Naastenliefde

De mens is het dier dat geen dier wil zijn.

Markus Gabriel in De zin van denken (2018, 2019)

Met dit citaat begint Gabriel (1980) zijn boek, waarin hij het denken benadert als een zintuig dat net als de andere zintuigen contact maakt met de werkelijkheid. Dat de mens geen dier wil zijn komt doordat hij/zij is gaan nadenken over wie of wat hij/zij eigenlijk is. Wij hebben allemaal zo’n mensbeeld, of we dat nu beseffen of niet. En op grond hiervan pretenderen we ook te weten wat een goed leven is en we baseren er onze ethische principes op. Is de mens de mens een wolf, of verdient hij onze naastenliefde?

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De zelfgenoegzaamheid van ieder wezen wordt onophoudelijk aangevochten door zijn naasten.

Georges Bataille in De innerlijke ervaring (1943, vertaling 1989)

In zijn boek, dat hij zelf een ‘relaas van wanhoop’ noemt, probeert Bataille (1897–1962) de innerlijke ervaring te beschrijven. Het gaat om de ervaring waar innerlijk en uiterlijk, object en subject, binnen en buiten versmelten, en die zich daarom juist niet beschrijven laat. In het fragmentarische essay heeft hij het onder meer over de ‘samenstelling van de wezens’, en stelt hij dat aan de basis van het menselijk leven een ‘beginsel van ontoereikendheid’ ligt. Dit principe wordt ons pijnlijk duidelijk in onze omgang met anderen. ‘Zelfs een blik die bewondering uitdrukt, klampt zich als twijfel aan mij vast.’ Zelfs als iemand je ‘begaafdheid’ prijst, verlaagt hij je meer dan dat hij je verhoogt. Want dan is het onmogelijk geworden nog ‘eenvoudig’ te leven, want wee je gebeente als je een keer tekortschiet. ‘Een schaterlach, een uitdrukking van afkeer oogsten gebaren, zinnen, gebreken waarin mijn diepe ontoereikendheid zich verraadt.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Hoe velen hebben niet de vraag gesteld ‘wat is waarheid’, en ten diepste gehoopt dat het nog wel even duren zou voordat de waarheid hun zo dichtbij kwam, dat die op hetzelfde moment zou bepalen waartoe ze op dat ogenblijk verplicht waren.

Søren Kierkegaard in Wat de liefde doet (2007)

In 2007 verscheen bij uitgeverij Damon de derde Nederlandse vertaling van het meesterwerk van Kierkegaard over de liefde: Kjerlighedens Gjerninger (1847). Nu is de titel vertaald als Wat de liefde doet, eerder was dat Liefdedaden (1919) en Daden van liefde (1993). Als je Kierkegaard moet geloven doet de liefde in ieder geval één ding: zij maakt het je niet gemakkelijk. In het gedeelte ‘Liefde als vervulling van de wet’ verklaart Kierkegaard dat mensen die alleen op zoek zijn naar wijsheid uit ‘nieuwsgierigheid’ of ‘weetgierigheid’ dat die ‘op afstand wensen te blijven van zichzelf’. Die Farizeeër in het bekende Bijbelverhaal over de Barmhartige Samaritaan die aan Jezus vroeg: ‘wie is mijn naaste?’, hoopte misschien op een ‘wijdlopig onderzoek’. Maar de gelijkenis die hij als antwoord krijgt, is niet mis te verstaan. De waarheid en de naaste kwamen hem meteen te na.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Door in de beslissing bij het goede te willen zijn en te blijven, wordt heel veel tijd gewonnen.

Søren Kierkegaard in Onverdeeld één ding te willen

In een lange toespraak vraagt de Deense denker Søren Kierkegaard zich af hoe je ertoe kunt komen om één ding onverdeeld te willen, met andere woorden je hele leven op één ding te richten. Wat zou dat ene dan moeten zijn? Als je erover nadenkt, kun je eigenlijk maar tot één antwoord komen: het goede. Kierkegaard laat ook zien dat het omgekeerde eveneens het geval is: als je het goede wilt, kun je eigenlijk alleen maar dat willen. Dat betekent dat alles wat je doet gericht moet zijn op het goede.
Je zou je kunnen afvragen of dat niet veel te veel gevraagd is. Nee hoor, zegt Kierkegaard, want wat doen die mensen die het zo druk hebben dat ze geen tijd hebben om onverdeeld het goede te doen? Mensen die klagen over hun gebrek aan tijd, brengen die voornamelijk door met ‘weifelachtigheid, afleiding, halve gedachten, halve besluiten, besluiteloosheid’. Nu alleen nog even bedenken wat ‘het goede’ is … Voor Kierkegaard is dat duidelijk: de liefde voor God en je naaste.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

Wij zullen moeten leren om in onze omgeving de liefde tot de wereld of tot onze Aarde als geheel uit te dragen.

