring te beschrijven. Het gaat om de ervaring waar innerlijk en uiterlijk, object en subject, binnen en buiten versmelten, en die zich daarom juist niet beschrijven laat. In het fragmentarische essay heeft hij het onder meer over de ‘samenstelling van de wezens’, en stelt hij dat aan de basis van het menselijk leven een ‘beginsel van ontoereikendheid’ ligt. Dit principe wordt ons pijnlijk duidelijk in onze omgang met anderen. ‘Zelfs een blik die bewondering uitdrukt, klampt zich als twijfel aan mij vast.’ Zelfs als iemand je ‘begaafdheid’ prijst, verlaagt hij je meer dan dat hij je verhoogt. Want dan is het onmogelijk geworden nog ‘eenvoudig’ te leven, want wee je gebeente als je een keer tekortschiet. ‘Een schaterlach, een uitdrukking van afkeer oogsten gebaren, zinnen, gebreken waarin mijn diepe ontoereikendheid zich verraadt.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Genereuze mensen leven in een andere bestaansorde dan vrekken.

Ilse Bulhof in Uitzonderlijke goedheid. Een filosofische ontmoeting tussen Oost en West (2019)

Filosofe Ilse Bulhof (1932–2018) merkte dat ze door te mediteren en haar ‘voelen te verfijnen’ veranderde. Hoe gevoeliger je wordt voor de wereld om je heen, hoe rijker die zich aan je voordoet. Van William James leerde ze dat onze ervaring afhangt van onze instelling, en andersom. De wereld die wij aantreffen is een manifestatie van wie wij, cultureel én persoonlijk, zijn. Mensen die erop ingesteld zijn om de ander wat te gunnen, leven in een andere werkelijkheid dan wie alles liever voor zichzelf houdt. Meer in het algemeen kun je volgens haar zeggen: ‘wie voor het goede openstaat, ontdekt verrassend veel goeds.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wees geduldig jegens alles wat nog onduidelijk is in je hart.

Rainer Maria Rilke in Brieven aan een jonge dichter (1903–1908, 2012)

Rainer Maria Rilke (1875–1926) wordt beschouwd als een van de belangrijkste lyrische dichters in de Duitse taal. Daarnaast schreef hij veel brieven, waarvan een deel ook in Nederlandse vertaling is verschenen. Rilkes denken toont verwantschap met twee grote filosofen uit zijn tijd, Arthur Schopenhauer en met name Friedrich Nietzsche, met wie hij nog een andere fascinatie deelde. Hij werd namelijk op 22-jarige leeftijd verliefd op Lou Salomé, die ook de grote (onbeantwoorde) liefde in Nietzsches leven was. Lou Salomé leerde later de psychoanalyse kennen van Freud zelf, die bij haar dood schreef: ‘Voor de grote dichter Rainer Maria Rilke, die nogal hulpeloos in het leven stond, is zij zowel muze als zorgzame moeder geweest.’

Anders dan bij Nietzsche, die de vanzelfsprekendheden van het westerse christendom en de wetenschap afwees, maar nieuwe waarheden verkondigde, vraagt Rilke om een andere houding in tijden van onzekerheid: ‘Wees geduldig jegens alles wat nog onduidelijk is in je hart / en probeer van de vragen zelf te genieten. // Zoek heden niet naar de antwoorden, / die kunnen je niet gegeven worden, / want je zou niet in staat zijn ze te beleven. / En je moet juist alles beleven. / Beleef heden de vraag.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een socratisch gesprek is niet alleen een poging om gezamenlijk te denken, maar ook om te denken wat we gemeenschappelijk hebben.

Dries Boele in ‘Bij wijze van gespreksleiding’ in Het socratisch gesprek (Delnoij en Van Dalen, 2003)

In een socratisch gesprek wordt geprobeerd een wezenlijke vraag te beantwoorden door te reflecteren op een concreet voorbeeld dat door een van de deelnemers wordt ingebracht. Het gekozen voorbeeld om te onderzoeken moet op een of andere manier een antwoord geven op de fundamentele vraag. Met behulp van vragen proberen de andere deelnemers vervolgens als het ware een ‘filmpje’ van de gebeurtenis voor ogen te krijgen. Maar is dat wel mogelijk? Ieders perceptie en situatie zijn toch uniek? Dries Boele maakt duidelijk dat we bij een socratisch gesprek ook altijd moeten veronderstellen dat het mogelijk is om te spreken over het ‘vergelijkbare-in-ervaring’. Deelnemers moeten zich op grond van hun eigen ervaringen in wat ‘vergelijkbare’ situaties lijken, kunnen verplaatsen in de positie van de voorbeeldgever. Pas dan kun je verder met een gezamenlijk onderzoek naar de argumenten voor en tegen het antwoord.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als we een verslag willen van ongeïnterpreteerde ervaring, moeten we een steen vragen zijn autobiografie te schrijven.

