Gedachten

Want de natuur der dingen heeft aan alle levenden een angst meegegeven als hoedster van hun bestaan en hun wezen …

Francis Bacon, geciteerd in Arthur Schopenhauer – Bespiegelingen over levenswijsheid (1851, 1991)

Volgens Schopenhauer is een zekere mate van vreesachtigheid onontbeerlijk om ons in de wereld te handhaven. Hij verwijst onder meer naar de verklaring die Francis Bacon geeft van de terror Panicus. Pan, de gepersonifieerde natuur, heeft ons die angst meegegeven om ons in leven te houden en het kwaad te ontlopen en af te weren. Maar volgens Bacon weet de natuur ‘geen maat te houden’ en bezorgt zij ons ook ‘ijdele en nutteloze’ angstgevoelens, zodat alle wezens (wanneer men er binnenin zou kunnen kijken) helemaal vol zitten met panische schrik, vooral de menselijke.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De mens moet antwoorden als hem wordt gevraagd wat hij van zichzelf heeft gemaakt.

Paul Tillich in The courage to be (1952)

Volgens Tillich is ons bestaan niet alleen een gave, maar ook een opgave. Omdat de mens vrij is en dus verantwoordelijk voor wat hij doet, moet hij ‘antwoorden’ op de vraag wat hij van zijn leven maakt. Degene die hem deze vraag stelt, is zijn ‘rechter’, maar dat is geen bozig opperwezen, maar hijzelf. In dit besef val je niet meer met jezelf samen, maar sta je tegenover een beoordelaar die je zelf bent. Dit is een situatie die grote angst kan oproepen, ‘in relatieve zin de angst van de schuld, in absolute zin de angst van de zelfverwerping’. Het vereist dus ‘moed om te zijn’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Bij een ‘Eureka’ over een wetenschappelijke ontdekking hoort voor mij ook een ‘Dank je wel, God’.

Heino Falcke aan ForumC in een interview voor geloofenwetenschap.nl

Hoogleraar sterrenkunde Falcke doet onderzoek naar zwarte gaten, maar dat botst niet met zijn geloof. Het geloof is ook niet bedoeld om ‘gaten’ in de wetenschap te vullen. Hij vindt juist dat wetenschap zijn geloof kan verdiepen, want met al zijn kennis blijft hij zich verwonderen over hoe groot en oud het heelal is en hoe alles wat er is gekomen al ‘ingebouwd’ was in de chaos in het begin. Het idee van sterren, planeten, materie, natuurwetten, het leven was er allemaal al. ‘Als wetenschapper onderzoek je dit. Als gelovige kun je God ervoor prijzen.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Twee dingen vervullen de geest met steeds nieuwe en toenemende bewondering en eerbied, hoe vaker en langduriger het denken zich ermee bezighoudt: de sterrenhemel boven mij en de morele wet in mij.

Immanuel Kant in Kritiek van de praktische rede (1788)

In zijn tweede hoofdwerk behandelt Kant de moraalfilosofie en de ethiek. Het eerste deel van dit beroemde citaat hieruit maakt duidelijk dat Kant door de aanblik van het firmament diep doordrongen is van het besef dat hij een nietig en sterfelijk schepsel is. Maar aan de andere kant ervaart hij binnenin zich ook een tweeledige morele wet: je mag de ander nooit als middel gebruiken, en je moet handelen volgens een stelregel waarvan je tegelijk kunt willen dat het een algemene wet wordt. Het is deze morele wet die ons juist vrij maakt van de werkelijkheid om ons heen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Homo economicus is een pseudowetenschappelijke onwaarheid die de planeet verwoest.

Paul Atkins, David Sloan Wilson & Steven Hayes in Prosocial – Een praktisch programma voor het versterken van productieve en sociaal rechtvaardige samenwerking in groepen (2019, 2022)

De auteurs pleiten voor het stimuleren van prosociaal gedrag, gedrag dat bedoeld is om anderen te helpen. Daarbij wijzen ze op de desastreuze werking van mensbeelden die niet gebaseerd zijn op de biologische en contextuele determinanten van menselijk gedrag. De gedachte dat de mens gestuurd wordt door eigenbelang is wetenschappelijk onjuist én leidt tot onrechtvaardigheid, verlies van betekenis, en eenzaamheid. Dit mensbeeld leidt aan de ene kant tot voor planeet en mens rampzalige marktwerking en aan de andere kant tot strenge regels en wetgeving om dat eigenbelang binnen de perken te houden. ‘Prosocial’ biedt een middenweg, gebaseerd op economische, evolutietheoretische en gedragswetenschappelijke inzichten.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Moraal preken is makkelijk, moraal funderen moeilijk.

