Eenzaamheid

Wil je dit nog een keer en nog ontelbare keren?

Friedrich Nietzsche in Die fröhliche Wissenschaft (1882)

Nietzsche (1844–1900) stelt dit gedachte-experiment voor: wat als er een demon je ‘in je eenzaamste eenzaamheid’ vertelt dat je dit leven, met alle pijn en alle genot, en met alle ‘onzegbaar kleine en grote dingen’ precies zo nog een keer moet leiden, en nog een keer? Zou je dan tandenknarsend ter aarde storten en die demon vervloeken? Of zou het je ertoe aanzetten om te zorgen dat je naar niets meer hoeft te verlangen dan naar deze ‘laatste eeuwige bevestiging en bezegeling’? Deze vraag drukt volgens Nietzsche als ‘het grootste gewicht’ op al je handelen zodra je haar hebt gesteld.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Sommigen weigeren de lening van het leven te aanvaarden om de schuld van de dood te vermijden.

Otto Rank in Will therapy (1930)

De existentieel psychotherapeut Irvin D. Yalom schrijft in zijn boek over doodsangst (Tegen de zon inkijken), waar hij zelf ook aan lijdt, dat sommige mensen geneigd zijn zich zo ongevoelig mogelijk te maken en niet van het leven te genieten uit angst dat ze dan te veel te verliezen hebben. Hij verwijst in dat verband naar het citaat van Otto Rank, de eerste betaalde kracht van de psychoanalytische beweging van Sigmund Freud.

Hij brengt daar een belangrijke dynamiek naar voren, namelijk die tussen ‘doodsangst’ en ‘levensangst’. Elk mens streeft ernaar zichzelf te ontwikkelen, uit te groeien tot een individu dat zijn of haar potentieel kan verwezenlijken. Maar dit brengt ook nieuwe ‘levenszorgen’ met zich mee. Want wie vrij is, is ook verantwoordelijk voor wat hij of zij doet. En wie vrij is en zelf zin aan het leven moet geven, is daarin ten diepste eenzaam. Om met deze levensangst om te gaan, zoeken mensen troost in versmelting met een ander. Maar de dreiging die ander te verliezen, kan weer doodsangst oproepen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het is met mensen in relatie tot elkaar als met de onregelmatige werkwoorden in de diverse talen, bijna alle werkwoorden zijn onregelmatig.

Søren Kierkegaard op 28 maart 1836, in Dagboeken (vertaald door Cora Polet)

Als hij 22 jaar is, probeert Kierkegaard in een dagboeknotitie een analogie uit. Volgens hem kun je alle menselijk leven opvatten als één grote conversatie, waarin de afzonderlijke mensen de verschillende bestanddelen van de taal vertegenwoordigen. Tussen haakjes suggereert hij dat dit beeld ook over te brengen zou zijn op de naties en hun onderlinge relaties. De jonge Kierkegaard, die om zich heen veel onbenulligheid meent waar te nemen, verzucht dat zo veel mensen niet meer zijn dan bijvoeglijke naamwoorden, tussenwerpsels of voegwoorden. En wat ziet hij weinig zelfstandige naamwoorden of hoofdwerkwoorden! En dan volgt het raadselachtige citaat over de mensen die in relatie tot elkaar zijn als onregelmatige werkwoorden. Zijn de mensen nu toch allemaal werkwoorden? Dat zou aansluiten bij de existentialistische gedachte dat mensen niet (iets) ‘zijn’, maar voortdurend ‘worden’. Of zijn ze dat alleen ten opzichte van elkaar? Dat wijst op de gedachte van de existentiële eenzaamheid. En waarom bijna allemaal ‘onregelmatig’? Dat zou je kunnen lezen als de erkenning van de uniciteit van enkeling.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De vraag is de poging met de ander iets te delen wat ons aan de eenzaamheid ontrukt.

Edmon Jabès in Le livre des questions (1963), geciteerd in Hermsen – Stil de tijd (2009)

Tijdens de Suezcrisis moest de in Egypte geboren Joodse dichter Edmond Jabès (1912–1991) zijn land verlaten. De rest van zijn leven woonde hij in ballingschap in Frankrijk. In Het boek der vragen zet hij allerlei genres in, van dialogen tot aforismen, rond de vraag: ‘hoe te zeggen wat eigenlijk niet gezegd kan worden.’ Het maakte veel indruk op Franse denkers als Derrida, Levinas en Blanchot.

