Wetenschap

Om succes te hebben in wetenschap of kunst is een scheutje autisme essentieel.

Hans Asperger geciteerd door Maarten van Klaveren in Succesvol aan het werk met autisme (2022)

De Oostenrijkse kinderarts Hans Asperger (1906–1980) kennen we van het naar hem genoemde syndroom. In de recentste versie van de DSM, het diagnostische classificatiesysteem, zijn de symptomen daarvan ondergebracht in de autismespectrumstoornis.

Volgens Asperger was dat ‘scheutje autisme’ dat je nodig hebt voor succes in wetenschap of kunst het vermogen om je van het dagelijks bestaan af te keren. ‘Je moet een onderwerp op originele wijze opnieuw kunnen bekijken om onbetreden paden te vinden, waarbij je alle vaardigheden richt op het ene specialisme.’ Het eerste zou je ook als filosoof moeten kunnen, maar het laatste misschien niet.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Van alle aanwijzingen is geen enkele zekerder of edeler dan degene die aan de resultaten is ontleend.

Francis Bacon in Novum Organum I.73 (1620)

De Engelse filosoof en staatsman Francis Bacon, 1e Burggraaf van St. Albans (1561–1626), geldt als de vader van de ‘wetenschappelijke methode’. Als begin van de wetenschappelijke revolutie wordt vaak het jaar 1543 genomen, waarin onder meer Copernicus’ De revolutionibus orbium coelestium (over de bewegingen van de hemelsferen) werd gepubliceerd.

Voor Bacon betekende dit dat alle wetenschap van daarvoor, die nog samenviel met de filosofie en van speculatieve aard was, een afkeurenswaardige poging was om te ontsnappen aan het arbeidsintensieve werk van het empirische (op waarneming berustende) detailonderzoek van hoe de dingen werkelijk functioneren. Filosofen noemden voorheen die theorieën ‘waarheid’ waar ze ‘voldoening’ uithaalden. Bacon vond dat alleen waar was wat ‘werkzaam’ was. Daarmee werd technologische vooruitgang het criterium voor ware kennis: ‘resultaten en werken zijn de ware beschermheren en garanties voor de waarheid van filosofieën.’ Overigens betekende dat niet dat hij er een volkomen naturalistisch wereldbeeld op na hield. Integendeel: ‘We willen alle dingen hebben zoals het onze dwaasheid schikt, niet zoals het de Goddelijke Wijsheid past (…) We drukken het stempel van ons beeld op de schepselen van God, we zoeken niet vol ijver naar het stempel van God op de dingen.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wees geduldig jegens alles wat nog onduidelijk is in je hart.

Rainer Maria Rilke in Brieven aan een jonge dichter (1903–1908, 2012)

Rainer Maria Rilke (1875–1926) wordt beschouwd als een van de belangrijkste lyrische dichters in de Duitse taal. Daarnaast schreef hij veel brieven, waarvan een deel ook in Nederlandse vertaling is verschenen. Rilkes denken toont verwantschap met twee grote filosofen uit zijn tijd, Arthur Schopenhauer en met name Friedrich Nietzsche, met wie hij nog een andere fascinatie deelde. Hij werd namelijk op 22-jarige leeftijd verliefd op Lou Salomé, die ook de grote (onbeantwoorde) liefde in Nietzsches leven was. Lou Salomé leerde later de psychoanalyse kennen van Freud zelf, die bij haar dood schreef: ‘Voor de grote dichter Rainer Maria Rilke, die nogal hulpeloos in het leven stond, is zij zowel muze als zorgzame moeder geweest.’

Anders dan bij Nietzsche, die de vanzelfsprekendheden van het westerse christendom en de wetenschap afwees, maar nieuwe waarheden verkondigde, vraagt Rilke om een andere houding in tijden van onzekerheid: ‘Wees geduldig jegens alles wat nog onduidelijk is in je hart / en probeer van de vragen zelf te genieten. // Zoek heden niet naar de antwoorden, / die kunnen je niet gegeven worden, / want je zou niet in staat zijn ze te beleven. / En je moet juist alles beleven. / Beleef heden de vraag.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Objectiviteit is noch een toestand van de wereld noch een geestestoestand, maar het resultaat van een goed in stand gehouden openbaar leven.

Bruno Latour in Oog in oog met Gaia (2015, vertaling 2017)

Wetenschapsantropoloog Bruno Latour onderzoekt westerse wetenschappers zoals cultureel antropologen ooit ‘primitieve stammen’ bestudeerden. In Laboratory life liet hij zien hoe een wetenschappelijk onderzoeksinstituut ‘feiten’ produceert. Sindsdien moest hij zich altijd verdedigen tegen de beschuldiging dat hij een relativist was, iemand die niet ‘geloofde’ in de feiten. De epistemologie vond immers dat de moderne empirische wetenschap de enige manier was om ware uitspraken te doen over de werkelijkheid. En daarmee leek zij de wetenschap te beschermen tegen bijvoorbeeld politieke beïnvloeding. Maar inmiddels slaan klimaatontkenners en andere obscurantisten de wetenschap om de oren met die ‘mythe van de wetenschap’. Duizenden wetenschappers komen op basis van talloze metingen op onnoemelijk veel plekken en gedurende lange tijd tot een model waarvan zij gezamenlijk vaststellen dat dat met 98% zekerheid de menselijke invloed op de klimaatverandering aantoont. Maar een klimaatontkenner hoeft dan alleen maar te zeggen: ‘Dan is het dus niet objectief waar!’ Volgens Latour is objectiviteit echter iets anders: al die leden van het klimaatpanel hebben rekening gehouden met alle mogelijke tegenwerpingen (of objecties), en dat is ‘de enige bekende manier om een propositie in een feit te veranderen’. Daarom moeten wij de wetenschap als institutie beschermen als onderdeel van een ‘goed in stand gehouden openbaar leven’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De ware drama’s spelen zich vandaag de dag niet af op het witte doek, maar in machines en installaties.

