Zijn

Het motief roept de vrije wil tevoorschijn; hij perkt hem niet in.

Martin Heidegger in Zollikoner Seminare (1987)

Op verzoek van de Zwitserse psychiater Medard Boss neemt Heidegger (1889–1976) in het huis van Boss in Zollikon een groep psychiaters mee in zijn filosofie. Deze context dwingt Heidegger om zijn fenomenologische benadering van het zijn van de zijnden met alledaagse voorbeelden toe te lichten. Zo vraagt hij zich af wat een motief eigenlijk is. Dat wat mij er bijvoorbeeld toe brengt om het raam dicht te doen. Maar dat wil niet zeggen dat het motief mij ertoe dwingt; het is de grond die ik mij voorstel en ervaar als iets wat mij ergens toe brengt. Maar ik kan het ook openlaten.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De liefde is het echte ontologische bewijs voor het bestaan van iets buiten ons hoofd.

Ludwig Feuerbach in Grundsätzen der Philosophie der Zukunft (1843)

Als we liefde definiëren als ‘de omstandigheid dat andere geestelijke wezens zich beschermend over ons ontfermen’ (naar Markus Gabriel) dan kunnen wij in de eerste jaren van ons leven alleen overleven als er van ons gehouden wordt. Volgens Feuerbach (1804–1872) bestaat er daarom ‘geen ander bewijs van het zijn dan de liefde, het gevoel in het algemeen’. Begrijpen wat liefde is en wat de betekenis daarvan voor ons leven is, maakt ook duidelijk dat het solipsisme (de filosofische leer dat alleen onze eigen bewustzijnsdaden bestaan) misschien toch niet zo ‘richtig’ (juist) is als Wittgenstein meende. Overigens gaat Feuerbach nog een stap verder, want dat ‘iets buiten ons hoofd’ uit het citaat beperkt hij tot ‘dat waarvan het zijn jou vreugde brengt en het niet-zijn jou pijn doet – dat alleen is’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wanneer wij de mensen nemen zoals ze zijn, maken wij hen slechter.

Johann Wolfgang von Goethe (?)

In de bundel artikelen Psychotherapy and existentialism stelt Viktor Frankl (1905–1997) dat ‘zin’ en ‘zijn’ niet mogen samenvallen. Zin moet het zijn ‘vooruit zijn’ en het ‘tempo’ bepalen van het zijn. Ons bestaan wankelt, aarzelt, stamelt, hapert tenzij we naar iets toe leven dat onszelf te boven gaat, dat wat wel ‘transcendentie’ wordt genoemd. In dat verband kunnen we volgens Frankl onderscheid maken tussen ‘toonaangevers’ of ‘gangmakers’ (pacemakers) en ‘vredestichters’ (peacemakers). De eersten confronteren ons met betekenissen en waarden, de laatsten verlichten de last van die confrontatie. Wat de vredestichters vergeten is het citaat dat hij zegt te ontlenen aan Goethe en wat als volgt verdergaat: ‘Wanneer we de mensen nemen zoals ze zouden moeten zijn, dan helpen we hen daartoe te komen.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Omdat beweging voor ubuntu het beginsel van het zijn is, gaat het doen vóór de doener.

Mogobe Ramose in Ubuntu – Stroom van het bestaan als levensfilosofie (2017)

De Zuid-Afrikaanse filosoof Mogobe Ramose (1950) promoveerde in Leuven en was onder meer verbonden aan de universiteit van Tilburg. Het boek waar het citaat uit afkomstig is, wordt beschouwd als een moderne klassieker. Hoewel hij zelf ook wel inziet dat je eigenlijk niet kunt spreken over dé Afrikaanse filosofie ziet hij daarin in grote lijnen wel een duidelijk alternatief voor de westerse filosofie.

