Wet

Alles waardoor ons leven enigszins waardevol wordt, hangt af van beperkingen van het gedrag van anderen.

John Stuart Mill in Over vrijheid (1859, 2005)

Dat alles wat ons leven waardevol maakt, afhangt van aan anderen opgelegde beperkingen, betekent dat de vraag waar de grens ligt tussen de bemoeienis van wetgever en publieke opinie en onze individuele onafhankelijkheid de belangrijkste is in elke samenleving. Geen twee tijdvakken of twee landen zijn ooit tot een eensluidende opvatting gekomen en verbazen zich zelfs vaak over die van het andere. Dat neemt niet weg dat de meeste mensen in een bepaald tijdvak en land zich er nauwelijks bewust van zijn dat hier een probleem ligt. Volgens John Stuart Mill (1806–1873) komt dat doordat zij lijden aan de illusie dat de regels die voor hen gelden ‘eigenlijk’ ook voor iedereen (zouden moeten) gelden. Mill vindt dit een voorbeeld van de ‘betoverende macht der gewoonte, die niet, zoals het spreekwoord zegt, een tweede natuur is, maar die voortdurend verward wordt met de natuur zelf’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Hoe velen hebben niet de vraag gesteld ‘wat is waarheid’, en ten diepste gehoopt dat het nog wel even duren zou voordat de waarheid hun zo dichtbij kwam, dat die op hetzelfde moment zou bepalen waartoe ze op dat ogenblijk verplicht waren.

Søren Kierkegaard in Wat de liefde doet (2007)

In 2007 verscheen bij uitgeverij Damon de derde Nederlandse vertaling van het meesterwerk van Kierkegaard over de liefde: Kjerlighedens Gjerninger (1847). Nu is de titel vertaald als Wat de liefde doet, eerder was dat Liefdedaden (1919) en Daden van liefde (1993). Als je Kierkegaard moet geloven doet de liefde in ieder geval één ding: zij maakt het je niet gemakkelijk. In het gedeelte ‘Liefde als vervulling van de wet’ verklaart Kierkegaard dat mensen die alleen op zoek zijn naar wijsheid uit ‘nieuwsgierigheid’ of ‘weetgierigheid’ dat die ‘op afstand wensen te blijven van zichzelf’. Die Farizeeër in het bekende Bijbelverhaal over de Barmhartige Samaritaan die aan Jezus vroeg: ‘wie is mijn naaste?’, hoopte misschien op een ‘wijdlopig onderzoek’. Maar de gelijkenis die hij als antwoord krijgt, is niet mis te verstaan. De waarheid en de naaste kwamen hem meteen te na.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Worden wij het meest gekenmerkt door haat of door liefde?

Frans de Waal in De aap in ons (2005)

Deze en andere vragen zouden bij je op kunnen komen als je ziet dat wij onze voorouders delen met twee qua gedrag zeer uiteenlopende mensapen: de chimpansee en de bonobo. De samenlevingen van de eersten worden gekenmerkt door agressie en hiërarchie, die van de tweede door wederzijdse lustbevrediging en samenwerking. Maar volgens de Nederlandse primatoloog Frans de Waal (1948) zijn het zinloze vragen, omdat wij mensen ‘bipolaire figuren’ zijn. Het is net zoiets als vragen waarmee je het best de oppervlakte van iets kunt bepalen, de lengte of de breedte.

Toch werden westerse biologen lange tijd geplaagd door een sterk vooroordeel: om een of andere reden vonden zij onze competitieve kant ‘authentieker’ dan de sociale kant. De Romeinen zeiden al: Homo homini lupus, de mens is de mens een wolf. En volgens De Waal is dit tot op heden het uitgangspunt voor wetgeving, economie en de politieke wetenschap. Maar dit gezegde geeft niet alleen een verkeerd beeld van ons mensen, het is ook een ‘belediging’ voor de wolf, ‘een van de meest sociale en loyale samenwerkers in het dierenrijk’. Niet voor niets domesticeerden onze voorouders dit dier gemakkelijk en graag tot huisdier.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Toen de zonde werd omgezet in aansprakelijkheid en het schenden van goddelijke geboden een overtreding van menselijke wetten werd, ging er iets verloren.