Arthur Schopenhauer in Über den Willen in der Natur (1836)

De dan onbekende filosoof Schopenhauer doet mee aan een prijsvraag over de kwestie wat de bron en de grondslag van de moraal zijn. Hoewel hij de enige kandidaat is, wordt hij niet bekroond, onder meer omdat hij te veel vooraanstaande filosofen beledigt. Dat het Schopenhauer niet aan eigendunk ontbrak, blijkt uit het feit dat hij als motto voor Dat ben jij. Over de grondslag van de moraal dit citaat uit eigen werk kiest. Ja, moraal funderen is moeilijk, maar hij vindt die grondslag in het medelijden met andere levende wezens, omdat wij onszelf daarin herkennen: ‘dat ben jij.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wij zijn nu gedagvaard om voor GAIA te verschijnen.

Bruno Latour in An inquiry into modes of existence (2013)

Als zelfs ‘onverstoorbare en serieuze types’ als geologen gaan praten over het Antropoceen en de mensheid zien als een kracht met dezelfde omvang als vulkanen en platentektoniek, is er volgens Latour geen hoop meer dat we Wetenschap en Politiek ooit nog kunnen scheiden. Maar daarmee functioneert de toetssteen waarmee de moderne mens zich van het verleden en andere culturen probeerde te onderscheiden ook niet meer. Daarom moeten we nu voor een nieuwe rechter verschijnen: Gaia, die ‘vreemde, dubbel samengestelde figuur die bestaat uit wetenschap en mythologie’. In Oog in oog met Gaia (2015) presenteert Latour zijn gedachten over het ‘Nieuwe Klimaatregime’ waartoe dit besef ons dwingt.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De filosoof kan zijn doel niet bereiken zonder de hulp van poëtische argumenten.

Jos Kessels in Het poëtisch argument – Socratische gesprekken over het goede leven (2006)

‘Dichters zijn tovenaars’ en hun magie heb je volgens Kessels als filosoof nodig om onderzoek te doen naar het goede leven. De dichter maakt aspecten van het leven zichtbaar die er letterlijk het hart van vormen. Daarom moet er ook in filosofische gesprekken ruimte worden gemaakt voor poëtische argumenten. ‘Zonder de bindende kracht van een verhaal en de articulatie van wat wezenlijk is, kan er geen samenhang bestaan, noch in een organisatie of samenleving, noch in een individueel persoon.’ Overigens beseft Kessels ook dat je de waarheid van een goed verhaal niet kunt aantonen of beargumenteren. ‘Je kunt alleen innerlijk overtuigd raken.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het kenmerk van een succesvolle religie is altijd geweest dat ze werkt, niet dat ze filosofisch of historisch kan worden bewezen.

Karen Armstrong in Een geschiedenis van God (1993, 1995)

In haar magistrale boek bespreekt Armstrong vierduizend jaar jodendom, christendom en islam, maar ze besteedt ook aandacht aan onder meer het boeddhisme. De leer van Boeddha is dat het hele bestaan één lange lijdensweg is, maar dat je je daaraan kunt ontworstelen door in je leven alle schepselen barmhartig tegemoet te treden, door in woord en daad vriendelijk te zijn en je te onthouden van roesmiddelen. Deze overtuiging is niet logisch of empirisch te funderen, maar iedereen die er oprecht naar probeert te leven merkt dat het werkt. En dat is volgens Armstrong het kenmerk van een succesvolle religie.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wat is jeugd? Een droom. Wat is de liefde? De inhoud van de droom.

Søren Kierkegaard in Of/of (1843, 2000)

Dit is het motto van de Deense speelfilm Druk, over vier middelbareschooldocenten met een midlifecrisis die een ‘wetenschappelijk’ experiment doen om te kijken wat er waar is van de theorie dat je met een promillage van 0,5 alcohol in je bloed geestelijk en sociaal beter functioneert. Het citaat komt uit de ‘papieren van A’ die door de fictieve uitgever Victor Eremita zijn aangetroffen in een secretaire. Daarin mijmert deze A op een mooie zomerse zondagmiddag onder andere over zijn jeugd en zijn eerste liefde – ‘toen ik nog verlangen kende’. Het enige wat er nu nog is, is het verlangen ‘terug naar mijn eerste verlangen’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Zonder een ruimte-innemende substantie is persoonlijkheid of een blijvend bewust ego na de lichamelijke dood ondenkbaar.

