Atheïsme
Verreweg de beste manier om de Bijbel te bedwingen is door hem letterlijk te nemen.
Jean-Jacques Suurmond in God & zo (2007)
In zijn eerste column voor het dagblad Trouw schrijft predikant en gestalttherapeut Jean-Jacques Suurmond dat hij de groeiende groep atheïsten in ons land weleens benijdt. Zij hebben geen enkele ‘last’ van religie. Zij hebben geen last van moeilijke vragen na weer een natuurramp en zij kunnen ‘heelhuids een Mattheüspassion doorstaan’. Zelf wankelt hij na een uitvoering naar buiten, blij dat hij die weer overleefd heeft. Atheïsten moeten echter wel voortdurend waakzaam blijven, want voor je het weet duikt religie weer op, zoals ze onlangs na jaren van atheïstisch structuralisme en existentialisme weer is ‘ingebroken in het huis van de Franse filosofie’. Hij heeft ook nog een tip voor atheïsten die daar wanhopig van worden. Doe als ‘gevorderde atheïsten’ zoals Ronald Plassterk en Paul Cliteur en neem de Bijbel letterlijk. ‘Zolang Jezus tweeduizend jaar geleden in Galilea over H2O blijft lopen, kan hij nooit vandaag je onrust met koele voeten treden.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Nulla dies sine linea. (Geen dag zonder een regel)
Jean-Paul Sartre in De woorden (1964)
In zijn autobiografische geschrift De woorden reflecteert de Franse filosoof en schrijver Jean-Paul Sartre (1905-1980) op wat hij bereikt heeft in zijn leven. Hij had al jong het katholieke geloof van zijn jeugd opgegeven en het atheïsme omarmd. Hij besefte dat dat ‘een wrede onderneming’ was, waarvan hij geloofde dat hij die tot het eind heeft volgehouden. Maar hij besefte ook dat hij lange tijd heeft geloofd in de literatuur als een soort surrogaatgodsdienst. Maar ook uit die waan was hij ontwaakt. Hij zag zichzelf weer zitten als zevenjarige in de trein, zonder kaartje. De conducteur, als de instantie tegenover welke elke reiziger zich moet verantwoorden, keek hem minder streng aan. Het leek alsof hij snel tevreden zou zijn met een aannemelijke verontschuldiging. Helaas vond Sartre er geen, en hij had ook geen zin om er een te geven. Hij had het religieuze gewaad afgelegd, maar hij was geen afvallige geworden: ‘Ik schrijf nog steeds. Wat zou ik anders moeten doen? – Nulla dies sine linea.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
We hebben tijd, te veel tijd, om verontrustende vragen te stellen.
Volgens de Amerikaanse existentiële psychotherapeut en romanschrijver Irvin D. Yalom (1931) moet een burger van de hedendaagse geürbaniseerde, geïndustrialiseerde, seculiere wereld het leven tegemoet treden zonder een op religie gebaseerd kosmisch betekenissysteem en losgerukt van de natuur en de gang van het eenvoudige leven. Dat levert hem/haar veel problemen op, van angst tot somberheid, ook omdat voor veel mensen hun belangrijkste dagbesteding (werk) geen intrinsieke waarde heeft.
Het dilemma is dat twee ware beweringen onveranderlijk tegenover elkaar lijken te staan:
1. De mens lijkt zin of betekenis nodig te hebben.
2. De existentiële vrijheid betekent dat het enig wat absoluut vaststaat, is dat er geen ‘betekenis’ gegeven is, geen veelomvattend, visionair plan voor het universum.
Voor een atheïst als Yalom is het probleem dus: hoe vindt een wezen dat zin nodig heeft, zin in een universum zonder zin?
De meeste westerse theologische en atheïstische systemen lijken het volgens Yalom over één ding eens: het is goed en juist om je onder te dompelen in de stroom van het leven. Als mogelijke seculiere activiteiten die mensen het gevoel van een levensdoel geven, noemt hij altruïsme, toewijding aan een goed doel en creativiteit.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Ik kan dit vertrouwen in het rationele karakter van de werkelijkheid en in het feit dat diezelfde werkelijkheid tot op zekere hoogte voor de menselijke rede toegankelijk is, niet anders tot uitdrukking brengen dan door het woord ‘religieus’.
Albert Einstein, geciteerd in Walter Isaacson – Einstein: De biografie (2007)
Dit antwoordt de grote natuurkundige Albert Einstein (1879–1955) zijn vriend Maurice Solovine, een Roemeense filosoof en wiskundige. Deze laatste had gezegd dat hij het ‘vreemd’ vond dat Einstein de begrijpelijkheid van de wereld zag als een ‘eeuwig mysterie’. Einstein stelde dat het logischer zou zijn als er alleen maar chaos was, en dat het daarom zo bijzonder is dat er zo veel orde in het universum is. Hij verwijt positivisten (die menen dat je alleen zintuiglijke kennis kunt opdoen) en atheïsten dat ze geen oog hebben voor dit ‘wonder’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Het geloof van de Engelsen is dat er geen God is en dat het verstandig is om van tijd tot tijd tot hem te bidden.
Alisdair MacIntyre in God and the theologians (1963)
Als iemand verslaafd is aan experimentele filosofie, is hij daarmee eerder geholpen om een goed christen te zijn dan dat het hem daarvan afkeert.
Robert Boyle in The Christian Virtuoso (1690)