Bruno Latour in De Berlijnse sleutel en andere lessen van een liefhebber van wetenschap en techniek (1997)

In het hoofdstuk ‘De dramatische dilemma’s van een veiligheidsgordel’ stelt de Franse denker Bruno Latour (1947) dat ethici zich niet zo’n zorgen hoeven te maken over de teloorgang van morele waarden in onze industriële samenleving vol met technologie. Hij legt uit waarom: toen Latour op een moment ‘onbezorgd’ in zijn auto stapte, weigerde deze te vertrekken. De auto protesteerde met geknipper en gepiep. Waarom? Latour was vergeten zijn autogordel om te doen. ‘Toen ik mij gevoegd had naar zijn eisen, kreeg ik toestemming te doen wat ik wenste: over de snelweg naar mijn werk rijden.’
Nu kun je als ethicus klagen dat noch de mens, noch de machine zich weet te gedragen, maar Latour stelt voor dit te zien als een andere ‘verdeling’ van de ‘ethische massa’. Omdat wij autofabrikanten toestaan om motoren te installeren die 200 km per uur aankunnen, maar wij dat te hard vinden en dus de snelheid begrenzen tot 130 km of minder, is besloten mensen te verbieden met hun kop tegen de voorruit te knallen. Daarbij bleek je niet op het lichaam van die mens te kunnen vertrouwen. ‘Als een in vezels ingeschreven morele wet is de gordel een ongelooflijk succes.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De mensheid weet nooit precies waar zij naar op zoek is.

Alfred North Whitehead in Process and Reality (1927-1928)

Onder meer met deze uitspraak verdedigt de Britse wiskundige en filosoof Alfred North Whitehead (1861-1947) zijn project in het duizelingwekkende Process and Reality. Hierin beoefent hij namelijk de zogenaamde ‘speculatieve filosofie’, en er zijn weinig filosofische ondernemingen die in de twintigste eeuw zoveel kritiek kregen als juist die.
Systematisch redeneren had in de wetenschappen voor veel vooruitgang gezorgd, maar het was veel te ambitieus om te geloven dat die methode ook zou kunnen leiden tot metafysische systemen over ‘de algemene aard van de dingen’. Dat blijkt ook wel, vinden de critici, want het heeft in de loop der tijden alleen maar talloze varianten daarvan opgeleverd, waarvan de meeste door niemand meer worden aangehangen en die elkaar onderling tegenspreken.
Maar, zegt Whitehead, dan zou je de wetenschappen hun succes ook moeten ontzeggen, want die verlaten ook steeds hun theorieën voor betere. Hij ziet bovendien ook in de metafysica vooruitgang, ook al zien we steeds weer de beperkte toepassing van die ideeën, of juist daarom. Wij weten ‘nooit precies waar wij naar op zoek zijn’, en de ‘wereld oordeelt zonder dwaling’ (Augustinus) over de bruikbaarheid van onze systemen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het weten is gedrag, een hartstocht. In de grond ongeoorloofd gedrag.

Robert Musil in De man zonder eigenschappen (1930-1932)

Je kunt in deze tijd niet níét willen weten, zegt Ulrich, de hoofdpersoon van het monumentale, maar helaas onvoltooide Der Mann ohne Eigenschaften van Robert Musil (1880-1942). En de wetenschappers weten van geen ophouden, ze zullen niet rusten tot de mens geen ziel meer heeft, maar volledig biologisch en psychologisch te begrijpen en te behandelen is. Ulrich kan het alleen verklaren door ‘de wil tot weten’ (zoals Foucault die noemde) te vergelijken met drankzucht en de drang tot geslachtsverkeer of geweld. Ook de dwang om alles te moeten weten leidt tot een onevenwichtig karakter. Het is dan ook niet juist om te zeggen dat de ‘onderzoeker de waarheid najaagt’, het is eerder zo dat zij jacht maakt op hem. ‘Hij ondergaat haar.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Stel me geen vragen, want ik zou je wel eens de (waarheid) kunnen vertellen.

Humberto R. Maturana in Networker (mei-juni 1985)

Op een foto van Andrea Schara-Maloney kijkt de Chileense bioloog Humberto Maturana (geboren 1928) de lezer grijnzend aan. Hij draagt een T-shirt met de waarschuwende tekst: Don’t ask me any questions, I might just tell you the (truth). Aan de ene kant is deze theoretische bioloog, en dus filosoof, een ‘radicale constructivist’: alle kennis is een constructie die alleen relevant is binnen de wetenschappelijke gemeenschap, maar zegt niets over de werkelijkheid zelf: de objectiviteit staat voortdurend tussen haakjes. Maar eenmaal binnen in zijn merkwaardige, hermetische oeuvre heerst een soort onontkoombare naar zichzelf verwijzende logica die de lezer ervaart als de waarheid.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Sociologie en psychologie zijn de wetenschappen van het geschipper.

