Stoïcisme
Zeg tot uzelf bij het aanbreken van de dag: Vandaag zal ik allerlei mensen ontmoeten …
Marcus Aurelius in Overpeinzingen
De stoïcijnse keizer-filosoof Marcus Aurelius raadt ons aan ons erop voor te bereiden dat we elke dag weer geconfronteerd zullen worden met ‘de bemoeial, de ondankbare, de onmatige, de bedrieger, de afgunstige en de eenzelvige’. Dan moeten we bedenken dat we ons door deze mensen niet moeten laten kwetsen of hen moeten haten, want zij zijn zo geworden omdat ze goed en kwaad niet konden onderscheiden. Zelf kan Marcus Aurelius dat inmiddels wel. Bovendien heeft hij ontdekt dat hij in de natuur verwant is met deze zondaren, ‘omdat wij deel hebben aan de geest en de goddelijke vonk’. Wij moeten daarom niet boos op hen worden, want wij bestaan om met elkaar samen te werken ‘zoals de voeten, de handen, de oogleden en de boven- en ondertanden’. Dat betekent dat het in strijd is met de natuur om elkaar tegen te werken en ons aan elkaar te ergeren of een afkeer van elkaar te hebben. Zou die overtuiging u vandaag kunnen helpen bij een vervelende collega of een lastige klant?
Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media
Het is voldoende de hartstochten aan de rede te onderwerpen, en zodra ze aldus zijn beteugeld, zijn ze soms precies even nuttig als in de mate waarin ze naar het extreme neigen.
René Descartes in een brief aan Elisabeth, 18 mei 1645
Anders dan de stoïcijnen is het volgens René Descartes (1596–1650) niet nodig om ons van de hartstochten te ontdoen. Het zijn volgens hem vaak de ‘grote geesten’, wier denkvermogen zo sterk en krachtig is dat ze de hartstochten, waardoor ze vaak ‘sterker dan gewoonlijk worden overweldigd’, toch weten te overheersen. Overigens moeten we ons dan wel eerst ‘zonder hartstocht’ door de rede laten leiden bij het onderzoeken van ‘de waarde van alle volmaaktheden van geest en lichaam’. Zo kunnen we altijd het beste kiezen, want dan blijkt vaak dat we ons bepaalde volmaaktheden moeten ontzeggen om over andere te kunnen beschikken. Maar als we onze prioriteiten eenmaal op orde hebben, kunnen we de hartstochten benutten om ze ons aan de teugels van de rede des te sneller naar het goede te leiden.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Wat geldt voor een toneelstuk, geldt ook voor het leven: het gaat er niet om hoe lang het duurt, maar hoe goed de opvoering is.
Seneca in De goede dood, geciteerd in Marja Havermans in Sterven als een stoïcijn – Filosofie bij ziekte en dood (2019)
In 2016 krijgen filosofe Marja Havermans en haar man Paul te horen dat hij nog maar een paar maanden te leven heeft. Over wat dat voor hen beiden betekent, schrijft zij na zijn dood het aangrijpende boek Sterven als een stoïcijn. Behalve een liefdevol verslag van de laatste maanden van haar echtgenoot laat het ook zien hoe zij beiden (tot op zekere hoogte) baat hebben bij de stoïcijnse filosofie.
Een van hun leidsmannen is de Romeinse filosoof Lucius Annaeus Seneca (± 4 v. Chr.–65 n. Chr.). Het citaat dat zij als motto voor haar boek koos, gaat nog verder: ‘Het maakt niets uit op welk punt je stopt. Stop waar je wilt, zorg alleen voor een goede slotscène.’ Dat betekent voor Paul dat hij ervoor kiest om toch pijnlijke behandelingen te ondergaan, hoewel de kans op herstel klein is. Die verlenging van zijn leven betekent veel voor hem en zijn gezin. Dat neemt niet weg dat die laatste maanden ook een oefening zijn in sterven. Havermans krijgt een hart onder de riem van Seneca: ‘Prijs de man, spiegel je aan de man die niet met tegenzin sterft terwijl hij intussen wel graag leeft.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Caute (Voorzichtig)
Baruch Spinoza
Deze zinspreuk gebruikt Spinoza voor zijn briefzegel, die verder bestond uit een embleem van een roos met scherpe doorns (espinosa) en de initialen BDS (Benedictus de Spinoza). Biograaf Theun de Vries verklaart Spinoza’s voorzichtigheid uit zijn ervaringen met de autoriteiten van kerk en staat. De eerste deden hem in de ban vanwege godslastering en ook hem welgezinde regenten konden hem niet volledig beschermen tegen vervolging. De Vries weet niet of Spinoza zichzelf waarschuwde, ‘voor de listen en lagen van de buitenwereld’, of juist ons: ‘Pas op voor wat ik u verkondig.’ Want zijn ‘wellevenskunst’ vraagt veel stoïcijnse deugdzaamheid van wie haar wil navolgen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
We moeten leren datgene te willen dat er gewoon al is en gebeurt.