Duncan MacDougall in ‘Hypothesis Concerning Soul Substance Together with Experimental Evidence of The Existence of Such Substance’ in American Medicine (april 1907)

Om het bestaan van de menselijke ziel wetenschappelijk te bewijzen voerde de Amerikaanse arts MacDougall een experiment uit door zes tuberculosepatiënten tijdens hun sterfproces te wegen. Een van de patiënten verloor iets meer dan 21 gram, en dat gegeven is in de populaire cultuur opgepikt. Er werd een film gemaakt onder die titel en de Nederlandse band BLØF maakte er een nummer over. MacDougall zelf ging verder met het wegen van schapen en honden. Bij de eerste constateerde hij toename en afname van gewicht, wat zou wijzen op ‘portalen die de ziel transporteren’, maar honden vertoonden geen gewichtsverlies en hadden volgens hem dus geen ziel.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als de ziel onsterfelijk zou zijn, dan heeft ze verzorging nodig.

Renée van Riessen in De ziel opnieuw – Over innerlijkheid, inspiratie & onderwijs (2013)

In de loop van de dialoog Phaedo van Plato ontstaat het beeld van de ziel als tijdelijke bewoner van het lichaam dat de westerse filosofie en theologie eeuwenlang bepaalde. De argumentatie van Socrates voor de idee dat de ziel na de dood voortleeft, is volgens Van Riessen anders dan gebruikelijk, minder academisch, meer ethisch. Socrates spreekt er volgens haar over in de ‘toonsoort van de hoop, het vermoeden en de verwachting’. Maar als dat vermoeden juist is, is de filosofie van groot belang, want het ‘overtuigd zoeken naar waarheid’ ‘is de beste verzorging die je de ziel kunt geven’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Boeken zijn innerlijker dan de innerlijkheid.

Emmanuel Levinas, geciteerd in Renée van Riessen in De ziel opnieuw (2013)

De vader van Levinas was boekhandelaar en van jongs af aan was hij geïnteresseerd in boeken, in eerste instantie vooral romans als die van Dostojevski en Gogol. De raadselachtige uitspraak over boeken, dat die innerlijker zijn dan de innerlijkheid, verwijst volgens Van Riessen naar het feit dat boeken juist buiten onszelf bestaan. De gedachten daarin ‘plooien’ zich niet automatisch naar ons innerlijk, maar verrassen soms en geven soms aanstoot. In ieder geval zijn ze anders dan wij. En onze menselijkheid is enerzijds gebaseerd op ons innerlijk, maar we hebben een instantie buiten ons nodig om werkelijk innerlijk te worden.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het wonder van het geloof is dat het mogelijk is om helemaal vanaf het nulpunt weer aan het leven te beginnen.

Slavoj Žižek in Geloof (2001)

De ‘Elvis van de cultuurfilosofie’ wil voor het atheïsme strijden, maar de ondertitel van zijn boek over The Fragile Absolute luidt: ‘Of: waarom het christelijke erfgoed de moeite waard is om voor te strijden’. Hij meent namelijk dat de enige weg naar het atheïsme door het christendom heengaat, want veel atheïsten ruilen God als externe garantie voor betekenis gewoon in voor de natuurlijke noodzakelijkheid of de evolutie. Daarin is dus geen plaats voor dat wonder van het geloof, namelijk dat het mogelijk is om helemaal opnieuw te beginnen, ‘kortom om de eeuwigheid zelf (dat wat we altijd-al zijn) te veranderen’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Logica brengt je van A naar B. Verbeelding brengt je overal.

Albert Einstein in een interview met George Sylvester Viereck, ‘What Life Means to Einstein’, Saturday Evening Post (26 oktober 1929)

In het interview legt Einstein deze bekende ‘quote’ nader uit. Hij stelt dat verbeeldingskracht belangrijker is dan kennis. Kennis is beperkt, terwijl verbeelding de wereld omarmt, de vooruitgang bevordert en ontwikkelingen in gang zet. Ook in zijn eigen werk laat Einstein zich leiden door ‘intuïties en inspiraties’. Hij heeft soms het gevoel dat hij gelijk heeft, ook al weet hij dat dan (nog) niet. Toen twee groepen wetenschappers zijn relativiteitstheorie gingen toetsen, was hij ervan overtuigd dat die zijn hypothese zouden bevestigen. Hij vindt zichzelf dan ook ‘kunstenaar’ genoeg om zich vrijelijk door zijn verbeelding te laten leiden.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media (met dank aan Kees Feenstra)

Dat wat wordt gebruikt om al het andere te bewijzen, kan zelf niet bewezen worden.