Frida Vogels in Dagboek 1970–1971 (2011)

Inmiddels weten we dan toch hoe ze eruitziet, of beter: hoe ze eruitzag in 2008. Uitgerekend bij de uitvaart van haar studievriend J.J. Voskuil legde een fotograaf van het ANP haar vast. Frida Vogels (1930) was de eerste winnares van de Libris Literatuurprijs, voor het tweede deel van haar autobiografische roman De harde kern. In 2005 verscheen het eerste deel van haar dagboeken. Aan deze reeks kwam in 2014 na elf delen een voorlopig einde. De overige vijf geplande delen verschijnen ‘bij nader inzien’ pas na haar dood, omdat ze die periode nog te pijnlijk vindt.
Zo hard als haar oordeel, vrijwel iedere dag, is over haar zelf en haar huwelijk, zo scherp kan ze ook pretenties in haar omgeving of van maatschappelijke partijen veroordelen. Net als Voskuil moet ze weinig hebben van wetenschap. Ze erkent dat sociologische en psychologische boeken je wel aan inzichten kunnen helpen, maar vindt dat eigenlijk een verwerpelijke behoefte. ‘Je kunt kiezen: of voor jezelf of voor de maatschappij. De meeste mensen gaan die keuze uit de weg.’ Daarbij worden ze geholpen door sociologie en psychologie.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De voornaamste oorzaak van de huidige problemen is ons gebrek aan kennis over kennis.

Humberto R. Maturana en Francisco J. Varela in De boom der kennis (1989)

Hun onderzoek naar de biologische grondslagen van kennis is voor de Chileense biologen Humberto R. Maturana (1928) en Francisco J. Varela (1946–2001) aanleiding om te pleiten voor een ‘paradigmaverandering’ in de biologie en de epistemologie. Als je er goed over nadenkt, menen zij, getuigt ieder levend systeem dat in leven blijft van een diepgaande kennis: ‘leven is weten.’ Als wetenschapper of denkend mens moeten wij ons ervan bewust zijn dat alles wat wij vervolgens zeggen over die kennis van planten, dieren en mensen, in een metadomein plaatsvindt ten opzichte van het domein waarin alle leven doorleeft, ook wij. In dat metadomein van de kennis over de kennis ontdekken we onze verantwoordelijkheid voor al onze handelingen. ‘Het is niet de wetenschap dat een bom dodelijk is die bepaalt of we hem al dan niet gebruiken, maar wat we ermee willen bereiken.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Niets is, in zichzelf, hetzelfde als of anders dan iets anders.

Bruno Latour in Irreductions (1988)

In zijn meest ‘filosofische’ werk uit de jaren tachtig volgt de Franse denker Bruno Latour (1947) het voorbeeld van Spinoza en schrijft hij een ‘tractatus’ waarin hij probeert vrede te brengen in de science wars. Die ‘wetenschapsoorlogen’ gaan tussen de sciëntisten, die geloven dat alleen (natuur)wetenschap een rationele aanpak is, en de wetenschapsonderzoekers als Latour die menen dat wetenschap een door en door sociale, of zelfs politieke, activiteit is.
Latours uitgangsstelling (1.1.1) is dat ‘niets, in zichzelf, reduceerbaar of niet-reduceerbaar is tot iets anders’. Er zijn alleen ‘krachtproeven’ waarin wordt bepaald wie sterk/rationeel of zwak/irrationeel is.
Een van de manieren waarop mensen proberen sterker/rationeler te worden is door dingen aan elkaar gelijk te stellen (‘dit zijn allemaal gevallen van “zwaartekracht”, “psychopathologie”, “criminaliteit”’ enzovoort). Maar volgens Latour weet een echte empirist slechts één ding zeker: ‘alles gebeurt slechts één keer, op één plaats.’ Daarom bestaan er geen gelijkheden, maar alleen ‘vertalingen’. Wie een pond lood gelijkstelt aan een pond veren, ziet af van alle verschillen en beschouwt ze als identiek (in gewicht). Dat kan, maar alleen met een bepaald doel, en zo lang niet iemand anders beweert dat de verschillen veel relevanter zijn (als je je hoofd te rusten wilt leggen, bijvoorbeeld).

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Bavianen en wetenschappers stellen dezelfde vragen.

Shirley Strum en Bruno Latour in ‘Redefining the social link: from baboons to humans’ (1987)

Van oudsher gingen biologen ervan uit dat je een bavianengemeenschap in betrekkelijk eenvoudige termen en structuren kon beschrijven, bijvoorbeeld aan de hand van een dominantiehiërarchie. Een baviaan had een bepaalde rol in zijn groep op grond van zijn (dominantie)positie. Maar waarom zijn bavianen dan – zoals uit onderzoek blijkt – voortdurend aan het toetsen wat de verhoudingen zijn, wie er bondgenoot is met wie, wie er over wie de baas speelt, en welke strategieën hun doelen het best dienen? In feite zijn de bavianen onderling voortdurend aan het onderhandelen om te bepalen hoe hun samenleving in elkaar zit. En dat is precies hetzelfde wat de biologen doen die hen observeren!

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

… want alles is slechts een web van gissingen.

