Wetenschap
Het Universum is immens groot.
A.N. Whitehead in Essays in science and philosophy (1947)
Dat het Universum immens groot is, zegt de Britse filosoof en wiskundige Alfred North Whitehead (1861-1947) twee keer. Na de eerste keer spreekt hij zijn verbazing uit over het ‘zelfvoldane dogmatisme’ waarmee de mensheid in ieder tijdperk van haar geschiedenis weer meent dat de eigen manieren om kennis te vergaren afdoende zijn om alles te weten te komen. Sceptici en gelovigen zijn daarin precies hetzelfde. Whitehead vindt dat in onze moderne tijd de wetenschappers en de sceptici de toonaangevende dogmatici zijn. Je mag van hen wel kleine stapjes zetten op detailniveau, maar fundamentele nieuwe ideeën zijn verboden. ‘Dit dogmatische, gezonde verstand betekent het einde van ieder filosofisch avontuur. Het Universum is immens groot.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Als het om politieke filosofie van de wetenschap gaat, moet je de tijd nemen, om die niet te verliezen.
Volgens Latour is de crisis van groene politiek (politieke ecologie) ontstaan doordat men niet radicaal genoeg heeft nagedacht over de verhoudingen tussen natuur en politiek. Dat heeft Latour zelf nu juist wel gedaan. In eerste instantie vooral door de te laten zien hoe ‘door en door politiek’ de natuurwetenschap eigenlijk zelf is. Wetenschappers ‘ontdekken’ de werkelijkheid niet, maar construeren die met behulp van allerlei bondgenoten (van collega’s, financiers en politici, tot machines, objecten en teksten). Het beeld of het concept ‘natuur’ is echter mede bepaald door het te onderschéíden van politiek en samenleving (het ene objectief, het ander subjectief, etc.). Dat betekent dat dat ook geldt voor het beeld van ‘de politiek’, die vooral onder wetenschappers en filosofen een zeer slechte naam heeft. Zowel natuur als politiek wordt tekortgedaan door het moderne onderscheid tussen een waardevrije wetenschap en een politiek van belangen en zelfzuchtigheid. Latour doordenkt dit onderscheid opnieuw, nu om daarmee de ecologisch-politieke beweging nieuw leven in te blazen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
‘Want toen de aarde niet draaide …’ / ‘Kom nou! Ze heeft toch altijd gedraaid!’ / ‘Dat is niet waar. De mens wist het niet en dus was het alsof ze niet draaide …’
Luigi Pirandello geldt als een van de grote existentialistische schrijvers. Net als andere existentialisten beperkt hij het belang van het individuele bestaan echter tot de mens. Ook bij bijvoorbeeld Sartre zien we een grote nadruk op het verschil tussen mens en dier, tussen geest en lichaam. Die nadruk komt voort uit de angst dat voor het dier, het lichaam wel geldt wat voor de mens of voor zijn geest absoluut niet mag gelden: dat het precies dat is wat de wetenschap erover zegt – een volledig mechanisch gebeuren. Dan verliezen we immers onze vrijheid, onze moraal, en uiteindelijk de zin van ons leven. Een volledig evolutionair perspectief op de mens is voor een kinderloze filosoof als Sartre natuurlijk ondenkbaar. De eerste filosoof die de uitdaging van het sciëntisme – het geloof dat de werkelijkheid alleen voor de wetenschap toegankelijk is – rechtstreeks aangaat is Bruno Latour. Hij ‘breidt het existentialisme uit tot de dingen’. Voor alles geldt dat het bestaan vooraf gaat aan de essentie. De overtuiging dat de aarde altijd al draaide is een ‘respectabel geloof’. Zoals ook het geloof van de Bimin-Kuskumin van Nieuw-Guinea dat zij de hele mensheid zijn, respectabel is.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Bijna alle technische woorden waarvan wetenschap en filosofie zich bedienen zijn schadelijk; ze zijn alleen maar bedoeld om een scheiding aan te brengen tussen de leden van de vakgroep en de buitenstaanders, om wie men zich niet bekommert. Men wil zijn ei
Als buitenbeentje in de Franse filosofische wereld is Michel Serres (1930) noch onder te brengen bij de modernisten, noch bij de postmodernisten. Hij is het voorbeeld van een ‘niet-moderne’ denker en daarom een van de inspirators van Bruno Latour (We zijn nooit modern geweest, 1991). Serres zet zich af tegen het spreken in termen van strijd en kritiek, en probeert in plaats daarvan verschillende domeinen met elkaar in verband te brengen door de belangrijkste concepten ervan in elkaar te vertalen. Daarbij roept hij de hulp in van Hermes (de boodschapper van de goden) of zelfs van engelen.