Voor de meeste westerse filosofen is een handeling iets wat voortkomt uit een beslissing van een individu, maar voor ubuntu is het bestaan een continue stroom. Dat betekent niet dat ‘het doen’ en ‘de doener’ radicaal gescheiden zijn of tegenover elkaar staan, maar dat beide aspecten zijn van één en dezelfde werkelijkheid. Hij noemt ubuntu daarom een ‘werkwoordelijk zelfstandig naamwoord’, het ‘wordende zijn’. Dit kan zich weliswaar ‘uitkristalliseren tot een bepaalde vorm van sociale organisatie, religie of recht’, maar dan als ‘voortgaande werking’ in plaats van een handeling die al af is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Bestendigheid is zelf niets anders dan een trager dansen.

Montaigne in Essais (III.2)

Volgens de Franse denker en politicus Michel Eyquem de Montaigne (1533–1592) is er geen enkel bestendig bestaan. Dat geldt zowel voor de objecten om ons heen als voor ons eigen leven. Wij en onze oordelen ‘deinen en stromen onophoudelijk’, net als alle vergankelijke dingen. Wij kunnen geen contact maken met het eeuwige zijn, omdat we ons altijd bevinden tussen geboren worden en sterven. Als je probeert met je denken grip te krijgen op het wezen van dat zijn is dat net zoiets als water willen vastgrijpen. ‘De gehele wereld is in beweging. Alle dingen daarin dansen zonder onderbreking heen en weer: de aarde, de rotsen van de Kaukasus en de piramides van Egypte.’ Dat we soms de illusie hebben dat dingen een zekere duurzaamheid hebben, komt dat omdat hun dans te traag voor ons is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Filosoferen wil uiteindelijk niets anders zeggen dan beginneling zijn.

Martin Heidegger, geciteerd in Rüdiger Safranski, Heidegger en zijn tijd (1994, 1995)

Toen hij dit in 1928 in een brief schreef aan het voormalige hoofd van het seminarie in Konstanz, waar hij een jaar op school had gezeten, was Martin Heidegger (1889-1976) net ‘doorgebroken’ als filosoof met Sein und Zeit (1927). Hij meende dat filosoferen niet alleen een voortdurend (opnieuw) beginnen is, maar dat de filosofie ook bewijst dat de mens dat telkens moet doen. Zijn biograaf Safranski laat zien hoe Heidegger op verschillende manieren op zoek is naar de ‘aanvang’. Hij probeerde de aanvang van het denken te vinden in het oude Griekenland van de presocratici, en hij probeert het te vinden in het leven van de enkeling.

En als je probeert te bepalen waar wij beginnen met denken, dan is dat niet met een bewuste gedachte, maar met een stemming, zoals angst, verwondering, bezorgdheid, nieuwsgierigheid of jubel. Zijn eigen stemming legde Heidegger volgens Safranski de volgende woorden in de mond: het ‘menselijk bestaan (Dasein) is geworpen’ en het zijn heeft zich ‘als last geopenbaard’, want ‘heeft ooit een menselijk bestaan er als zichzelf vrij over beslist … of het al dan niet in het “bestaan” wil komen?’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Tussen het onmiddellijke ervaren, het duister van het geleefde ogenblik, en daarnaast de beleefde ervaring, gaapt een kloof die ons verlangen voedt ooit wel geheel met het geleefde moment samen te vallen.

Ernst Bloch in Geist der Utopie (1918)

De Duitse filosoof Ernst (Simon) Bloch (1885–1977) is vooral bekend geworden door zijn driedelige hoofdwerk over de hoop (Das Prinzip Hoffnung, 1954-1959). Maar al in zijn eerste boek, waaruit het citaat afkomstig is, onderzoekt hij de ‘geest van de utopie’. Daarbij gaat hij uit van het inzicht dat er twee manieren van ervaren zijn: de onmiddellijke ervaring van het leven dat maar doordrijft en onze ervaring van het reflecteren daarop. Tussen deze twee manieren van ervaren gaapt een kloof. Bij dat ‘duister van het geleefde ogenblik’ kan het denken per definitie niet komen – dat kan alleen de kunst en misschien een ‘uiterste aan filosofisch lyrisme’. Maar de ervaring van die kloof doet ons wél streven naar het samenvallen van zijn en denken.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Waarom is er eigenlijk iets en niet veeleer niets?