Jeremy Bentham in ‘Een inleiding tot de beginselen van moraliteit en wetgeving’, in Utilisme (1789, 2020)

Het nuttigheidsbeginsel beoordeelt handelingen naar gelang die het geluk van betrokkenen vermeerderen of verminderen. Volgens Bentham is de juistheid van dit principe eigenlijk alleen betwist door mensen die het niet begrepen. Sterker nog, er kan eigenlijk geen bewijs voor bestaan, want het wordt zelf gebruikt om al het andere te bewijzen. ‘Een keten van bewijzen moet ergens een begin hebben.’ Volgens hem hanteren de meeste mensen dit principe overigens van nature bij de meeste gebeurtenissen in hun leven, zonder erbij na te denken. Toch hebben diezelfde mensen de juistheid van het nuttigheidsbeginsel bestreden. Consistentie is ‘de zeldzaamste van alle menselijke eigenschappen’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Utilisme kan haar doel alleen bereiken door de algemene bevordering van edelmoedigheid van karakter.

John Stuart Mill in Utilisme (2020)

De utilistische maatstaf voor de moraal is niet het grootste geluk voor de handelende persoon zelf, maar ‘de grootste hoeveelheid geluk in totaal’. Dat betekent volgens Mill dat iemand met een edelmoedig karakter misschien zelf niet gelukkig is, wellicht juist omdat hij lijdt onder het feit dat er maar zo weinig mensen zijn zoals hij. Er kan echter geen twijfel over bestaan dat zo iemand andere mensen gelukkig maakt en dat de wereld in het algemeen onmetelijk veel profijt van diens edelmoedigheid heeft. Volgens het principe van utilisme moeten we dus in opvoeding en onderwijs de edelmoedigheid van karakter bevorderen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De paar minuten die je in het stemhokje doorbrengt, kunnen wel eens de effectiefste minuten zijn van de volgende paar jaren.

Stijn Bruers in Beter worden in goed doen – Vergroot je impact met effectief altruïsme (2018)

Wie goeddoen goed wil doen, moet zijn oor te luister leggen bij de ‘effectief altruïsten’. Als je de wereld wilt verbeteren kun je natuurlijk denken aan donaties aan goede doelen, maar kies dan een doel dat de beste ‘prijs-kwaliteitverhouding’ heeft, net als wanneer je een wasmachine koopt. Je kunt overigens ook je tijd inzetten. En ook dan probeert de effectief altruïst te bepalen waar je het best in kunt investeren. Het lijkt niet veel, die ene stem naast de miljoenen andere, maar het kost ook maar heel weinig tijd om daarmee het beleid van een land, provincie of gemeente te beïnvloeden.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wanneer het tapijt onder je voeten wordt weggetrokken, begrijp je meteen dat je je bezig moet gaan houden met de vloer …

Bruno Latour in Waar kunnen we landen? Politieke oriëntatie in het Nieuwe Klimaatregime (2017, 2018)

Volgens Latour gaap je van verveling als je wordt gevraagd op te komen voor de natuur, maar ben je meteen klaarwakker als je je territorium moet verdedigen. ‘Oog in oog met Gaia’ beseffen we dat natuur territorium geworden is: niet langer iets wat buiten ons staat, maar iets waar we zelf deel van uitmaken. En dat is iets wat ‘veel vitaler, veel existentiëler – en ook veel begrijpelijker, want veel directer is’. Omdat de volken die door de moderniserende westerlingen werden gekoloniseerd noodgedwongen experts zijn geworden in hoe je ‘verovering, uitroeiing en inbezitneming van land overleeft’, kunnen we juist van hen veel leren.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het lot leidt de gewillige, de onwillige sleept het mee.

