Jezus Christus

De filosofie mag de verscheidenheid van de wereld niet veronachtzamen – de elfen dansen, en Christus is aan het kruis genageld.

A.N. Whitehead in Process and Reality (1927-1928)

In zijn ‘speculatief filosofische’ werk over ‘proces en werkelijkheid’ stelt de Brits-Amerikaanse filosoof, natuurkundige en wiskundige Alfred North Whitehead (1861–1947) dat het grootste gevaar dat de filosofie bedreigt de beperktheid van de keuze voor bewijsgronden is. Als we niet oppassen zijn denkbeelden gebaseerd op gegevens die arbitrair bepaald zijn door het temperament van de individuele denkers, de kleinsteedsheid van de sociale groep waartoe ze behoren of de beperkingen van hun denkschema.

Als je kijkt naar de grote culturele verworvenheden in de geschiedenis van plaatsen en tijdperken, van het Romeinse Rijk tot het moderne Parijs of New York, is natuurlijk op elk van die stappen in de beschaving van de mensheid velerlei kritiek mogelijk. Maar als je ze louter minacht, betekent dat dat je blind bent voor de grootsheid van bepaalde elementen daarvan die onze bewondering verdienen. ‘Er is grootsheid te vinden in de levens van degenen die religieuze stelsels stichten … en dat van de rebellen die ze vernietigen.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Hoe meer mensen kunnen lezen, hoe meer analfabeten je krijgt.

Frans Breukelman, geïnterviewd in De Stem, 19 maart 1988

Het blijft een wonderlijk gegeven dat enkele van de grote wijsheidsleraren uit zeer uiteenlopende tradities – Socrates, Jezus van Nazareth, Lao Tse (of Laozi) – zelf niet of nauwelijks een woord op papier hebben gezet. Wilden zij niet dat hun woorden ‘ver-eeuwigd’ werden? Misschien had het te maken met hun doelstelling. Hun spreken was niet, over de hoofden van hun toehoorders heen, gericht op latere generaties en ‘doelgroepen’. Zij wilden met hun woorden het leven van hun concrete gesprekspartners veranderen.
Dominee Frans Breukelman windt zich op over nieuwe Bijbelvertalingen, zoals die van de zogenaamde Groot Nieuws Bijbel met als ondertitel ‘vertaling in omgangstaal’. Zodra er geen onderscheid meer bestaat tussen het spreken van profeten en apostelen en dat van gewone mensen in een willekeurig tijdsgewricht, kunnen zij de woorden niet meer horen. Hij betreurt soms zelfs de uitvinding van de boekdrukkunst: ‘Het ergste wat het levende Woord kon overkomen, was dat het in drukletters werd gevangen.’ Hij breekt dan ook een lans voor de oude Statenvertaling uit 1635, waarin zo letterlijk mogelijk werd vertaald en waar nodig nieuwe taal werd geschapen. Dat is precies het omgekeerde van wat Luther en latere vertalers deden die de taal van het volk van hun tijd volgden in plaats van die te bepalen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Behandel anderen dus steeds zoals je zou willen dat ze jullie behandelen.

Jezus van Nazareth, geciteerd in Matteüs 7:12

Veel mensen denken dat het Nederlandse spreekwoord ‘wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’ afkomstig is uit de Bijbel. Er wordt wel gezegd dat het is ontstaan uit de vertaling in de Lutherbijbel van hoofdstuk 4, vers 15 van Tobit, een zogenaamd deuterocanoniek boek dat deel uitmaakt van het Oude Testament in de katholieke en orthodoxe traditie.
Toch heeft Jezus het zelf in Matteüs over iets wezenlijk anders. Het Nederlandse spreekwoord zegt als het ware dat je je gang mag gaan, als je een ander maar geen schade toebrengt, en wat ‘schade’ is weet je door wat je zelf hebt ervaren. Jezus formuleert echter in de zogenaamde Bergrede een positief appel aan eenieder om de ander zo goed te behandelen als je zelf graag zou willen worden behandeld. Hij noemt dit zelfs ‘het hart van de Wet en de Profeten’. Daarmee is het een wat zakelijker en praktischer vertaling van het alom bekende: ‘heb je naaste lief als jezelf’ uit Leviticus 19:18, dat Jezus onder meer herhaalt in Matteüs 22:39.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Jezus zegt: Heb Uw broeder lief als Uw ziel, behoed hem als de appel van uw oog.