Martin Heidegger in Wat is metafysica? (1929)

Bij zijn inauguratie aan de Universiteit van Freiburg, op de leerstoel die voorheen werd bezet door Edmund Husserl, op 24 juli 1929 vraagt Martin Heidegger (1889–1976) zich af wat metafysica eigenlijk is, dat deel van de wijsbegeerte wat zich bezighoudt met de laatste gronden van de dingen en de gebeurtenissen. Volgens Heidegger is de mens het wezen dat naar het geheel vraagt, en dat vragen is de metafysica. Wetenschappers, maar ook veel filosofen, vinden deze vragen zinloos omdat er geen antwoord op kan worden gegeven. Dan lijkt het een hele praktische oplossing om de hele vraag naar de ‘zin van het zijn’ (dus niet alleen van ‘het leven’, maar van het bestaan van het universum, het geheel), niet meer te stellen. Maar deze ‘zijnsvergetelheid’ is precies wat volgens Heidegger de moderne samenleving zo mechanicistisch en eendimensionaal maakt. Ook Heidegger zoekt overigens niet naar antwoorden in de wetenschap of de logica, maar in de ervaring. In de stemming van de angst ervaren wij het Niets. Met veel moeite ervaren we het ware ‘zijn’ in het authentieke leven, dat zich kenmerkt door gelatenheid, en dan misschien ook in kunst en natuur.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wat we zeggen legt ons veel uitgebreidere verplichtingen op dan we zouden willen – genoeg om het langzamer aan te doen en na te denken voor we iets zeggen.

Bruno Latour in An inquiry into modes of existence (2013)

Al sinds zijn eerste ‘veldonderzoek’ naar het ‘leven in het laboratorium’ (Laboratory life, met Steve Woolgar, 1979) probeert filosoof en ‘wetenschapsantropoloog’ Bruno Latour (geb. 1947) te begrijpen waarom er zo’n groot onderscheid zit tussen wat de moderne mens doet en wat hij zegt dat hij doet. Zo zeggen de Modernen bijvoorbeeld aan zuivere wetenschap te doen, maar voor hun artikelen gebruiken ze technieken uit de romankunst en de ‘feiten’ waarvan ze spreken zijn het resultaat van een complex politiek spel.
Inmiddels is Latour zelf van strategie veranderd, omdat hij heeft ontdekt dat er diepe, maar tegenstrijdige filosofische overtuigingen zijn die de moderne mens ervan weerhouden zich rekenschap te geven van wat hij doet. En dat laatste is hard nodig gezien de ecologische crisis. Vandaar dat Latour voorstelt over verschillende ‘bestaanswijzen’ te spreken, en het oude onderscheid tussen woorden en dingen, taal en zijn, opnieuw te doordenken. Dan kunnen we inzien dat wat wij zeggen over wat er wel of niet bestaat, grote consequenties heeft voor de werkelijkheid om ons heen en dus vraagt om rustige reflectie. Aan de andere kant krijgen we door dat ‘ontologische pluralisme’ wel een rijkere, meer verscheiden kosmos.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Hebben is niets. Is oorlog. Is niet leven.

Ed. Hoornik in ‘Op school stonden ze op het bord geschreven’ (1952)

Het latere werk van de dichter Eduard (Ed) Jozef Antonie Marie Hoornik (1910–1970) is sterk getekend door zijn ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog als gevangene in Vught en Dachau. Al voor de oorlog was Hoornik fel gekant tegen het nazisme, waarover hij onder meer het waarschuwende gedicht ‘Pogrom’ (1939) schreef, met de beroemde slotregel: ‘het is maar tien uur sporen naar Berlijn.’