Xenophanes, door Karl Popper gekozen als motto van hoofdstuk 1 van Realism and the aim of science (1983)

Op zoek naar de juiste wetenschappelijke houding keek wetenschapsfilosoof en kentheoreticus sir Karl Popper (1902–1994) niet alleen naar de eerste natuurwetenschappers als Galilei en Kepler, maar ook naar wat hij ‘de oude Griekse verlichting’ noemde (die eindigt met Socrates). Een van zijn antieke helden wordt de dichter en denker Xenophanes (560–ca. 478 v.Chr.) die een visie op kennis heeft die hem volgens Popper de eerste kritische wetenschapper maakt. Xenophanes wordt ook wel gezien als de eerste empirische wetenschapper, vanwege zijn uitspraak dat de goden niet vanaf het begin alles aan ons stervelingen hebben geopenbaard, maar dat wij gaandeweg onze kennis verbeteren.
Het gedicht waarvan het citaat de slotregel is, vertaalt Popper zelf in het Engels. In het Nederlands zou het ongeveer zo klinken:
Maar wat betreft de zekere waarheid, die heeft geen mens gekend
En zal die ook nooit kennen; noch van de goden
Noch van alle dingen waarover ik spreek
En zelfs als hij per ongeluk
de volmaakte waarheid zou zeggen, dan zou hij het zelf niet weten
Want alles is slechts een web van gissingen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Bijna alle technische woorden waarvan wetenschap en filosofie zich bedienen zijn schadelijk …

Michel Serres in Het contract met de natuur (1990)

Als twee mensen elkaar heftig tegenspreken, moeten ze toch een gemeenschappelijke taal blijven spreken, anders is de dialoog meteen afgelopen. Aan de andere kant biedt dit gegeven mogelijkheden om de ander vakkundig de mond te snoeren. De Franse filosoof en wetenschapshistoricus Michel Serres (geb. 1930) noemt als voorbeelden de artsen die Latijn gingen spreken, zodat hun patiënten niets meer over hun eigen gezondheid in te brengen hadden. Hij verwijst ook naar de ‘Parijse kranten’ die steeds meer Engelse woorden gebruiken ‘zodat het gewone volk er niets van begrijpt en dom gehoorzaamt’. Maar hem gaat het vooral om de gewoonte van wetenschappers en filosofen om een geheel eigen idioom ontwikkelen. Volgens hem is dat ‘alleen maar bedoeld om een scheiding aan te brengen tussen de leden van de vakgroep en de buitenstaanders, om wie men zich niet bekommert’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Blind volgen van een theorie is geen intellectuele deugd. Het is een intellectuele misdaad.

Imre Lakatos in Philosophical Papers, vol. 1 (1977)

Een van de grote vragen van de wetenschapsfilosofie is hoe je echte wetenschap kunt onderscheiden van pseudowetenschap, beweringen die de toets van de wetenschappelijke methode niet doorstaan, maar waarvan de aanhangers volhouden dat het om wetenschappelijke kennis gaat. Volgens de van oorsprong Hongaarse wetenschapsfilosoof Imre Lakatos (1922–1974) is dat zogenaamde ‘demarcatiecriterium’ niet alleen een probleem van geleerden in hun leunstoel, maar is het van groot maatschappelijk en politiek belang. Hij verwijst naar de excommunicatie van Copernicus door de Rooms-Katholieke Kerk en de manier waarop in communistisch Rusland met de genetica van Mendel werd omgegaan.
Sommigen denken dat je als demarcatiecriterium het aantal voor- en tegenstanders van een theorie kunt nemen. Maar uit de geschiedenis van het denken blijkt dat heel veel mensen overtuigd kunnen zijn van de meest absurde dingen. Echte wetenschappers zijn daarentegen juist sceptisch over hun beste theorieën. Newton zelf heeft bijvoorbeeld nooit geloofd dat objecten elkaar op afstand konden aantrekken. In dat verband zegt Lakatos dat het blind volgen van een theorie een intellectuele misdaad is. In werkelijkheid kan een theorie volgens Lakatos van enorme wetenschappelijke waarde zijn, terwijl niemand haar begrijpt, laat staan erin gelooft.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ik bewonder politici net zoveel als ik wetenschappers bewonder.

Bruno Latour in Politics of nature. How to bring the sciences into democracy (2005)

Volgens wetenschapsantropoloog Bruno Latour (geb. 1947) komt dit ‘tweevoudige respect’ maar weinig voor. Veel wetenschappers moeten niets hebben van de ‘vuiligheid’ van de politici, die zich nooit houden aan logica en feiten, maar alles alleen maar gebruiken om zieltjes te winnen voor hun eigen doelen. Politici van hun kant zijn alleen geïnteresseerd in wetenschappelijke feiten of theorieën die hen helpen om hun eigen mening kracht bij te zetten. Zij hebben alleen maar last van de wetenschappelijke mores als waardevrije experimenten en het kritisch toetsen van eigen ideeën. Dan komt er immers nooit iets van de grond. Volgens Latour heeft hij zelf noch het wetenschappelijke statuur, noch de politieke invloed om de discussies over natuur en politiek, die nodig zijn door de klimaatcrisis, op te lossen. Dit ‘gebrek aan autoriteit’ is echter precies het ‘kleine voordeel’ dat hem in staat stelt om de wederzijdse vervlochtenheid van natuur, wetenschap en politiek op een andere manier ter sprake te brengen. Op een andere plek heeft hij bijvoorbeeld gepleit voor een ‘Parlement der Dingen’ (We zijn nooit modern geweest, 1991/1994).