Alfred North Whitehead in Process and Reality (1927-1928, 1978, p. 15)

In zijn boek Process and Reality verdedigt de Britse wiskundige en filosoof Alfred North Whitehead (1861-1947) zich tegen de kritiek op de zogenaamde ‘speculatieve filosofie’, die hij bedrijft. Vanaf Francis Bacon wordt speculatieve filosofie, of metafysica, beschouwd als volstrekt nutteloos. We moeten feiten in detail beschrijven en wetten aan het licht brengen die niet algemener zijn dan een strikte systematisering van die details. Maar volgens Whitehead zijn er helaas geen ruwe, onafhankelijke feiten die los van hun interpretatie binnen een systeem begrepen kunnen worden. Alleen een steen ‘ervaart’ zonder interpretatie. Filosofie moet zich daarom niet bezighouden met het verzinnen van interpretaties, maar wel met kritiek op en rechtvaardiging van de interpretaties die we nu eenmaal gedwongen zijn te gebruiken bij het ervaren van de werkelijkheid.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het eerste wat de ervaring te doen staat is ons te bevrijden van de hersenspinsels en onjuiste begrippen die zich in onze jeugd hebben vastgezet.

Arthur Schopenhauer in Bespiegelingen over levenswijsheid (1851, Ned. vert. 1991)

Het is een hele opgave voor ieder mens om uiteindelijk ‘gerijpt’ te worden en de wereld onbevangen, in alle eenvoud te zien en te nemen zoals zij is. Want volgens Schopenhauer hebben jongelui slechts een drogbeeld van de werkelijkheid, ‘samengesteld uit hersenspinsels van eigen makelij, overgeleverde vooroordelen en eigenaardige fantasieën’.
Nu zou het natuurlijk het mooist zijn als je de jeugd hiervoor zou kunnen behoeden. Maar een opvoeding die dat tot doel zou hebben, is volgens Schopenhauer zeer problematisch. Je zou dan de leefwereld van kinderen zeer klein moeten houden en die pas verbreden als ze die helder zouden begrijpen. Een van zijn aanbevelingen voor een dergelijke opvoeding zouden we eventueel wel in de praktijk kunnen brengen. Je moet kinderen dan geen romans laten lezen, maar alleen degelijke biografieën van grote geesten.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

Tussen het onmiddellijke ervaren, het duister van het geleefde ogenblik, en daarnaast de beleefde ervaring, gaapt een kloof die ons verlangen voedt ooit wel geheel met het geleefde moment samen te vallen.

Ernst Bloch in Geist der Utopie (1918)

De Duitse filosoof Ernst (Simon) Bloch (1885–1977) is vooral bekend geworden door zijn driedelige hoofdwerk over de hoop (Das Prinzip Hoffnung, 1954-1959). Maar al in zijn eerste boek, waaruit het citaat afkomstig is, onderzoekt hij de ‘geest van de utopie’. Daarbij gaat hij uit van het inzicht dat er twee manieren van ervaren zijn: de onmiddellijke ervaring van het leven dat maar doordrijft en onze ervaring van het reflecteren daarop. Tussen deze twee manieren van ervaren gaapt een kloof. Bij dat ‘duister van het geleefde ogenblik’ kan het denken per definitie niet komen – dat kan alleen de kunst en misschien een ‘uiterste aan filosofisch lyrisme’. Maar de ervaring van die kloof doet ons wél streven naar het samenvallen van zijn en denken.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Iedereen, met welke filosofische overtuiging ook, die op een hete kachel zit, zal zonder enige intellectuele argumentatie bevestigen dat hij zich onmiskenbaar in een situatie van lage kwaliteit bevindt.

Robert M. Pirsig in Lila. An inquiry into values (1991)

Op 24 april 2017 overleed de Amerikaanse schrijver Robert Maynard Pirsig (geb. 1928). In alle krantenstukken naar aanleiding van zijn dood ging het vooral over de bestseller Zen en de kunst van het motoronderhoud (1974), het boek dat eerst door 122 uitgevers was geweigerd. Al die in memoriams lieten bovendien niet onvermeld dat de ‘opvolger’, Lila, veel minder succes had.
De opzet van het tweede boek is dezelfde als Zen: de schrijver houdt lange betogen tegen de lezer terwijl hij een reis maakt, waarbij alle gebeurtenissen tijdens die reis een commentaar zijn op de theoretische uitweidingen. In Lila werkt Pirsig de aanzetten uit Zen uit tot een ‘metafysica van de kwaliteit’. Voor Pirsig is kwaliteit of ‘waarde’ het kernbegrip om de natuur, onszelf en onze samenleving te begrijpen. En de kwaliteit of waarde waar het hem om gaat is geen ‘vage, wollige, cryptoreligieuze, metafysische abstractie’. Het is de ervaring zelf. Wie vloekend opspringt omdat hij per ongeluk op een gloeiend hete kachel is gaan zitten, weet één ding zeker: de waarde van die toestand was negatief. Die waarde is de primaire realiteit, waar je later zulke zaken als kachels, hitte, vloeken en je zelf intellectueel uit kunt construeren.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Tussen subject en object ligt de waarde. (…) Dat is de primaire empirische werkelijkheid.