Voltaire in Le philosophe ignorant (1766)

In zijn Traité de métaphysique van ruim dertig jaar eerder had de verlichtingsdenker Voltaire de wilsvrijheid verdedigd, maar op gevorderde leeftijd was hij overtuigd geraakt van de noodzakelijkheid van wilsuitingen. Hij noemt zichzelf een ‘dwaas’ en voelt zich gedwongen zich gewonnen te geven. Is het immers niet zo dat Archimedes evenzeer wordt genoodzaakt in zijn kamer te blijven wanneer men hem opsluit, als wanneer hij zozeer in een probleem verdiept is dat het niet in hem opkomt om uit te gaan? In beide gevallen is hij overgeleverd aan een wil: in het eerste die van een ander, in het tweede zijn eigen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Veel woorden voor iets nodig hebben betekent meestal dat je er als mens maar weinig van begrijpt.

Augustinus in Belijdenissen (378-379 n.Chr., 2009)

In zijn ‘autobiografie’ dankt Augustinus de Heer dat de woorden van Zijn Heilige Schrift hebben ‘aangeklopt bij zijn hart’. Hoewel de Bijbel bepaald geen dun boek is, stelt Augustinus dat het zoeken meer woorden nodig heeft dan het vinden, het vragen langer van stof is dan het verkrijgen en een hand drukker in de weer is als ze aanklopt dan wanneer ze ontvangt. En hij leest nu de belofte dat wie vraagt zal krijgen, wie zoekt zal vinden en dat er wordt opengedaan voor wie aanklopt.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Al bestond God wel, daar zou niets mee veranderen.

Jean-Paul Sartre in Over het existentialisme (1965)

In het boekje waarin hij het existentialisme een humanisme noemt, stelt Sartre (1905-1980) dat het slechts een poging is ‘om uit een steekhoudend atheïsme alle consequenties te trekken’. De existentialisten maken zich niet druk om het vinden van bewijzen dat God niet bestaat, want zijn al dan niet bestaan is het probleem niet. ‘De mens dient zichzelf te hervinden en zich te realiseren dat niets hem van zichzelf kan redden.’ Christenen die het existentialisme een uiting van ‘wanhoop’ noemen, zijn onwaarachtig, want het is een optimisme, ‘een leer van de actie’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Omdat we dagelijks stom met elkaar gewerkt hebben, daarom kunnen we nu een gemeenschap vormen en beginnen met elkaar te praten.

Eugen Rosenstock-Huessy, geciteerd in Ko Vos – Eugen Rosenstock-Huessy. Een kleine biografie (1993)

De Duitse filosoof, jurist en socioloog Rosenstock-Huessy (1888-1973) was in de Eerste Wereldoorlog officier aan het front. Daar ontdekte hij dat het moreel van de troepen op peil kon worden gebracht door ze samen te laten werken. Na de oorlog pleitte hij daarom voor werkkampen in plaats van vakantiekampen, want voor handhaving van de vrede was een werkelijk ‘tijdsoffer’ nodig. Hij deed hiermee experimenten in Silezië, waaraan boeren, arbeiders én studenten, en mensen met uiteenlopende godsdienstige en etnische achtergronden deelnamen. Biografe Ko Vos parafraseert zijn overtuiging: ‘Pas wie met de ander gezwoegd en gezweet heeft, kan met hem praten.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

We leren wie we geacht worden te zijn om te worden geaccepteerd als lerenden.

Francisco Varela in Ethical Know-How: Action, Wisdom and Cognition (1999)

De Chileense bioloog en cognitiewetenschapper Varela (1946–2001) meent een radicale paradigmaverandering te zien in het denken over ethiek, namelijk van abstracte analyse van de rechtvaardiging van wilsbesluiten, naar belichaamde ‘knowhow’ in concrete situaties. Deze expertise hebben we veel vaker nodig dan expliciete ethische overwegingen. Ons ethische gedrag leren we vrijwel op dezelfde manier als we ander gedrag leren, namelijk door circulaire socialisatie: als we ons goed gedragen mogen we meedoen in de samenleving en leren we hoe we goed moeten zijn. ‘Een ethische expert is niets meer of minder dan iemand die volledig deelneemt aan een gemeenschap.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Vóór het ego cogito is er een ego conquiro: ‘Ik verover’ is de praktische fundering van ‘Ik denk’.