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wat we zeggen legt ons veel uitgebreidere verplichtingen op dan we zouden willen – genoeg om het langzamer aan te doen en na te denken voor we iets zeggen.

Bruno Latour in An inquiry into modes of existence (2013)

Al sinds zijn eerste ‘veldonderzoek’ naar het ‘leven in het laboratorium’ (Laboratory life, met Steve Woolgar, 1979) probeert filosoof en ‘wetenschapsantropoloog’ Bruno Latour (geb. 1947) te begrijpen waarom er zo’n groot onderscheid zit tussen wat de moderne mens doet en wat hij zegt dat hij doet. Zo zeggen de Modernen bijvoorbeeld aan zuivere wetenschap te doen, maar voor hun artikelen gebruiken ze technieken uit de romankunst en de ‘feiten’ waarvan ze spreken zijn het resultaat van een complex politiek spel.
Inmiddels is Latour zelf van strategie veranderd, omdat hij heeft ontdekt dat er diepe, maar tegenstrijdige filosofische overtuigingen zijn die de moderne mens ervan weerhouden zich rekenschap te geven van wat hij doet. En dat laatste is hard nodig gezien de ecologische crisis. Vandaar dat Latour voorstelt over verschillende ‘bestaanswijzen’ te spreken, en het oude onderscheid tussen woorden en dingen, taal en zijn, opnieuw te doordenken. Dan kunnen we inzien dat wat wij zeggen over wat er wel of niet bestaat, grote consequenties heeft voor de werkelijkheid om ons heen en dus vraagt om rustige reflectie. Aan de andere kant krijgen we door dat ‘ontologische pluralisme’ wel een rijkere, meer verscheiden kosmos.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De boodschap van de grootschalige depressiebestrijders is primair dat we ondernemend moeten zijn, dat we niet te veel moeten denken (‘piekeren’) maar vooral moeten doen.

Trudy Dehue, De depressie-epidemie. Over de plicht het lot in eigen hand te nemen (2008)

De Vlaamse schrijver Erwin Mortier noemt in de Standaard het boek van Trudy Dehue ‘razend intelligent en boeiend’. Dehue (geb. 1951) is hoogleraar wetenschapstheorie en wetenschapsgeschiedenis aan de Universiteit Groningen en schreef eerder onder meer over de geschiedenis van het denken over methodologie in de psychologie (De regels van het vak, 1990). Ook in De depressie-epidemie laat zij zien dat ogenschijnlijk neutrale wetenschappelijke feiten constructies zijn die hun kracht ontlenen aan bondgenootschappen tussen zeer uiteenlopende partijen. Hoe kon het gebeuren dat gevoelens van neerslachtigheid tegenwoordig worden gezien als symptomen van een ziekte? Volgens Dehue is dit een gevolg van ‘het verbond dat de neoliberale politiek aanging met het farmaceutisch-wetenschappelijk complex, de marketingbedrijven en de mega-geestelijke gezondheidszorg. Samen benadrukken zij de plicht het lot in handen te nemen, die volgens de logica van de markt de primaire conditie is voor verdere welvaartsgroei.’ Dit ‘verbond’ vindt dat iemand die om allerlei redenen niet in staat is om zichzelf uit de put te halen, ten minste verplicht is zich chemisch te laten oppeppen om zijn carrière weer energiek ter hand te nemen. Een beetje verdriet hoort er nu eenmaal bij. Je zou denken dat er een ‘ban op bedachtzaamheid’ heerst.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De mens is wat hij van zichzelf maakt.

Jean-Paul Sartre in Over het existentialisme (1965)

In het boekje waarin hij zijn filosofie presenteert aan het grote publiek, legt Jean-Paul Sartre (1905-1980) dit eerste beginsel van het existentialisme uit met een stelling die voor hem zo vanzelfsprekend is, dat hij haar verder niet toelicht of onderbouwt: ‘de mens heeft een grotere waardigheid dan een steen of een tafel.’ Maar het kon wel eens principieel onjuist zijn (en/of zeer gevaarlijk) om het existentialisme te beperken tot de mens.
Veel filosofen met hem claimen voor zichzelf en ons allemaal een bepaalde waardigheid op basis van een ‘wezenskenmerk’ van de mens (in dit geval zijn ‘wezenloosheid’), omdat zij bang zijn dat wij anders net zo (mogen) worden behandeld als wij met dieren en dingen omgaan (intensieve veehouderij, wegwerpproducten). Het probleem is dat zodra wetenschappers of anderen dan aantonen dat wij in vele opzichten een ding (informatieverwerkend systeem) of dier (een evolutionair bepaald zenuwstelsel in een ‘zak met bloed en botten’ (Vroman)) zijn, die ‘menselijke’ waardigheid ons niet meer toekomt! Maar om de werkelijkheid echt recht te doen, moet je misschien, zoals Bruno Latour dat heeft voorgesteld, het existentialisme uitbreiden naar dingen: ook bij hen gaat hun existentie vooraf aan hun essentie. En ook zij verdienen democratische vertegenwoordiging.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

The world is my country, to promote science is my religion. [De wereld is mijn vaderland, het bevorderen van de wetenschap is mijn religie]

Devies van Christiaan Huygens volgens K.O. Meinsma in Spinoza en zijn kring. Historisch-kritische studiën over Hollandsche vrijgeesten (1896)