Volgens Jabès is de vraag een vorm van ballingschap. De vraag legt niets vast, maar breekt juist dingen open. Daarmee verliezen we wel onze zekerheden en overtuigingen. Maar de vraag kan ons ook verlossen uit de eenzaamheid van het individuele bestaan. ‘De vraag, alle vragen zijn altijd vragen van eenzaamheid. Omdat wij de eenzaamheid willen ontvluchten, formuleren wij vragen.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een fijn gesprek kan eenzaamheid tegengaan, de dag inhoud geven en mooie ontmoetingen tot stand brengen.

Marja Havermans en Aagje van der Vossen in Spreken is zilver, vragen is goud. In dialoog met ouderen (2014)

In het voorwoord bij hun fraai vormgegeven boek Spreken is zilver, vragen is goud (2014) merken praktisch filosofe Marja Havermans en stervensbegeleidster Aagje van der Vossen op dat het kenmerkend is voor een dialoog dat de gespreksdeelnemers gezamenlijk tot resultaten en inzichten komen ze die ieder voor zichzelf niet zouden bereiken. Zij presenteren een aantal vormen waarin dit kan plaatsvinden, onder andere het socratisch gesprek. Bij al deze vormen blijven de voorwaarden van de dialoog van kracht:

  1. luister goed naar elkaar;
  2. schort je eigen oordeel op;
  3. stel vooral vragen;
  4. toon belangstelling voor de ander en probeer iets van hem/haar te leren;
  5. spreek je twijfels uit als je die hebt;
  6. formuleer zo kort, zo helder en zo concreet mogelijk;
  7. wees eerlijk;
  8. neem de tijd.

Tevens verschenen op de Levenskunst Kalender © Veen Media

Groot is degene die te midden van de menigte met volmaakte minzaamheid de onafhankelijkheid van de eenzaamheid bewaart.

Ralph Waldo Emerson in Self-reliance (1848)

Het is alleen al goed om af en toe een ‘oude’ filosoof te lezen vanwege de ‘ouderwetse’ woorden, die je bij hen aantreft. In de bron staat ‘sweetness’, wat ook wel ‘zoetheid’ of ‘beminnelijkheid’ betekent.

In zijn pleidooi voor onafhankelijkheid wijst Emerson erop dat we ons alleen bezig moeten houden met wat óns te doen staat en niet wat andere mensen denken. Je vindt dit veel bij negentiende-eeuwse filosofen, aan beide kanten van de Atlantische Oceaan, en blijkbaar was dat iets wat de mensen toen nodig gezegd moest worden.

Maar hoe zit dat dan met ons? Houden wij ons uit gemakzucht aan de gangbare meningen, of kiezen we ervoor onze eigen opvattingen alleen anoniem, in de afzondering van ons online bestaan, te uiten? Dat noemt Emerson ‘middelmatig’. Een ‘groot’ mens ben je pas als je onafhankelijk blijft denken, ook terwijl ‘je voortdurend mensen tegen het lijf loopt die beter menen te weten wat jouw plicht is dan jij het zelf weet’.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

In het algemeen is de behoefte aan eenzaamheid er een teken van dat er nog geest is in een mens en de maatstaf wat voor geest hij is.

Søren Kierkegaard in Sygdommen til døden (1849), vertaald door F. van Raalten in Eenzaamheid & communicatie (1982)

Volgens de Deense denker Søren Kierkegaard (1813-1855) kan een mens zijn individualiteit alleen ontwikkelen als ‘enkeling’. Daarmee geldt hij als de grondlegger van de existentiefilosofie. Als enkeling vormt hij een tegenstelling met ‘het algemeen sociale’ en ‘een tegenstelling maakt altijd eenzaam’. Kierkegaard was het liefst alleen, maar was ook diep doordrongen van zijn opdracht om te ‘getuigen van de waarheid’ (van het christendom) en daarom moest hij toch weer steeds onder de mensen komen.
Het citaat is afkomstig uit een van zijn laatste boeken, dat in 2008 in vertaling uitkwam als De ziekte tot de dood, met als ondertitel ‘een christelijk psychologische uiteenzetting tot opbouwing en opwekking’. Het vervolgt met een bespotting van onze ‘continue society-tijd’ die de eenzaamheid zo verafschuwt ‘dat men (wat een voortreffelijke spitsvondigheid) niet weet hoe die anders te gebruiken dan als straf voor misdadigers’. Maar misschien past dat ook wel in een tijd waarin het een misdaad is om ‘geest te bezitten’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Leven met je passies komt neer op leven met je pijn.