Jürgen Habermas in Die Zukunft der menschlichen Natur (2001)

Sinds het eind van de vorige eeuw houdt de Duitse filosoof en socioloog Jürgen Habermas (1929) zich weer bezig met religieuze thema’s. Hij is ervan overtuigd dat het gelijkheidsdenken, de ideeën van vrijheid en solidariteit, van een zelfstandige levensregie en emancipatie, van het individuele geweten, de mensenrechten en de democratie ‘een rechtstreekse erfenis zijn van de joodse gerechtheids- en de christelijke naastenliefde-ethiek’ zijn. Hoewel het in de loop van de geschiedenis nodig is gebleven om die uitgangspunten kritisch te onderzoeken en opnieuw te interpreteren, bestaat er volgens Habermas tot op heden geen alternatief. ‘Al het andere is postmodern gezwets.’ Ook zijn eigen denken ’teert op’ die christelijke erfenis. Wat hem betreft ontbreekt in het ‘postmetafysische denken’ van moderne, seculiere samenlevingen ‘elk algemeen bindend begrip van het goede en voorbeeldige leven’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

‘Waarom had Korea in de negentiende eeuw geen wetten?’

Roger de Weck, geciteerd door Caroline de Gruyter, NRC Handelsblad, 22 maart 2014

In een column vraagt Caroline de Gruyter zich af waarom wij ons zo druk bezighouden met het formuleren van gedragscodes, regels, voorschriften en wetten. Roger de Weck, de baas van de Zwitserse publieke omroep, reageert met de wedervraag in het citaat. Het antwoord op die vraag is dat de maatschappelijke en sociale conventies in die tijd in Korea zo sterk waren dat er geen wetten nodig waren. Nederland en Europa in het algemeen hebben volgens De Weck te lijden van precies het tegenovergestelde probleem: ‘De maatschappij weet weinig grenzen meer te stellen.’ Je kunt bijvoorbeeld denken aan het gedrag van banken, belastingontwijkers of vervuilende industrieën: als het niet verboden is, dan mag het.
Volgens De Weck wil de ironie nu dat het maken van wetten weinig zin heeft. Zodra een wet is aanvaard, wil iedereen hem weer veranderen: hij is altijd te slap of juist te streng. ‘Wetten weerspiegelen niet de heersende moraal, maar gevoelens of belangen van de groep die ze erdoor gedrukt heeft.’ De crisis in Europa is volgens hem dan ook vooral moreel van aard.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Niemand wordt rechtvaardig door de wet na te leven.

Paulus in De Brief aan de Galaten 2:16

In verschillende gesprekken die Jezus Christus (0–33 n.Chr.) voert met schriftgeleerden en farizeeën gaat het over de vraag of Jezus zich wel aan de Wet houdt, bijvoorbeeld als hij iemand geneest op de sabbat, terwijl in de Wet staat dat eenieder zich op die dag moet onthouden van alle arbeid. In Matteüs 5:17 stelt Jezus nadrukkelijk dat hij niet is gekomen om de Wet of de Profeten af te schaffen, maar om die tot vervulling te brengen. Hij belichaamt wat wij ook wel de ‘geest van de wet’ noemen. Voor Paulus en veel christenen met hem is het daarom niet mogelijk om rechtvaardig te worden door de wet na te leven, maar alleen door te geloven in die geest van de wet die Jezus is. Sterker nog: Paulus zegt even verderop (Galaten 2:21) dat als we door de wet rechtvaardig zouden kunnen worden, Christus voor niets gestorven zou zijn. Hij is gestorven om te tonen dat daden belangrijker zijn dan woorden.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media