De Nederlandse wis-, natuur- en sterrenkundige Christiaan Huygens (1629–1695) haalde net niet de top tien bij de verkiezing van Grootste Nederlander in 2004 (waar Pim Fortuyn en Willem van Oranje streden om de eerste plaats …). Achter Aletta Jacobs kwam hij terecht op plek nummer 12.
Velen denken tegenwoordig dat het een letterlijk citaat van de beroemde geleerde is, maar in werkelijkheid wordt het in een invloedrijk boek over Spinoza door auteur K.O. Meinsma opgevoerd als een devies dat wereldburger Christiaan Huygens ‘had kunnen voeren’. De oorspronkelijke karakterisering van Meinsma wordt bovendien vaak verminkt tot varianten als ‘de wereld is mijn land, wetenschap is mijn religie’, en als zodanig wordt Huygens opgevoerd als vroege ‘atheïst’. Daarmee wordt Huygens onrecht aangedaan, want hij worstelde tot zijn dood met de vraag in hoeverre er plaats was voor een god in het universum.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wisdom and knowledge shall be the stability of thy times [wijsheid en kennis zullen de vaste grond van uw tijd zijn]

Tekst op het portaal boven de ingang tot het RCA building, New York, gemaakt door Lee Lawrie, 1934

Boven de ingang van Rockefeller Plaza 30 prijkt een bas-reliëf genaamd Wisdom van de Amerikaanse art-decobeeldhouwer Lee Lawrie (1877–1963) met daarop een Mozesachtige figuur met in zijn hand een soort meetinstrument. De tekst onder en achter de afbeelding is afkomstig uit het Bijbelboek Jesaja (33:6). In het oorspronkelijke ontwerp zou Wijsheid staan voor God, maar op instigatie van opdrachtgever Rockefeller zelf werd het beeld ‘ontgoddelijkt’. Geleerden menen dat Lawrie het 19de-eeuwse schilderij van William Blake ‘The Age of Days’ plagieerde, maar hij gaf er zeker zijn eigen draai aan, en nu is het een van de meest emblematische iconen van de art deco.
Je zou soms willen dat je het Hebreeuws beheerste want als je een vertaling zoekt van deze tekst uit de King James-Bijbel over de bevrijding van Jeruzalem, kun je hem moeilijk met een dergelijke afbeelding en betekenis verbinden. In de Nieuwe Bijbelvertaling staat bijvoorbeeld: ‘Hij is ons houvast, zolang wij leven. Wijsheid en toewijding leiden tot redding, ontzag voor de HEER is Sions rijkdom.’ In de afbeelding lijkt de god zelf de wijze die met visie en wetenschap zorgt voor een stabiele orde.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Hypotheses non fingo

Isaac Newton in Philosophiae Naturalis Principia Mathematica (1687)

Volgens de Britse Royal Society was Isaac Newton (1643–1727) de grootste geleerde in de hele geschiedenis van de wetenschap. Het citaat is afkomstig uit zijn hoofdwerk (‘De wiskundige beginselen van de natuurfilosofie’) waarin hij met het concept zwaartekracht en zijn drie wetten de grondlegger van de klassieke mechanica werd.
Nadat hij de verschijnselen van ‘de hemelen en onze zee’ had verklaard door de zwaartekracht, gaf hij toe dat hij daarmee nog niet de oorzaak van deze kracht had ontdekt. Deze kon hij niet afleiden uit de verschijnselen en hij wilde ‘geen hypothesen verzinnen’ (‘hypotheses non fingo’ in het Latijn). Volgens hem was er in de ‘experimentele filosofie’, zoals hij zijn werkterrein noemde, geen plek voor hypothesen, of die nu metafysisch of fysisch waren, occult of mechanisch. Voor hem is het genoeg dat zwaartekracht werkelijk bestaat en zich gedraagt naar de wetten die hij heeft geformuleerd, en alle bewegingen van de hemellichamen en de zee overduidelijk zijn verklaard.
Veel wetenschapsfilosofen hebben hem om deze uitspraak bekritiseerd, omdat de hypothese tegenwoordig als een onmisbaar element van het wetenschappelijk onderzoek wordt beschouwd, maar waarschijnlijk is zijn boude uitspraak meer bedoeld tegen andere filosofen, zoals Descartes, die veel hypothesen ‘verzonnen’ zonder dat zij (voldoende) steun bij de feiten vonden.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Dat iets rechtvaardig of lelijk was, was volgens hem niet te danken aan een natuurwet, maar aan een mensenwet.

Diogenes Laërtius over Archelaüs in Leven en leer van beroemde filosofen (vertaling 1989)

Er is niet veel bekend over de Griekse filosoof Archelaüs (5de eeuw v.Chr.) uit Milete of Athene. Hij was een leerling van Anaxagoras, en bracht diens natuurfilosofie uit Ionië naar Athene. Diogenes vertelt ook dat hij een leermeester was van Socrates, maar er bestaat wel enige twijfel over of dat waar is. Diogenes vertelt dat Archelaüs wel ‘de natuurkundige’ werd genoemd, om aan te geven dat hij de laatste natuurfilosoof was, omdat Socrates na hem de moraalfilosofie introduceerde.
Van zijn werk is niets bewaard gebleven dan wat anderen, waaronder Diogenes, daarover vertellen. Behalve het bijna postmoderne inzicht uit het citaat, had Archelaüs nog wel meer eigentijds aandoende ideeën. Zo meende hij dat levende wezens ‘uit slijm geboren werden’, waarbij eerst de lagere en later de hogere diersoorten, en ten slotte ook de mens op die manier zijn ontstaan. Wel gelooft hij dat de mens zich onderscheidt van de dieren, doordat hij een moraal heeft en beschikt over het vermogen tot artistieke expressie. Verder heeft hij al een aantal natuurkundige principes ‘voorvoeld’, bijvoorbeeld met betrekking tot de beweging van geluid en de condensatie van water, en beschouwde hij het heelal als oneindig.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Waarom is de werkelijkheid die voor de wetenschap het meest aanvaardbaar is er een die geen enkel kind kan begrijpen?