Albert Camus in Notebooks 1942–1952

Dit is de eerste zin van een van de favoriete passages van Bobby Kennedy, die zich op het werk van Albert Camus (1913-1960) stortte na de moord op zijn broer John F. in 1963. Toen hij vijf jaar later zelf werd neergeschoten had hij volgens Jack Newfield (Robert Kennedy: A Memoir) inmiddels alle essays, toneelstukken en romans van Camus gelezen én herlezen. ‘Hij leerde hem uit zijn hoofd, mediteerde over hem, citeerde hem en veranderde door hem.’ De aantekening van Camus gaat verder met een zin die een belofte inhoudt voor wie zich erop toelegt een ‘opstandige mens’ te worden in een ‘absurd universum’: ‘Als een mens geleerd heeft – en niet alleen op papier – hoe hij zijn lijden alleen weet te dragen, hoe hij zijn neiging om te vluchten overwint, dan hoeft hij niet veel meer te leren.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Sapere aude – heb de moed om wijs te zijn

Horatius in Epistulae I,2,40

Letterlijk betekent de uitspraak sapere aude van de Romeinse dichter Horatius (65–8 v.Chr.) ‘durf te weten’. Deze aansporing nam Immanuel Kant over in zijn programmatische Beantwortung der Frage: Was ist Aufklärung? (1784). Daarmee werd het het motto van de Verlichting. Voor Kant ging het erom dat de mens zijn onmondigheid liet varen en niet meer alles aannam waarvan de autoriteiten uit heden en verleden zeiden dat het waar was. De vertaling ‘heb de moed om wijs te zijn’ is ontleend aan Friedrich Schiller die het een ‘veelbetekenende uitdrukking’ van een ‘oude wijze’ noemt.
Zelf denken en kennis vergaren, en je niet op anderen verlaten, maakt je wel eenzaam. Volgens de Duitse filosoof Schopenhauer in Bespiegelingen over levenswijsheid wordt de moed om ‘eigenwijs’ te zijn met het klimmen der jaren echter steeds ‘gemakkelijker en vanzelfsprekender’. Hij ziet het als het lot van ‘alle superieure geesten’ dat ze eenzaam zijn. Maar ‘als men boven de zestig komt, is de hang naar eenzaamheid ronduit natuurlijk’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De rijpe volwassenheid brengt een volledig, een fundamenteel, een eeuwig en onoverkomelijk isolement met zich mee.

Helmuth Kaiser in Effective Psychotherapy (1965)

De in Duitsland geboren Hellmuth Kaiser (1893–1961) studeerde wiskunde en filosofie in München, maar werd later als niet-arts opgeleid tot psychoanalyticus. Tijdens zijn leven verschenen slechts enkele artikelen van zijn hand en na zijn dood stelde zijn voormalige patiënt en latere leerling Louis Fierman hieruit, en uit zijn nalatenschap, Effective Psychotherapy samen.
Centraal in Kaisers psychotherapeutische aanpak staat het concept verantwoordelijkheid. Alles is erop gericht de patiënt de verantwoordelijkheid voor zijn eigen leven (weer) op zich te laten nemen. Daarbij hoort het, in het citaat uitgedrukte, besef dat eenzaamheid een fundamenteel gegeven is. Kaiser spreekt van de ‘aangeboren achilleshiel’ van de mens: we verlangen naar vrijheid en autonomie, maar deinzen terug voor de onvermijdelijke consequentie: isolement.
Om te voorkomen dat de patiënt de verantwoordelijkheid (voor zijn lijden en zijn genezing) bij de therapeut legde, voerde Kaiser enkele radicale maatregelen door. De therapie moest volledig ongestructureerd zijn en de therapeut volledig niet-directief. Dat betekende dat de patiënt volledig verantwoordelijk werd voor zowel de inhoud als de procedure van de therapie. Kaiser geloofde dat alles wat het verantwoordelijkheidsgevoel van de patiënt voor zijn eigen woorden vergrootte, bijdroeg aan diens genezing.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ieder mens bevindt zich eenzaam in zijn eigen heden.