Michel Serres in Het contract met de natuur (1990)

Volgens de Franse filosoof Michel Serres (1930) is het hard nodig een nieuw sociaal contract te sluiten, alleen nu niet een contract met alleen mensen, maar ook met de dingen en de natuurlijke wereld in het algemeen. Nu is voor elk contract een bepaalde band, een bepaald verband nodig. En volgens Serres kan dat niet bestaan zonder liefde, en wel in de vorm van tweemaal twee wetten. De eerste is het bekende, christelijke gebod: ‘Hebt elkaar lief.’ Deze valt uiteen in twee wetten: het liefhebben van onze naaste en van de hele mensheid. Want alleen maar je naaste liefhebben kan zomaar leiden tot ‘gangsterdom en racisme’.
Maar deze wet, die ons tweeduizend jaar heeft behoed voor de wederzijdse uitroeiing, moet in de tijd van klimaatopwarming en natuurvernietiging worden aangevuld met het gebod: ‘Heb de wereld lief.’ Daarbij gaat het niet alleen om de ‘grond waar onze voorouders rusten’, het land waar we vandaan komen, want dat kan zomaar leiden tot oorlogen uit bezitsdrang. ‘Wij moeten onze grond en onze naaste liefhebben. Wij moeten de mensheid, onze menselijke moeder, en onze natuurlijke moeder, de Aarde, liefhebben.’ Daartoe moeten we ons nog heel wat aan- en afleren.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ben ik er niet voor mezelf, wie is er dan voor mij?

Rabbi Hillel in Pirké Avot 1:14

De joodse wetgeleerde Hillel I de Oudere leefde van circa 110 voor tot 10 na Christus. Hij was de stichter van een van de belangrijkste joodse leerscholen. Ook was hij hoofd van de rechtbank van de Farizeeën, die er in het Nieuwe Testament niet zo goed van afkomen, en wier naam synoniem is geworden voor schijnheiligheid. Zelf pleitte de gematigde Hillel echter voor naastenliefde en tolerantie.
Voor de joodse religie is hij van grote invloed; veel van zijn spreuken zijn opgenomen in de Talmoed, de overgeleverde commentaren van rabbi’s en schriftgeleerden bij de joodse Bijbel. Het citaat is de eerste zin van een belangrijk dilemma. Het wordt gevolgd door: ‘En wanneer ik er voor mijzelf ben, wat ben “ik” dan? En indien niet nu, wanneer dan wel?’ Hoewel de woorden gecondenseerd zijn, zou je er het volgende uit kunnen opmaken: de naastenliefde gebiedt je om ook voor jezelf te zorgen, maar dat neemt niet weg dat je pas een volledig mens bent wanneer je ook voor anderen zorgt. En voor beide is er geen tijd te verliezen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Behandel anderen dus steeds zoals je zou willen dat ze jullie behandelen.

Jezus van Nazareth, geciteerd in Matteüs 7:12

Veel mensen denken dat het Nederlandse spreekwoord ‘wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’ afkomstig is uit de Bijbel. Er wordt wel gezegd dat het is ontstaan uit de vertaling in de Lutherbijbel van hoofdstuk 4, vers 15 van Tobit, een zogenaamd deuterocanoniek boek dat deel uitmaakt van het Oude Testament in de katholieke en orthodoxe traditie.
Toch heeft Jezus het zelf in Matteüs over iets wezenlijk anders. Het Nederlandse spreekwoord zegt als het ware dat je je gang mag gaan, als je een ander maar geen schade toebrengt, en wat ‘schade’ is weet je door wat je zelf hebt ervaren. Jezus formuleert echter in de zogenaamde Bergrede een positief appel aan eenieder om de ander zo goed te behandelen als je zelf graag zou willen worden behandeld. Hij noemt dit zelfs ‘het hart van de Wet en de Profeten’. Daarmee is het een wat zakelijker en praktischer vertaling van het alom bekende: ‘heb je naaste lief als jezelf’ uit Leviticus 19:18, dat Jezus onder meer herhaalt in Matteüs 22:39.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ut mens construatur, non ut Deus instruatur. [niet om God te instrueren, maar om onze geest te construeren]

Augustinus in Epistola CXL, caput XXIX, 69

Aan het begin van de vijfde eeuw formuleert kerkvader Aurelius Augustinus (354-430) in een brief een belangrijk principe van het gebed: bidden is niet bedoeld om God opdrachten geven, maar om iets van jezelf te maken. Kierkegaard zou later zeggen dat het bidden God niet verandert, maar degene die bidt. Moderne atheïsten en agnosten zullen hier wellicht van opkijken, want zij menen te weten dat christenen met name bidden met in hun hoofd een verlanglijstje. Natuurlijk heeft bidden meerdere functies, zoals danken, loven, communiceren, mediteren, concentreren. Maar het Hebreeuwse woord voor bidden betekent ook iets wederkerigs: jezelf beoordelen, reflecteren op jezelf. En al die functies staan ten dienste van de opdracht van de christen om de ene God te dienen en hun naast te lief te hebben als zichzelf. Voor beide hebben de meeste mensen wel wat constructiewerkzaamheden nodig. Of je wordt scepticus en je bent jezelf genoeg.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media