In het gedicht ‘Op school stonden ze op het bord geschreven’ zet Hoornik een bekende tegenstelling uit de filosofie uiteen: ‘het werkwoord hebben en het werkwoord zijn; / hiermee was tijd, was eeuwigheid gegeven, / de ene werkelijkheid, de andre schijn.’ Behalve leegte, strijd en dood is ‘hebben’ ‘hard’, ‘lichaam’, ‘naar de aarde hongeren en dorsten’. Daar tegenover staat het zijn:
Zijn is de ziel, is luisteren, is wijken,
is kind worden en naar de sterren kijken,
en daarheen langzaam worden opgelicht.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De beweging is on- / veranderlijk

Jules Deelder in Het graf van Descartes (2013)

In een reeks gedichten waarin hij speelt met Descartes’ beroemde uitspraak ‘ik denk dus ik ben’, beweert de Rotterdamse nachtburgemeester en dichter Jules Deelder (geb. 1944) dat ‘ik sta dus ik ben’ (cursivering TM) in het Nederlands meer zegt ‘over wezen en / zijn dan Descartes / ooit bedenken kon / in het Latijn’. Maar volgens Deelder zou ‘Ik staat’ nog beter zijn, want ‘Zonder standpunt / ben je nergens’. En, gaat hij verder:
Op een beweeglijk
standpunt sta je
het sterkst
De beweging is on-
veranderlijk

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

To be or not to be is not the question.

Theo de Boer in annotatie 180 bij Levinas’ Totaliteit en oneindigheid (1961)

Door de glasheldere aantekeningen van emeritus-hoogleraar wijsgerige antropologie Theo de Boer (1932) wordt het buitengewoon lastige hoofdwerk van Emmanuel Levinas (1906–1995) iets toegankelijker voor de naar wijsheid hunkerende leek. Zo vat De Boer diens visie op de dood samen met deze variant op de beroemde uitspraak van Hamlet in het gelijknamige stuk van Shakespeare. In tegenstelling tot Heidegger, met wie Levinas vaak min of meer in gesprek is, is de dood voor hem niet iets van de enkele, angstige, eenzame mens, maar iets dat door iemand en voor iemand bestaat. Eigenlijk is de dood ook niet ‘iets’ maar ‘Iemand’, een vijand. Daarom vraagt de stervende Ander niet alleen om de medicijnen van de arts, maar ook om diens aanwezigheid als persoon.
Voor Levinas gaat het bij onze sterfelijkheid niet om een ontologisch dilemma (zijn of niet-zijn), maar om het beantwoorden van een ethische vraag: ben je wel of niet bereid ‘in te staan voor’ de ander die door de dood wordt bedreigd? ‘De wil tot zelfbehoud lost op in goedheid en geduld. De absurditeit van de dood tekent zich af tegen een achtergrond van betekenis …’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het algemene bestaat (…) niet; het is geabstraheerd uit concrete situaties.

Dries Boele in Filosofisch consulentschap (1998, p. 126)

Volgens Heidegger was de kernvraag van de filosofie waarom er zijn is en niet veeleer niets. Je zou je ook kunnen afvragen waarom er zo veel ‘zijn’ is en niet alleen maar wat ‘wezen’, of in termen van Dries Boele waarom er zo veel concreetheid is en niet alleen een paar algemeenheden. Voor deze vooraanstaande filosofische practicus is het duidelijk: wat wij aan algemeenheden denken te weten, is niet inherent aan de werkelijkheid, maar alleen een abstractie die we hebben kunnen formuleren door af te zien van de vele details van een zeker aantal concrete situaties. Als dat zo is, dan wordt de inhoud van kennis, in de zin van houdbare, plausibele, verdedigbare algemene uitspraken, niet (uitsluitend) bepaald door overeenstemming met de werkelijkheid, maar minstens ook door de praktische bruikbaarheid ervan voor mensen in het dagelijks leven.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media