Robert M. Pirsig in Lila – An inquiry into morals (1991)

Na het overweldigende succes van Zen en de kunst van het motoronderhoud (1974) duurde het zeventien jaar voor Robert M. Pirsig (1928-2017) met een opvolger kwam. In Lila bouwt Pirsig zijn ideeën over ‘kwaliteit’ uit tot een metafysische theorie over de gehele werkelijkheid, zowel de anorganische als de organische, de sociale en de intellectuele.
Het onderscheid tussen subject en object, en de vraag naar hun verband, heeft een lange filosofische traditie. Maar van welke filosofische school je ook bent, als je op een hete kachel gaat zitten, zul je zonder enig tegenargument kunnen verifiëren dat je je zonder twijfel in een situatie van lage kwaliteit bevindt: de waarde ervan is negatief. ‘Waarde’ is dan niet een ‘vage, warhoofdige, cryptoreligieuze, metafysische abstractie’, maar de ervaring zelf. Volgens Pirsig heeft onze westerse cultuur een blinde vlek voor deze waarheid als een koe. Als wij gaan vloeken omdat we ons verbrand hebben, denkt de westerling dat de hete kachel (het object) de oorzaak is, die ons (subjecten) doet vloeken, en dat die lage waarde er door ons aan wordt toegekend. Maar de waarde bevindt zich tussen de kachel en de vloeken. Die waarde ervaar je directer dan je jezelf of die kachel ervaart.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De ontwikkeling van het verstand leidt tot uitdroging van het leven, dat op zijn beurt het verstand weer heeft ingekrompen.

Georges Bataille in De innerlijke ervaring (1943)

Voor de meeste filosofen staat de ervaring in de dienst van het opdoen van kennis. Voor empiristen is de ervaring de bron van al ons weten, voor rationalisten worden onze ervaringen bepaald door de categorieën van de rede. Voor de Franse schrijver, filosoof en dichter Georges Albert Maurice Victor Bataille (1897–1962) staat het denken de ervaring juist in de weg. In wat hij ‘de innerlijke ervaring’ (l’expérience intérieure) noemt, gaat het om een versmelting van object en subject, waarbij het subject ‘niet-weten’ is en het object het onbekende. Deze innerlijke ervaring doet zich het duidelijkst voor op de momenten dat die ‘tot het uiterste’ gaat, en voor Bataille is dat met name het geval in de mystiek, de erotiek en het sterven of het aanschouwen van de dood. Het paradoxale van Batailles pogingen om in een filosofisch essay de ontoereikendheid van het filosofisch denken ter sprake te brengen, is ook zichtbaar (of soms alleen voelbaar) in het werk van filosofen die sterk door hem zijn beïnvloed, zoals Foucault, Derrida en Baudrillard. Bij deze laatsten ontbreekt overigens het fundamentele belang van de ander in de communicatie. Daar blijkt dat iedereen op zoek is naar iemand ‘die woorden vergeet opdat je met hem praten kunt’ (Zhuangzi).
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De mens is van nature een schoon en proper dier.

Michel de Montaigne in ‘Over de ervaring’ in Essays (1598)

In wat hij schreef in de toren van zijn Château in Périgord ging Michel Eyquem de Montaigne (1533–1592) weinig onderwerpen uit de weg. Met zijn Essais (letterlijk: probeersels of proeven) was hij de eerste denker die zichzelf als het ware psychologisch beschouwde en tevens de grondlegger van het genre van het essay.
Montaigne stelt vast dat ‘zelfs koningen en wijsgeren kakken, en dames ook’. Omdat hij geen openbaar leven leidt, mag hij daarover ‘best eens uit de school klappen’. Hij raadt aan deze bezigheid te verplaatsen naar een bepaald uur in de nacht, zodat je het in alle rust kunt doen, want Montaigne kent geen andere natuurlijke handeling waarbij hij het onaangenamer vindt om onderbroken te worden. Hij heeft bovendien veel ‘krijgslieden in moeilijkheden zien komen door hun ongeregelde stoelgang’. Hij waarschuwt echter wel dat wij niet, zoals hem overkwam, te zeer verslingerd moeten raken aan het comfort van ‘de hiervoor bestemde plaats’, want anders blijven we er nog uren zitten.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het onmiddellijke veld van het heden is op ieder moment wat ik de ‘zuivere ervaring’ noem.