Henri Poincaré

Deze verzuchting van de wiskundige Henri Poincaré (1854–1912) wordt volgens Robert M. Pirsig (geb. 1928) opgelost door zijn Metafysica van de Kwaliteit (Lila – An Inquiry into Morals, 1991). Is het immers noodzakelijk dat slechts een handjevol natuurkundigen de werkelijkheid begrijpt? Zou de werkelijkheid alleen uitgedrukt kunnen worden in hogere wiskunde, zou zij met elke nieuwe theorie moeten veranderen, zou het iets moeten zijn waarover verschillende natuurkundige stromingen jarenlang strijden zonder tot een gezamenlijke visie te komen? In ieder geval is het dan niet eerlijk om mensen in een psychiatrische inrichting te stoppen (zoals Pirsig zelf is overkomen) omdat zij geen ‘werkelijkheidsbesef’ zouden hebben.
Als je het bekijkt vanuit het perspectief van Pirsigs metafysica verdwijnt dit probleem als sneeuw voor de zon: de werkelijkheid is waarde, is kwaliteit, en dit ‘startpunt van de ervaring’ is iets waar iedereen voortdurend mee te maken heeft. Wetenschap daarentegen is slechts een beperkt domein van statische intellectuele patronen die deze werkelijkheid beschrijven, maar die patronen zijn niet die werkelijkheid zelf.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wat geweldig dat we op een paradox zijn gestuit. Nu mogen we tenminste enige hoop koesteren dat we vooruitgang zullen boeken.

Niels Bohr, geciteerd in Niels Bohr: The Man, His Science, & the World They Changed (1966) van Ruth Moore

In eerste instantie lijkt de aantrekkelijkheid van wetenschappelijk onderzoek erin gelegen te zijn dat je op basis van theoretische kennis juiste voorspellingen over de toekomst kunt doen. Maar voor een wetenschapper is een bevestiging van wat hij al weet eigenlijk heel oninteressant. De wetenschapsfilosoof Karl Popper legde dat zo uit: stel dat je hypothese is dat alle zwanen wit zijn. Dan kun je je de rest van je leven gaan bezighouden met het zoeken van witte zwanen die je hypothese bevestigen, maar daarmee kun je nooit bewijzen dat je stelling waar is, alleen maar dat er weer één observatie is die haar bevestigt. In plaats daarvan moet je je best doen om een zwarte zwaan te vinden. Als je er zo een vindt, weet je niet alleen iets zeker (namelijk: ‘niet alle zwanen zijn wit’), maar je weet ook iets nieuws over zwanen, iets wat je nog niet wist, namelijk dat ze ook zwart kunnen zijn. In het licht van je theorie is dat een tegenstrijdigheid, en om die op te lossen zul je een nieuwe theorie moeten ontwikkelen, die beide feiten (dat zwanen wit en zwart kunnen zijn) in zich opneemt. En dat is vooruitgang, zo wist ook de natuurkundige en Nobelprijswinnaar Niels Bohr (1885–1962).

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als iemand verslaafd is aan experimentele filosofie, is hij daarmee eerder geholpen om een goed christen te zijn dan dat het hem daarvan afkeert.

Robert Boyle in The Christian Virtuoso (1690)

Hij was de grondlegger van de moderne scheikunde en daarmee ook een van de pioniers van de moderne wetenschap in het algemeen, en we kennen hem vooral van zijn algemene gaswet, maar de Ier Robert Boyle (1627–1691) was ook zeer actief op theologisch gebied en besteedde veel tijd en geld aan de verspreiding van het christendom.
Boyle hield er weliswaar een mechanicistische wereldbeschouwing op na, dat wil zeggen dat hij geloofde dat de wereld een soort machine was, maar hij was geen materialist, iemand die gelooft dat alleen materie ‘echt bestaat’. Als je de natuur oppervlakkig bestudeert, brengt dat je wellicht tot atheïsme, vindt Boyle, maar als je dat grondiger en nauwkeuriger doet, brengt het je juist dichter bij God. Volgens Boyle is het meer in overeenstemming met de Bijbelse opvatting – dat de wereld van God afhankelijk is – om de wereld te beschouwen als een ingewikkeld apparaat, dan haar te zien als een soort organisme, want daarmee zou de wereld een zekere zelfstandigheid bezitten.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

God mag weten welke ogenschijnlijke onzin morgen de waarheid zal blijken te zijn.