Enrique Dussel, geciteerd in Ubuntu – Stroom van het bestaan als levensfilosofie van Mogobe Rasmose (2017)

De Argentijns-Mexicaanse geleerde Enrique Domingo Dussel Ambrosini (1934) is een van de belangrijkste zogenaamde bevrijdingsfilosofen. In het citaat drukt hij, met instemming van de Afrikaanse denker Rasmose, de overtuiging uit dat het kolonialisme niet alleen allerlei maatschappelijke aspecten heeft, maar ook filosofische. Volgens hem gaat er nog iets vooraf aan het fundament van de moderne filosofie van Descartes (‘ik denk, dus ik ben’). De westerse filosofie ‘situeerde alle mensen en alle culturen … binnen haar eigen grenzen als manipuleerbare gereedschappen’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Taal is geen gevangenis; het is een vorm van bestaan.

Humberto R. Maturana in gesprek met Bernhard Poerksen in From being to doing – The origins of the biology of cognition (2004)

Volgens bioloog Maturana (1928-2021) is taal een manier van (samen) leven. Er wordt wel gezegd dat taal een ‘gevangenis’ is waar we niet uit kunnen ‘ontsnappen’, maar dat suggereert dat er een andere plaats bestaat, een plaats voorbij de taal, ook al kan die nooit gevonden worden. Maturana vindt dat een zinloze aanname. Dat geldt ook voor de vergelijkbare gedachte dat er iets buiten het universum zou bestaan. ‘Het universum is waar ik ook maar naartoe ga. En wij bewegen ons daarin onlosmakelijk verbonden met elkaar.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Niemand geeft aan anderen zijn geld weg, iedereen doet dat wel met zijn tijd en zijn leven.

Montaigne, geciteerd in Levenskunst à la Montaigne van Ronald Wolbink (2016)

Volgens Montaigne (1533–1592) ligt er bij jezelf ‘werk genoeg’, dus je moet dat niet elders zoeken. Hij zet vraagtekens bij het gemak waarmee wij ons inzetten voor iemand anders, zoals in ons werk. Veel regels en voorschriften in de maatschappij ‘verdrijven ons uit onszelf en jagen ons voor het nut van het algemeen de marktplaats op’. Mensen laten zich ‘inhuren’ en gebruiken hun talenten voor degenen aan wie zij zich ‘onderwerpen’. ‘Het zijn hun huurders die in hen huizen, niet zijzelf.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Zonder natuurwetenschap is het niet mogelijk om puur te genieten.

Epicurus in Over de natuur en het geluk (2011)

We zouden de natuurwetenschap volgens Epicurus (341 v.Chr.–270 v.Chr.) niet nodig hebben als wij niet werden geplaagd door angst voor de hemellichamen en de dood. Ook ons gebrek aan inzicht in de grenzen van pijn en ons verlangen brengt ons ertoe meer onderzoek te doen. Onze wezenlijkste angsten kun je alleen wegnemen als je weet wat de aard van het heelal is en niet langer bang opziet tegen wat de mythen zeggen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het avontuur van de afgelopen drie eeuwen kan worden samengevat in het … Grote Verhaal … van een dubbele verschuiving: van economie naar ecologie.

Bruno Latour in An inquiry into modes of existence (2013)

Zowel ‘economie’ als ‘ecologie’ stammen in het eerste lid af van het Griekse oikos, huishouden. In de loop van de afgelopen driehonderd jaar hebben we volgens Latour (1947-2022) de hele wereld gedwongen in De Economie te huizen, waarvan we nu weten dat die een onbewoonbare dystopie was, zoiets als ‘opium van het volk’ (zoals Marx de religie betitelde). Nu moeten we met ons oude meubilair plotseling verhuizen naar iets wat ‘ecologie’ heet, maar dat nog geen vorm of inhoud heeft. Het verbaast dan ook niet dat de moderne mens somber is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wie lange tijd een goede advocaat is geweest behoeft daarom nog niet een betere rechter te zijn.

René Descartes in Over de methode (1637, 1987)

Aan het slot van zijn betoog over de methode van het denken merkt Descartes (1596–1650) op dat hij nog bijna nooit een criticus is tegengekomen die zijn opvattingen strenger of rechtvaardiger beoordeelde dan hijzelf. Bezwaren die ertegen zijn denkbeelden werden opgeworpen had hij zelf vaak allang bedacht. Ook is hem opgevallen dat er in de debatten op de universiteiten nooit nieuwe waarheden worden ontdekt. Daar wil iedereen alleen maar winnen en komt het nooit tot het afwegen van argumenten. Daar vind je dus misschien wel goede ‘advocaten’ van opvattingen, maar nog niet een rechter die tot een wijs oordeel komt.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Denkers

Thema's