William James in ‘Does “consciousness” exist?’, in Essays in radical empiricism (1912, 1976)

De oorspronkelijk als arts opgeleide Amerikaanse psycholoog en filosoof William James (1842-1910) stelde zich in 1904 in het Journal of Philosophy, Psychology and Scientific Methods de vraag of het bewustzijn bestond. Hij noemt zijn filosofie van de zuivere ervaring ook wel een ‘mozaïekfilosofie’, met dit verschil dat bij een mozaïek de stukjes meestal bij elkaar worden gehouden door een bedding, zoals een Substantie, Transcendentaal Ego of Het Absolute. In het radicale empirisme houden de stukjes elkaar vast bij hun randen en vormen de ervaren overgangen het cement.

De zuivere ervaring is alleen ‘virtueel of in potentie een object of een subject’. ‘Voorlopig is het een eenvoudige, ondubbelzinnige realiteit of bestaan, een gewoon dat.’ De ervaring is er gewoon en wij handelen er naar. Pas in retrospectief ontstaat er een soort ‘verdubbeling’ tot een ‘geestestoestand’ en een ‘werkelijkheid’ waarop deze is gericht, maar dat is op zichzelf gewoon weer een handeling. Of die geestestoestand de juiste is, hangt van volgende ervaringen af (we kunnen ons vergissen), maar ‘de onmiddellijke ervaring is in het voorbijgaan altijd “waarheid”, praktische waarheid, iets om naar te handelen’. ‘Als de wereld op dat moment zou uitgaan als een kaars, zou die waarheid absoluut en objectief blijven, want het zou “het laatste woord” zijn, er zou geen criticus zijn.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Vraag jezelf dit eens af: is er iets wat je onderneemt dat wezenlijk onbemiddeld blijft, iets wat je niet reflexief ervaart door middel van een of andere op de markt gebrachte representatie ervan? Geboorte? Huwelijk? Ziekte?

Thomas de Zengotita in Mediated. How the media shapes your world and the way you live in it (2005)

Thomas de Zengotita (1944) portretteert het vertechnologiseerde, van media doordrongen Westen als een wereld die bestaat uit miljoenen individuele ‘flatterned selves’, die allemaal leven in een eigen, afgesloten ‘MeWorld’. Hij beweert dat dit hypernarcisme wordt versterkt en gevoed door mediarepresentaties op alle levensterreinen. ‘Het is alleen al een kwantitatief feit dat onze geesten vol zitten met bemiddelde entiteiten.’ Denk alleen maar eens aan alle films, televisieprogramma’s, jingles, reclamefilmpjes, zelfhulpboeken, Oprah-shows, cursussen, workshops, die in meer of mindere mate bepalen hoe en wat wij denken en beleven, wat wij menen dat belangrijk is.
Volgens De Zengotita is het dan ook onvermijdelijk dat wij allemaal een beetje ‘method actor’ worden, dat wij waar het gepast is een show opvoeren met behulp van emoties die we hebben geleend uit het verleden en gedragingen die iedereen herkent als de juiste. Overigens vindt De Zengotita de ‘oplossingen’ die veel sociale kritieken gewoonlijk leveren alleen maar conventies van het medium van de sociale kritiek. Zijn enige hoop is gelegen in jongeren die depressief worden van dit beeld van zichzelf en hun wereld. Zij moeten wat doen, dat kan niet anders, maar hij wil niet zeggen wat.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De mens is een schobbejak! … En een schobbejak is hij, die hem daarom een schobbejak noemt.

Fjodor Michajlovitsj Dostojevski in Misdaad en straf (1866; vertaling Jan Meijer)

F.J.J. Buytendijk (1887-1974), een van de pioniers van de Nederlandse psychologie, raadde zijn studenten aan om niet te veel academisch-psychologische boeken te lezen. Er werd gefluisterd dat hij dat zelf ook niet deed. Om inzicht te krijgen in de mens was het volgens hem veel beter om veel (goede) romans te lezen, waarbij Dostojevski als een van de grootsten gold. Voor Buytendijk is de bron van ‘werkelijk psychologisch inzicht en psychologische vorming’ dezelfde als die van de goede roman. In De psychologie van de roman – studies over Dostojevski (1962) noemt hij deze bron ‘de ervaring omtrent de mens’. Het begrip ‘ervaring’ heeft zich volgens Buytendijk in de ontwikkeling van de ‘wetenschappelijke’ psychologie verengt tot het toepassen van methoden en technieken die vooral geschikt zijn voor ‘geïsoleerde psychologische processen’. Buytendijk wil echter, net als romanschrijvers als Dostojevski, de mens begrijpen vanuit ‘de eenheid van de persoonlijkheid en het wijsgerig inzicht in het wezen van de mens’. Overigens komt die wens voort uit wat hij de ‘nood’ van de mens in de praktijk van het leven noemt.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media