A.N. Whitehead in Science and the modern world (1926, p. 116)

Deze verzuchting slaakt Alfred North Whitehead (1861–1947) in zijn onderzoek naar de relatie tussen wetenschap en de moderne wereld. In de achttiende eeuw triomfeerde het gezonde verstand over alle middeleeuwse fantasieën. De geleerden uit die tijd waren ervan overtuigd dat we de echte onzin nu achter ons hadden gelaten. Maar toen kwam de twintigste eeuw, met relativiteit en kwantumverschijnselen, en we bevinden ons aan de andere kant van de pool: juist het gezonde verstand kan de wetenschap niet meer volgen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Misschien zijn verhalen gewoon onderzoeksgegevens met een ziel.

Brené Brown in ‘The power of vulnerability’, uitgesproken tijdens TedXHouston, juni 2010 (http://www.ted.com/talks/brene_brown_on_vulnerability.html)

Als je begint met een opleiding in een menswetenschap, krijg je in je eerste college een variant te horen van de stelling: ‘als je het niet kunt meten, bestaat het niet.’ Met dit principe hopen de psychologie en sociologie zich te kunnen onderscheiden van eeuwen van speculaties over de mens, namelijk van de filosofie. Brené Brown is hoogleraar op het gebied van maatschappelijk werk, een terrein waarop je alleen maar ‘rommelige onderwerpen’ tegenkomt. Zij ontdekt in haar onderzoek dat wat mensen ervan weerhoudt zich met anderen te verbinden ‘schaamte’ is, de angst om niet goed genoeg te zijn. De belofte van de wetenschap maakte Brown enthousiast want zij hoopte zo ‘die kwetsbaarheid terug te kunnen meppen met haar meetlat’. Maar toen ze alle verhalen nog een keer bekeek, ontdekte ze dat wat mensen die liefde en verbinding kennen, onderscheidt van mensen die die niet kennen, juist de aanvaarding van de kwetsbaarheid is, de ‘moed om onvolmaakt te zijn’. Brown voelde zich als onderzoeker verraden, want onderzoek heeft tot doel verschijnselen te beheersen en te voorspellen, en uit haar onderzoek bleek dat je als je op zoek bent naar liefde en verbinding, je dat juist niet meer moet willen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

In de Grote Antillen, een paar jaar na de ontdekking van Amerika, terwijl de Spanjaarden onderzoekscommissies stuurden om te bepalen of de inboorlingen wel een ziel hadden, waren de laatsten druk bezig met het verdrinken van blanke gevangenen om door langdurige observatie vast te stellen of hun lichaam al dan niet tot ontbinding zou overgaan.

Claude Lévi-Strauss in Race et histoire (1952)

De invloedrijke Franse denker Claude Lévi-Strauss (1908-2009) was al in de jaren veertig en vijftig nauw betrokken bij de pogingen van de UNESCO, de organisatie voor onderwijs, wetenschap en cultuur van de VN, om een visie op ras en cultuur te ontwikkelen die recht zou doen aan ‘de verenigde naties’. Daarbij was hij een vurig pleitbezorger van de gelijkwaardigheid van culturen en hij heeft als zodanig mede aan de wieg gestaan van het ideaal van de bescherming van culturele diversiteit dat in 2001 officieel het beleid ging bepalen van de UNESCO. Voor Lévi-Strauss bestaat er geen hiërarchie van beschavingen, al maakt hij wel een onderscheid tussen culturen die wel of niet beschikken over echte, empirische wetenschap. Wat dat betreft geven de Spaanse veroveraars en de oorspronkelijke inwoners van het gebied waar Cuba, Jamaica, Haïti, de Dominicaanse Republiek en Puerto Rico liggen het goede voorbeeld. Voorwaar een ‘curieuze situatie waarin de twee partijen waar het om gaat een tragische weerspiegeling van elkaars houding te zien geven’.

 Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ecologie is niet de wetenschap van de natuur, maar het argumenteren, de logos, over hoe we samen willen leven op leefbare plaatsen.

Bruno Latour in ‘Coming out as a philosopher’ (rede bij de aanvaarding van de derde Siegfried Unseld Prijs, Frankfurt, 28 september 2008)

Hoewel hij bekend stond als (wetenschaps)socioloog, bleek Bruno Latour (1947) al heel lang stiekem een filosoof te zijn. Zijn studieobject – de moderne wetenschap – bleek alleen te begrijpen als je je ook verdiepte in de ‘achterliggende’ zijnsleer van wetenschappers. Een van de dingen die hij probeert te doorbreken is het desastreuze onderscheid tussen natuur en cultuur of maatschappij. Hij spreekt liever van ‘naturen-culturen’, waarin alles met alles samenhangt en geen van beide tot de ander te herleiden is. Juist de toestand van ons milieu maakt het noodzakelijk dat we niet langer de natuur overlaten aan de wetenschappers, de samenleving aan de sociologen en het onderscheid aan de wetenschapsfilosofen. Misschien is Europa wel de plek bij uitstek om te praten over ‘samen leven op leefbare plaatsen’, nu dat werelddeel niet langer denkt dat het voor de rest van de wereld kan bepalen wat ‘universeel’ is. ‘Momenten van zwakheid zijn een goede gelegenheid om eindelijk te bepalen waar we het innigst aan vast willen houden. Dat maakt de globalisering zo interessant: aan de onderhandelingstafel zijn de voormalige moderne denkers misschien eindelijk in staat om te zeggen waar het hun al die tijd om ging. Uiteindelijk gaat het erom voor welke waarden je bereid bent te sterven.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media