parafrase van Epictetus in Marja Havermans, Sterven als een stoïcijn – Filosofie bij ziekte en dood (2019)
De antieke stoïcijnse levenskunst kent momenteel een grote populariteit, en er verschijnen vele boeken waarin het denken van met name de jonge Stoa, zoals dat van Seneca, Marcus Aurelius en Epictetus, uit de doeken wordt gedaan. Heel pregnant gebeurt dat in het openhartige en ontroerende boek van Marja Havermans over de negen maanden waarin zij en haar man moesten leven met de wetenschap dat hij terminaal ziek was. Zij doet verslag van het dagelijks leven met dit doodsvonnis én van de manier waarop zij allebei, met behulp van de stoïcijnse filosofie, probeerden om te gaan met dit onontkoombare feit. Maar als Epictetus stelt dat je je lijden kunt opheffen door gewoon iets anders te willen, is dat haar ‘een brug te ver’. Zij zou dan immers moeten ‘willen’ dat haar man Paul overlijdt. Dat ‘onwilbare’ te willen is haar niet gelukt. Wat haar betreft is het ‘hoogst bereikbare de dood te aanvaarden als iets waarop je geen invloed hebt’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De geneeskunde geneest ziekten van het lichaam, wijsheid bevrijdt de ziel van de hartstochten.
Democritus
Zowel de stoïcijnse filosoof Seneca als een criticaster van het stoïcisme als Plutarchus verwijzen in hun werk naar een tekst van de presocratische filosoof Democritus die zou gaan over euthumia, oftewel ‘het goede humeur van de ziel’. Dit vreugdevolle leven zocht Democritus in een evenwichtige toestand van de ziel. Alleen een kind kent ‘buitensporige verlangens’, maar een volwassene past zijn handelingen aan aan zijn mogelijkheden. De beheersing die daarvoor nodig is, ontleen je aan zelfkennis (je beperkingen kennen). En dat levert ook wat op, want ‘door weinig te verlangen, maakt een arm mens zichzelf rijk’.
Tevens verschenen op de Levenskunst Kalender © Veen Media
Onbeduidendheid (…) is de essentie van ons bestaan.
Milan Kundera in Het feest der onbeduidendheid (2013)
Tijdens een wandeling door de Jardin du Luxembourg komt een van Kundera’s hoofdpersonen, Ramon, zijn oud-collega en vriend D’Ardelo tegen. Deze laatste heeft net gehoord dat hij, in tegenstelling tot een eerdere diagnose, toch niet zal sterven aan kanker. Hij verzwijgt dat evenwel voor Ramon en laat het feestje doorgaan dat hij als een ware stoïcijn gepland had omdat het leven toch gevierd moet worden.
Net als bij De ondraaglijke lichtheid van het bestaan kiest Kundera hier voor een paradox in de titel. Want waarom zou je de onbeduidendheid vieren? Dat doe je toch alleen met bijzondere dagen of verdiensten? Na het feestje komen Ramon en D’Ardelo elkaar weer tegen en zegt de eerste tegen de laatste dat de onbeduidendheid de essentie van het bestaan is. ‘Ze is zelfs daar waar niemand haar kan zien. In gruwelen, in bloedige gevechten, in de vreselijkste rampen. We moeten de onbeduidendheid niet alleen herkennen, we moeten van haar houden, van haar leren houden. Hier, in dit park, voor onze neus, kijk, hier is ze in alle vanzelfsprekendheid aanwezig.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De deugden horen van nature bij het aangename leven en het aangename leven is met de deugden onlosmakelijk verbonden.
Epicurus in ‘Brief aan Menoikeus’ in Over de natuur en het geluk (2011)
Weliswaar wordt de Griekse filosoof Epicurus (341–270 v.C.) beschouwd als de grondlegger van de leer dat het genot het hoogste goed is (hedonisme), maar bij hem was dat genot vooral de afwezigheid van angst, onlust en pijn. Bovendien vindt hij ook niet dat we moeten kiezen voor óf een aangenaam óf een deugdzaam leven.
We komen niet tot een gelukkig leven door ‘drinkgelagen en onafgebroken feesten’, maar door ‘nuchter denken’. Op die manier kunnen we niet alleen nadenken over wat we hebben gedaan of nog gaan doen, maar ook de ‘ongegronde meningen’ uitbannen die onze geest onrustig maken. De basis hiervoor is ons praktisch verstand en daar vloeien de andere deugden van nature uit voort. Je kunt niet aangenaam leven zonder verstandig, goed en rechtvaardig te zijn, maar je kunt dat ook alleen maar zijn als je aangenaam leeft.
Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media
Het stoïcijnse programma dat we tegemoetkomen aan onze behoeften door het elimineren van onze verlangens, is als het afhakken van onze voeten als we schoenen nodig hebben.