Het Evangelie van Thomas (uit het Koptisch vertaald en toegelicht door Gilles Quispel (2004))

Het was koningin Juliana die via de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken een goed woordje liet doen bij de Egyptische autoriteiten voor de Nederlandse theoloog Gilles Quispel (1916-2006). Quispel wilde toegang krijgen tot de eind jaren veertig gevonden Nag Hammadi-codices en het was zijn overtuiging dat deze geschriften zonder tussenkomst van Juliana ‘nu nóg in die koffer lagen in het Koptisch Museum in Cairo, en inmiddels waarschijnlijk door de insecten waren opgevreten’.
Een van de belangrijkste boeken, die Quispel zelf vertaalde uit het Koptisch, was het zogenaamde Thomas-evangelie. Uit het commentaar bij de vertaling die hij enige jaren voor zijn dood publiceerde, blijkt dat hij niet alleen een geleerde, maar ook een betrokken ‘gelovige gnosticus’ is. Hij is op zoek naar de ware woorden van Jezus, die volgens hem eerder een wijsheidsleraar dan een halfgod was. Volgens Quispel blijkt onder andere uit het citaat dat het christendom tussen de vele mysteriereligies, de enige met een sociale kant was: ‘En daarom won het.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Niemand wordt rechtvaardig door de wet na te leven.

Paulus in De Brief aan de Galaten 2:16

In verschillende gesprekken die Jezus Christus (0–33 n.Chr.) voert met schriftgeleerden en farizeeën gaat het over de vraag of Jezus zich wel aan de Wet houdt, bijvoorbeeld als hij iemand geneest op de sabbat, terwijl in de Wet staat dat eenieder zich op die dag moet onthouden van alle arbeid. In Matteüs 5:17 stelt Jezus nadrukkelijk dat hij niet is gekomen om de Wet of de Profeten af te schaffen, maar om die tot vervulling te brengen. Hij belichaamt wat wij ook wel de ‘geest van de wet’ noemen. Voor Paulus en veel christenen met hem is het daarom niet mogelijk om rechtvaardig te worden door de wet na te leven, maar alleen door te geloven in die geest van de wet die Jezus is. Sterker nog: Paulus zegt even verderop (Galaten 2:21) dat als we door de wet rechtvaardig zouden kunnen worden, Christus voor niets gestorven zou zijn. Hij is gestorven om te tonen dat daden belangrijker zijn dan woorden.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het wonder dat de wereld, het rijk van het menselijk doen en laten, redt van zijn normale, natuurlijke verval is uiteindelijk het feit van de nataliteit, waarin het vermogen tot handelen ontologisch geworteld is.

Hannah Arendt in The Human Condition (1958)

Misschien kon het ook alleen maar een vrouw zijn, die op een filosofisch niveau aan de orde stelde dat het menselijk bestaan niet alleen een ‘zijn-tot-de-dood’ (Heidegger) is of e

en oefening in sterven (Socrates), maar dat er ook altijd weer nieuwe mensen geboren worden en daarmee een nieuw begin, nieuwe handelingen. Alleen als mensen dit volledig tot zich door laten dringen, houden ze geloof en hoop, ‘die twee wezenlijke kenmerken van het menselijk bestaan die de Griekse oudheid volledig heeft genegeerd’.

En misschien kon het ook alleen maar een Joodse filosoof zijn, die meende dat het inzicht dat Jezus van Nazareth had in het wonder dat ‘de daad’ is, qua originaliteit en uniciteit alleen vergelijkbaar is met Socrates’ inzicht in de mogelijkheden van het denken. Net als Jezus meent Arendt (1906–1975) dat het stellen van een maatschappelijke daad het enige wonder is tot het doen waarvan de mens in staat is, en dat de kracht van de vergeving even groot is als de kracht van het doen van wonderen. Laat de kinderen tot Hem komen …

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De waarheid kan niet bewezen worden. De waarheid bewijst al het andere.

Leo Tolstoj in Mijn kleine evangelie (1883, 2002)

Er zijn meer pogingen gedaan om de essentie van de Bijbelse evangelies van Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes tot een geheel te vormen, maar er was de visie en het talent van de Russische schrijver Leo Tolstoj (1828-1910) voor nodig om daar in zekere mate in te slagen. Het begon ermee dat Tolstoj toen hij vijftig was zichzelf en alle wijzen in zijn omgeving vroeg wie hij was en waar de zin van zijn leven uit bestond. Hij kreeg alleen maar antwoorden die hem zeer deprimeerden: dat hij een toevallige verzameling deeltjes was en dat het leven geen zin had. Maar dan realiseert hij zich dat hij als kind, toen hij nog geloofde, wel wist wat de zin van het leven was, en dat de mensen om hem heen die nog wel geloven (‘de meerderheid van hen die niet door rijkdom werden verdorven’), een waarachtig leven leiden.

