Marxisme

Het geloof van de Engelsen is dat er geen God is en dat het verstandig is om van tijd tot tijd tot hem te bidden.

Alisdair MacIntyre in God and the theologians (1963)

Toen de later beroemd geworden deugdenethicus en criticus van het liberalisme Alisdair MacIntyre (1929) jong was, verdedigde hij een positie die zowel christelijk als marxistisch was. In het essay God and the theologians, waaruit het citaat afkomstig is, verklaarde MacIntyre dat hij atheïst is geworden, omdat hij als enige andere opties bijgeloof en oneerlijkheid zag. Hij vond dat protestantse theologen in de twintigste eeuw theorieën hadden voorgesteld waar nog maar zo weinig ‘god’ in te vinden was, dat het in feite atheïstische filosofieën waren geworden. Hij verwijst in dat verband ook naar een onderzoek waaruit bleek dat het christelijk geloof in Engeland eigenlijk neerkwam op ‘wishful thinking’ van een in wezen atheïstische natie. In het dagelijks leven trok de Engelsman zich weinig aan van de christelijke deugden, om op zondag vroom te doen. Zo verloor MacIntyre dus zijn geloof vooral omdat hij hechtte aan intellectuele eerlijkheid en deugdzaamheid. Om vergelijkbare redenen kon hij het reëel bestaande communisme van Stalin ook niet langer verenigen met zijn sympathie voor de ideeën van Marx.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Milton maakte Paradise lost om dezelfde reden als een zijderups zijde maakt.

Karl Marx in Theorien über den Mehrwert (posthuum 1905–1910)

Het economische begrip meerwaarde is niet van Karl Marx (1818–1883) zelf, maar hij heeft het wel algemeen bekend gemaakt. Meerwaarde is volgens Van Dale: ‘de grotere waarde van het product boven de loonsom die aan de bezitter van de productiemiddelen toekomt.’ Marx gebruikt Milton, die het manuscript van zijn later zo beroemde werk voor vijf pond verkocht, als een voorbeeld van een niet-productieve arbeider. Net zoals het de aard is van de zijderups om zijde voort te brengen, zo lag het in Miltons aard om meesterwerken te maken. Een broodschrijver, daarentegen, die fabrieksmatig teksten produceert, is wel productief: zijn product is vanaf het begin alleen bedoeld om kapitaal te vermeerderen. Alleen die geschriften hebben meerwaarde in kapitalistisch-economische zin.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ga ervan uit dat je tegenstander het mis heeft, verklaar dan zijn vergissing en de wereld zal aan je voeten liggen. Probeer te bewijzen dat hij het mis heeft of (nog erger) probeer uit te vinden of hij gelijk heeft of ongelijk en de nationale dynamiek van

C.S. Lewis in Met reden geloven. C.S. Lewis over denken en geloof (1983)

Clive Staples Lewis (29 november 1898 – 22 november 1963), beter bekend als C.S. Lewis, was een Ierse schrijver en geleerde. Hij is tegenwoordig vooral bekend als auteur van de kinderboekenserie De kronieken van Narnia (1950-1956). Deze boeken zijn een nauwelijks verhulde fantasy-versie van de Bijbelverhalen rond Jezus Christus. Lewis schreef ook essays over het christendom voor volwassenen.
In Undeceptions (1971) schrijft hij over een ‘ondeugd’ die hij Bulverisme doopt, naar de fictieve Ezechiël Bulver, die op zijn vijfde getuige is van een discussie tussen zijn vader en moeder over de aard van de driehoek. Volgens zijn vader zijn twee hoeken van een driehoek samen groter dan de derde. Zijn moeder reageert daar uiteindelijk op met te zeggen dat hij dat alleen maar zegt omdat hij een man is. Dit leidt bij het jongetje tot een ‘flitsend’ inzicht, namelijk dat ‘weerlegging geen noodzakelijk onderdeel van een discussie is’. Lewis noemt in dit verband met name de psychoanalytici en marxisten als aanhangers van een leer waarvoor het niet nodig is om afwijkende ideeën te bestrijden. Alle gedachten zijn voor hen immers ‘besmet aan de bron’, respectievelijk omdat onze gedachten worden bepaald door onze onbewuste wensen en angsten, dan wel door onze economische positie.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Bij ieder moreel of intellectueel offer dat men doet, raakt men dieper geïnvolveerd.

Sir Karl R. Popper in zijn Autobiografie (1974)

In zijn jeugd was Karl Popper gedurende drie maanden communist, zoals velen van zijn leeftijd en in zijn positie gegrepen door de beloften van de Russische Revolutie. Hij las Lenin en Marx en was onder de indruk van de marxistische theorie, het wetenschappelijk socialisme. Na een incident bij een demonstratie van arbeiders, waarbij dodelijke slachtoffers vielen, werd Popper echter een fel tegenstander van het communisme, iets wat hij als een van de belangrijkste gebeurtenissen in zijn leven beschouwde. Hij komt tot de conclusie dat communisme een geloof is, een geloof in de belofte van een betere wereld. Hij zegt later dat als dit geloof zou kunnen samengaan met individuele vrijheid, hij nog altijd socialist zou zijn. Maar het belang van zijn ervaring in 1919 zit vooral in de ontdekking dat hij onkritisch en dogmatisch een theorie had aanvaard. Dogmatisch, want fouten die hij zag in de retoriek van de marxisten had hij verdrongen. Hij ontdekte bovendien bij hemzelf en bij anderen dat wanneer je je moreel of intellectueel compromitteert, de betrokkenheid juist toeneemt en daarmee ook het dogmatisme. Later ontdekt hij bovendien dat de marxisten een immuniseringsstrategie hanteren die er op neerkomt: ‘wie het wetenschappelijke socialisme bekritiseert, is een bourgeois.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media