Harry Mulisch in Grondslagen van de mythologie van het schrijverschap (1987)

De in 2010 overleden schrijver en denker Harry Mulisch was naar eigen zeggen nieuwsgieriger naar de laatste bevindingen van de natuurwetenschappen dan naar de nieuwste roman van een Nederlandse schrijver. Het hoogtepunt van de kruisbestuiving tussen literair meesterschap en een unieke visie (op alles) is zijn Compositie van de wereld (1980), volgens sommigen het werk van een krankzinnige poseur, volgens anderen qua filosofische genialiteit alleen vergelijkbaar met Plato en Aristoteles.
Op vele plekken heeft Mulisch zich ook expliciet uitgelaten over wat volgens hem het schrijverschap is: een mythisch gebeuren, waarin de tijd overwonnen wordt. In een mensenleven is het ruimtelijke steeds ook het tijdelijke. Het is bekend dat als je naar de sterrenhemel kijkt je diep in het verleden kijkt, maar ook dat het zonlicht er acht minuten over doet om de aarde te bereiken: ‘zeven minuten geleden kan zij gedoofd zijn.’ Maar ook als we iemand vlakbij ons zien of horen is dat voor die persoon zelf inmiddels al (driehonderdmiljoenste resp. driehonderddertigste seconde) verleden tijd. Vandaar die eenzaamheid in ons eigen heden.‘Een gemeenschappelijk nu wordt alleen door middel van de seksualiteit bereikt.’ Maar onsterfelijk wordt hij die als Orpheus met zijn lied het hart doet smelten van Charon en op zoek kan naar Eurydike in de onderwereld.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ik ben nooit minder ledig dan in ledigheid, en nooit minder alleen dan in de eenzaamheid.

Scipio Africanus maior, zoals geciteerd door Cato volgens Cicero (De officiis III 1:1)

Cicero vindt dat deze uitspraak getuigt van een bewonderenswaardige houding, want het laat zien dat deze grote, wijze man (Scipio was een militair genie en politicus) zelfs in zijn vrije tijd bezig was met de publieke zaak en dat hij goed gezelschap was voor zichzelf. Cicero probeert hier een voorbeeld aan te nemen, want hij is verbannen uit de politiek en brengt noodgedwongen veel tijd alleen door op het platteland. Scipio’s grootheid blijkt eruit dat de twee toestanden die bij anderen leiden tot luiheid, eenzaamheid en ledigheid, voor hem alleen maar een stimulans zijn.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Dat leven is … de berg van hen die filosoferen.

Petrarca in Het leven in eenzaamheid (vertaling Chris Tazelaar, 1993)

De Italiaanse ‘vader van het humanisme’, Petrarca (1304-1374), schrijft lyrisch over de eenzaamheid die alles vormgeeft. Leven in eenzaamheid is ‘de ring van de worstelaars, de arena van de renners, het veld van de vechters, de triomfboog der triomferenden, de bibliotheek der lezenden, de cel van hen die mediteren, de binnenkamer van hen die bidden…’ Voor Petrarca is het leven in eenzaamheid het enige ware leven, terwijl de andere vormen van leven eigenlijk niet meer dan de dood zijn, zoals Cicero het zegt en Augustinus het hem eerder na zei.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Pudeo ergo sum.

F. van Raalten in Schaamte en existentie (1965)

‘Ik schaam mij, dus ik besta’, is de conclusie van Van Raalten, nadat hij zich door Sartre, Jaspers, Scheler, Nietzsche, maar vooral door Kierkegaard heeft laten inspireren: ‘Nergens is de mens zich zo sterk van zichzelf bewust als in de schaamte.’ Het menselijk bestaan wordt op gang gebracht door de ‘nooit aflatende dialectiek’ die het krijgt door de schaamte. Het doet ons heen en weer bewegen tussen een afgeremd en opgewekt gevoelsleven, verhulling en onthulling van ons lichaam, kritische terughoudendheid en geestelijke zelfverwerkelijking, een besef van eenzaamheid en verbondenheid met het heilige. ‘Schaamte is groei, leven, ontwikkeling.’ Natuurlijk is schaamte een vervelend gevoel, een ervaring van kleinheid en ontoereikendheid, maar ‘tevens een bewijs van het anders-willen, van ergernis en toorn om de mislukking’. Wie zich niet langer schaamt, leeft in feite niet meer: ‘Buiten de schaamte is de wereld van het levenloos-onpersoonlijke, van de indifferent-wetmatige natuur, van de steriele wetenschappelijkheid, van het Konzentrationslager.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Uit de verlatenheid vloeit voort dat wijzelf ons wezen kiezen.