Bij het citaat verwijst Tolstoj naar Johannes 10:1-3, de gelijkenis van de goede herder. De schapen herkennen de goede herder aan het feit dat hij de schaapskooi ‘door de deur’ binnengaat, en niet als een rover ergens anders naar binnen klimt. Jezus vergelijkt zichzelf met de deur van de schaapskooi: ‘wanneer iemand door mij binnenkomt zal hij gered worden; hij zal in en uit lopen, en hij zal weidegrond vinden.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een leven is niets waard, maar niets is een leven waard.

André Malraux in Les conquérants (1928), geciteerd in Arthur Koestler in Darkness at noon (1941)

Arthur Koestler moet in Darkness at noon (1941) aan deze zin denken. In tegenstelling tot wat je misschien zou verwachten, zegt Koestler dat de waarde van een enkel leven in de ‘sociale vergelijking’ gelijk is aan nul, terwijl die in de ‘kosmische vergelijking’ oneindig is. Bij nul of oneindig in een vergelijking krijg je de gekste dingen: je kunt dan al gauw bewijzen dat drie gelijk is aan vijfhonderd. En dat gebeurt in elke politieke beweging die zich baseert op de overtuiging dat alles moet worden afgemeten aan het nut voor het geheel of het grootste geluk voor de mensheid (utilitarisme). Het is nu eenmaal zo dat sommige mensen denken dat de wereld er beter aan toe is als er geen Armenen of Turken, Hutu’s of Tutsi’s, joden of moslims bestaan. En wat er gebeurt als die mensen zich ‘de mensheid’ of ‘het geheel’ wanen, dat weten we allemaal. ‘En’, schrijft Koestler, ‘of de weg daarheen gepleisterd is met citaten van Rousseau, Marx, Christus of Mohammed, speelt nauwelijks een rol.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het monnikswezen is de enige vorm van socialisme die geslaagd is en nog bestaat.

Gilles Quispel in Het Evangelie van Thomas. Uit het Koptisch vertaald en toegelicht (2004)

In Logos 54 zegt Jezus volgens Thomas: ‘Zalig zijn de armen, want Uwer is het Koninkrijk der Hemelen’. In de oude Bijbelvertaling begint de Bergrede (Matthéüs 5:3) zo: ‘Zalig de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen.’ In de Nieuwe Bijbelvertaling is dat overigens geworden (Matteüs 5:3): ‘Gelukkig wie nederig van hart zijn, want voor hen is het koninkrijk van de hemel.’ Om het nog wat ingewikkelder te maken, zijn er ook vergelijkbare woorden van Jezus overgeleverd door Lucas (6:20): ‘Zalig, gij armen, want uwer is het koninkrijk Gods.’
Volgens Quispel bedoelden de christenen in Jeruzalem, in de eerste decennia na de dood van Jezus Christus, met ‘arm’ niet dat zij het proletariaat waren en daarom beloond zouden worden in een soort marxistische hemel. Nee, ze waren vrijwillig arm, hadden afstand gedaan van hun aardse bezittingen, ‘om Christus’ wil’. In de officiële kerk ziet hij niet veel terug van deze traditie; bij de monniken wel. Voor Quispel, die zich in zijn commentaar een zeer ‘partijdige’ geleerde toont, is het Evangelie van Thomas een bewijs voor de (zijn) stelling dat Jezus in de eerste plaats een ‘wijsheidsleraar’ was en niet een soort halfgod.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Zo zijn de wijsgeren dus slechter dan de Farizeeërs, over wie wij lezen dat zij zware lasten oplegden, die zij zelf niet met één vinger aanraakten.

Sören Kierkegaard in Johannes Climacus ofwel men moet aan alles twijfelen (1842-1843)

Het citaat is afkomstig uit de aantekeningen voor de slotrepliek van het nooit afgeronde boek. De filosofen zeggen tegen de jonge Johannes Climacus dat ‘omnibus dubitandum est’. De Farizeeën blijven volgens Jezus (Matteüs 23) de plaatsvervangers van Mozes en hun voorschriften moeten worden opgevolgd. Maar de mensen moeten niet op hun daden letten, want ze houden zich er zelf niet aan. Dat is wat hen tegenwoordig nog spreekwoordelijk huichelachtig maakt. Waarom zijn de filosofen nog slechter? In de eerste plaats omdat ze vinden dat je aan alles moet twijfelen, maar zelf geen moment twijfelen aan de zin of het nut van al dat twijfelen. In de tweede plaats blijkt het twijfelen aan alles een onmogelijke taak voor een concreet levend mens. Johannes Climacus meent dat filosofie geen geklets is, maar dat het betekent dat je serieus moet proberen te doen wat de filosofen zeggen. Als hij na jaren ontdekt dat hij de opdracht van de filosofen niet kan uitvoeren, ‘grijpt hem dit zo diep aan, dat zijn verlossing misschien onmogelijk zal worden!’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media