Betekenis

Wanneer wij de mensen nemen zoals ze zijn, maken wij hen slechter.

Johann Wolfgang von Goethe (?)

In de bundel artikelen Psychotherapy and existentialism stelt Viktor Frankl (1905–1997) dat ‘zin’ en ‘zijn’ niet mogen samenvallen. Zin moet het zijn ‘vooruit zijn’ en het ‘tempo’ bepalen van het zijn. Ons bestaan wankelt, aarzelt, stamelt, hapert tenzij we naar iets toe leven dat onszelf te boven gaat, dat wat wel ‘transcendentie’ wordt genoemd. In dat verband kunnen we volgens Frankl onderscheid maken tussen ‘toonaangevers’ of ‘gangmakers’ (pacemakers) en ‘vredestichters’ (peacemakers). De eersten confronteren ons met betekenissen en waarden, de laatsten verlichten de last van die confrontatie. Wat de vredestichters vergeten is het citaat dat hij zegt te ontlenen aan Goethe en wat als volgt verdergaat: ‘Wanneer we de mensen nemen zoals ze zouden moeten zijn, dan helpen we hen daartoe te komen.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een wereld zonder betekenis is onvoorstelbaar.

Robert Keurntjes in Uitzonderlijke goedheid. Een filosofische ontmoeting tussen Oost en West (2019)

Samen met Ilse Bulhof probeert Robert Keurntjes (1968) het thema goedheid, dat lange tijd door de religie was gekaapt, weer in het filosofische vizier te krijgen, waarvoor zij een kruisbestuiving van westerse wijsbegeerte en oosterse (boeddhistische) filosofie nodig achten. Een van de denkers met wie Keurntjes het debat aangaat, is Jean-Paul Sartre, die zijn hoofdpersoon in de roman La nausée (in Nederland verschenen als Walging) de wereld laat ‘ontmaskeren’ als een letterlijk misselijkmakende verzameling betekenisloze dingen-op-zich. Volgens Keurntjes is het echter onmogelijk om je zo’n wereld voor te stellen. Niet is vanzelfsprekender dan dat ‘we ’s morgens wakker worden, weten waar we zijn en wie we zijn’. In onze ervaring kunnen we niet zomaar onderscheid maken tussen wat we zien en de betekenis die dat onmiddellijk voor ons heeft.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het verwarren van het geloof (of het niet-geloof) in ‘God’ met de eisen van religie betekent het houden van de inrichting voor de kamer, de ouverture voor de opera.

Bruno Latour in Jubiler ou les Tourments de la parole religieuse (2002)

Vol schaamte bekent filosoof en wetenschapsonderzoeker Bruno Latour (1947) dat hij zijn kinderen niet kan uitleggen waarom hij zondags naar de mis gaat. Hij weet dat hij niet over religie met hen en met ons wil spreken, maar hij wil ‘religieus spreken’. Over ‘Zich verheugen – of de kwellingen van het religieuze spreken’, ‘dat is waar hij het over wil hebben, dat is waar hij het in feite niet over lijkt te kunnen hebben: het is alsof hij zijn tong verloren heeft’. Omdat het niet zo is dat de wereld zijn ‘geloof verloren’ heeft, maar dat ‘Het Geloof’ de wereld verloren heeft, wil hij niet langer geloven in zoiets als geloof.
Ooit diende het woord ‘God’ in vele filosofische traktaten als de premisse van iedere argumentatie en was diens aanwezigheid een vanzelfsprekendheid voor iedereen, maar toen de manier van leven veranderde, hadden we het woord ‘God’ moeten vertalen in zoiets als ‘onbetwijfelbaar raamwerk van het alledaagse bestaan’. Door vast te houden aan de traditionele bewoordingen verloren de geestelijken ‘de schat’ die ze wilden bewaren. ‘Betekenis gaat verloren als je stopt met die te vergaren, te verzamelen – religiere, zoals het Latijn zegt, als het over religie gaat. Maar om dit te doen moet je altijd weer bij het begin beginnen, dezelfde dingen zeggen in een compleet ander idioom.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Al die betekenissen stroomden door de bolhoed als water door een rivierbedding. En ik kan u wel verzekeren dat het de bedding van Heraclitus was: ‘Je baadt nooit twee keer in dezelfde rivier!’.

Milan Kundera in De ondraaglijke lichtheid van het bestaan (1983)

De liefde van de uit Tsjechoslowakijke gevluchte kunstenares Sabine en de getrouwde Oostenrijkse wetenschapper Franz lijkt gedoemd stuk te lopen op het verschil in beider achtergrond. Daarbij gaat het niet om een of ander vaag sociologisch verschil in afkomst, maar om de moeilijkheid die alle mensen hebben die van elkaar houden, met name als ze elkaar op latere leeftijd leren kennen. De bolhoed uit het citaat is een attribuut dat voor Sabine verwijst naar haar opa die burgemeester was, maar het is ook de enige tastbare herinnering aan haar overleden vader, en omdat ze hem heeft bewaard ook een teken van haar originaliteit als kunstenares. Haar vroegere minnaar Tomas (de andere mannelijke hoofdpersoon van het boek) zette haar de bolhoed ooit op en creëerde daarmee een opwindend beeld dat ze zich bij een weerzien ontroerd herinneren. Al deze betekenissen worden belichaamd door dat ene ding. Als zij zich tot op haar ondergoed uitkleedt en de hoed opzet in het bijzijn van haar nieuwe minnaar, begrijpt hij niets van het beeld dat ze creëert, niets van haar blikken en bedoelingen. Zo beschrijft Kundera het onbegrip tussen de twee geliefden in de vorm van ‘een klein woordenboek van onbegrepen woorden’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media