Jean-Paul Sartre in Over het existentialisme (1965)

Aan de hand van concrete voorbeelden legt Sartre in dit op verzoek geschreven boekje zijn belangrijkste existentialistische ideeën uit. Een van zijn leerlingen was hem in de oorlog om raad komen vragen. Zijn vader had zijn moeder verlaten en neigde naar collaboratie en zijn oudste broer was bij de Duitse inval gesneuveld. De student zat vol wraakgevoelens en wilde eigenlijk naar Engeland vluchten en zich bij de Vrije Fransen aansluiten. Hij wist echter dat hij nog de enige zin was van het leven van zijn moeder en dat ze wanhopig zou zijn als hij weg zou gaan. Bij de moraal kon hij geen uitsluitsel vinden. Welke waarde zou immers in zijn geval de doorslag moeten geven? Zelf denkt de student dat hij zijn ‘gevoel’ moet volgen, maar Sartre meent dat de kracht van zijn gevoel (voor moeder of vaderland) alleen achteraf bepaald kan worden: ‘Ik kan zeggen: ik houd genoeg van mijn moeder om bij haar te blijven, maar alleen als ik inderdaad bij haar ben gebleven.’ Zelfs de eventuele raad die Sartre hem zou geven, heft de eenzaamheid van de ‘veroordeling tot de vrijheid’ niet op: ‘als men een raadsman kiest, engageert men zich wederom.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ik schrijf om contact te hebben. Hiermee wil ik niet helemaal alleen, eenzaam en in m’n eentje zijn. Als men alleen is, kan men geen zekerheid hebben, dat men bijvoorbeeld niet gek is geworden. Met zijn tweeën is het iets anders. Twee bieden zekerheid en

Witold Gombrowicz in De pornografie (1960)

Dit citaat van de Poolse schrijver Witold Gombrowicz (1904-1969) verbindt een aantal filosofische kwesties met elkaar. Bijvoorbeeld de opvatting van objectiviteit als intersubjectiviteit: dat wat wij onderling behandelen als een object, is een object. Of om het mooier, want met de dichter Achterberg te zeggen: ‘Voorwerpen, in mijn lied / (…) / van ’t gonzend bloeiveld jij-ik / loodrecht ogenblik’ (Ode).
Dit zijn psychologische pendanten van een kennis- en werkelijkheidsopvatting die constructivistisch genoemd wordt. Maar waar het Gombrowicz werkelijk om gaat is het bezweren van de angst voor de krankzinnigheid. Want als je kijkt naar de manier waarop psychiaters en psychologen bepalen of iemand gestoord is of niet, dan zie je dat je maar beter dezelfde objecten kunt zien als zij (en niet een paar meer of minder), want dat bepaalt of je wel of geen ‘realiteitsbesef’ hebt. En als je geen besef meer hebt van de psychiatrische realiteit, dan ga je er deel van uitmaken.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wanneer de veroordeling vaststaat, is er geen vrijheid, dus geen individualiteit en daarmee is oordeelsvorming – wat de eigenlijke betekenis is van het woord kritiek – uitgesloten.

F. van Raalten in Eenzaamheid & communicatie (1982)

Voor Van Raalten is de wijsgerige antropologie ‘een verhandeling over de verhouding van de mens tot zichzelf en over de ervaringen die een mens in die verhouding met zichzelf opdoet’. Individualiteit is zelf echter het hoogste principe van onze cultuur, de ‘rechten van de mens’ bijvoorbeeld zijn vooral rechten van de mens als individu. Dat betekent dat individualiteit zelf het criterium wordt om te bepalen of we juist spreken over de verhouding van de mens tot zichzelf. Denkers die de (waarde van de) individualiteit van de mens afwijzen, zullen dus alles wat een wijsgerig antropoloog als Van Raalten zegt over eenzaamheid en communicatie bij voorbaat verwerpen. Van Raalten denkt daarbij bijvoorbeeld aan een marxist (de mens wordt bepaald door zijn positie in de samenleving) of een behaviorist (alleen gedrag is reëel), maar ook aan een positivist als Comte (alleen de natuurwetenschap levert kennis) of een naturalist als Nietzsche (de mens is een soort instrument van de wil tot macht). In al die gevallen is een gesprek eigenlijk niet meer mogelijk, omdat van te voren vast staat dat je bijdrage aan het gesprek zelf bepaald wordt door krachten waar je geen vat op hebt.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media