Al in de jaren 1696-1706 schreef Swift ook een reeks aforismen, die in 1711 werden gepubliceerd in Morphew Miscellanies (mengelwerk). De kritische uitspraak over het stoïcisme staat daarin min of meer op zichzelf. Deze filosofische stroming kwam rond 300 v.Chr. op in Griekenland, maar werd vooral populair in het Romeinse Rijk door de levensfilosofische geschriften van onder meer Seneca, Epictetus en Marcus Aurelius. Vanwege de hedendaagse opleving van de levenskunst wordt er ook tegenwoordig veel op teruggegrepen. Natuurlijk legt elke auteur andere accenten, maar in het algemeen zijn stoïcijnen erop uit het lijden te verlichten of gelukkig te worden door alle gevoelens zo veel mogelijk onder controle te krijgen en uit te schakelen. Dat gaat helaas soms ook ten koste van de gevoelens die ons dierbaar zijn.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Een man zonder enige ervaring met de wijsbegeerte zal altijd anderen aansprakelijk stellen voor zijn tegenslagen, een beginnend filosoof zichzelf, een volleerd wijsgeer echter geen van beiden.
Vroeger, heel vroeger was wijsbegeerte nog geen academische opleiding (met een beperkt beroepsperspectief), maar een wezenlijk verlangen van elke vrije burger. Men wist toen namelijk dat ‘niet de dingen zelf de mensen van streek maken, maar hun denkbeelden erover’, zoals de stoïcijnse filosoof Epictetus (ca. 50–130 n.Chr.) het formuleerde. Het was dus zaak de juiste denkbeelden te hebben, opdat je niet meer van streek raakte. En ‘de juiste denkbeelden ontwikkelen’, dat is een hele aardige definitie van filosoferen. Zo’n juist denkbeeld is volgens Epictetus dat wij noch anderen noch onszelf aansprakelijk moeten stellen voor onze tegenslagen, alleen onze opvattingen, want die bepalen dat wij iets als tegenslag zien.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De kunst van het liefhebben is voornamelijk de kunst van het volharden.
Albert Ellis
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Hij is gelukkig van wie de omstandigheden passen bij zijn gemoed; maar hij is voortreffelijker die zijn gemoed aanpast aan iedere omstandigheid.
David Hume in An Enquiry Concerning the Principles of Morals (1751)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Als je wordt uitgesloten of gepest is dat niet te wijten aan een onveranderlijk, persoonlijk gebrek van jouw kant.
Adriana Sum Miu en David Scott Yeager in Clinical Psychological Science (2014)
Woede is niet in overeenstemming met de menselijke natuur.
Seneca in De Ira (Over de Woede)
Helderheid is de goede trouw van de filosofen.
Vauvenargues in Réflexions et maximes (1746)
De Franse schrijver en moralist Luc de Clapiers, marquis de Vauvenargues (1715-1747) is wel een Franse stoïcijn genoemd. Hij stierf één jaar nadat hij, aangemoedigd door zijn vriend Voltaire, anoniem een verzameling beschouwingen en aforismen had gepubliceerd. Pas in 1797 werd zijn eigen naam erkend en pas ruim een eeuw na publicatie werden zijn aforismen populair.
Volgens Van Dale betekent goede trouw ‘oprechtheid van mening of bedoeling bij een overeenkomst of ter zake van een rechtspositie’. Het is dus in eerste instantie een juridisch begrip. Met zijn aforisme lijkt Vauvenargues te suggereren dat je de zuiverheid van de motieven van een filosoof kunt afleiden uit de duidelijkheid van zijn uitspraken.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Andere emoties hebben nog iets vredigs en bedaards, maar de toorn is een en al woeste energie, ze bestaat uit een golf van wrok. Wapens wil ze zien en bloed en executies!
Seneca in Over toorn, I-1 (vertaling Vincent Hunink)
Als Seneca (4 v.Chr.–65 n.Chr) zich op verzoek van zijn broer Novatus bezighoudt met de vraag hoe men toorn moet bedaren, vergelijkt hij de waanzin van de woede met een instortend gebouw. Als je ‘de vervorming en opgeblazenheid’ ziet van iemand die woedend is, en die zo lijkt op iemand die waanzinnig is, kun je afvragen of ‘die ondeugd nu meer verfoeilijk is of lelijk’.
Zoals het een stoïcijn betaamt, meent Seneca dat we ons moeten ‘onthouden van toorn, of die nu gericht is tegen een gelijke, een meerdere of een mindere. Je meten met een gelijke is hachelijk, met een meerdere waanzinnig, met een mindere vernederend. Terugbijten is iets van een miezerig mannetje.’ Seneca besteedt maar liefst drie boeken aan de woede, waarin hij alles uit de kast haalt om ons ervan te overtuigen dat we ons niet door onze boosheid moeten laten meeslepen. Misschien komt dat omdat hij beseft dat ‘alle andere kwalen van de ziel juist de slechtste mensen treffen, maar drift zelfs bij goed onderlegde, verder kerngezonde mensen erin sluipt’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media