Het contract met de natuur sluit aan op het Contrat social (1762) van Rousseau en behandelt de verbanden tussen oorlog en vrede, wetenschap en recht, natuur en cultuur. Ondanks zijn eigengereidheid en afkeer van het filosofische en wetenschappelijke establishment is Serres hoogleraar aan de Sorbonne en Stanford en wordt hij in 1990 opgenomen in de Académie Française.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
‘Ik heb een vraag voor u,’ zei hij, en haalde een verkreukeld stukje papier uit zijn zak waar hij een paar woorden op gekrabbeld had. Hij haalde nog een keer adem: ‘Gelooft u in de werkelijkheid?’ / ‘Maar natuurlijk!’ lachte ik. ‘Wat voor een vraag is dat
Dit soort bizarre gesprekken moet Latour voeren ‘in de loopgraven van de wetenschapsoorlogen’. In kringen van wetenschappers gelden Latour en zijn wetenschapssociologische collega’s als verderfelijke relativisten met krankzinnige en politiek gevaarlijke overtuigingen. Aan de vooravond van een congres in Brazilië waar wetenschappers en wetenschapsonderzoekers elkaar zullen ontmoeten, heeft een vooraanstaand psycholoog Latour gevraagd om een persoonlijk onderhoud om hem een paar indringende vragen te stellen. Is de werkelijkheid echt iets geworden waarin je moet geloven, zoals God, het onderwerp van een belijdenis? Latour realiseert zich dat de man eigenlijk verwacht had dat Latour op zijn vraag zou zeggen: Natuurlijk niet! Denkt u echt dat ik zo naïef ben dat ik in de werkelijkheid geloof?
Hij heeft nog twee vragen. ‘Weten we nu meer dan vroeger?’ Latour antwoordt: ‘Natuurlijk! Duizend keer meer.’ ‘Maar is wetenschap cumulatief?’, vervolgt de psycholoog angstig. Daarop heeft Latour een minder overtuigd positief antwoord: ‘Ik denk het wel, maar de wetenschappen vergeten ook ontzettend veel …’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Wanneer je de werken van een belangrijke denker leest, zoek dan eerst naar de schijnbare absurditeiten in de tekst en stel je zelf de vraag hoe een verstandig mens ze heeft kunnen schrijven.
Thomas Kuhn was als fysicus opgeleid en in 1947 werd hem gevraagd om een reeks colleges te geven over de oorsprong van de zeventiende-eeuwse mechanica. In zijn voorbereiding ging hij eerst na hoeveel binnen de traditie van Aristoteles al bekend was over de mechanica. Daarbij stuitte hij echter op het probleem dat de aristotelici vrijwel niets van mechanica leken te hebben begrepen, zelfs op louter beschrijvend niveau. Hoe kon een ‘scherp en naturalistisch waarnemer’ als Aristoteles zulke fouten maken? ‘Op een gedenkwaardige (en zeer warme) zomerdag verdween die verwarring plotseling als sneeuw voor de zon.’ De verwarring over de ‘domheid’ van Aristoteles verdwijnt doordat Kuhn een ‘alternatieve manier om teksten te lezen’ ontdekt. Je moet een tekst begrijpen vanuit zijn eigen context en doelstelling en niet als een beschrijving van ‘hetzelfde’ als waar jij naar kijkt. Later gaat Kuhn voor het verschil tussen de blik van Newton en die van Aristoteles de term ‘paradigmawisseling’ gebruiken en de rest is geschiedenis. Vandaag de dag is De structuur van wetenschappelijke revoluties (1962, 1970) het meest verkochte werk op het gebied van de sociale wetenschappen. De term paradigma vond zijn weg naar de filosofie, economie, kunstgeschiedenis, managementtheorie enzovoort.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
‘En u,’ zei ik met kinderlijke vrijpostigheid, ‘maakt u nooit vergissingen?’ ‘Dikwijls’ antwoordde hij. ‘Maar in plaats van er één te concipiëren, bedenk ik er vele, zodoende word ik van geen enkele de slaaf.’
Umberto Eco in De naam van de roos (1980)