Communisme

Als iets niet waar is in de ogen van de minstbedeelden, dan is het niet waar.

Jean-Paul Sartre in Les communistes et la paix (1964)

Aan het slot van Les communistes et la paix komt Jean-Paul Sartre (1905–1980) met een radicale oplossing voor de vraag hoe we besluiten wie er gelijk heeft als mensen met onverenigbare belangen tegelijk beweren dat het recht aan hun kant staat. We moeten volgens hem de kwestie gewoon bekijken ‘met de ogen van de minst bevoorrechten’ of ‘van degenen die het meest onrecht wordt aangedaan’.

Volgens Sarah Bakewell (De existentialisten, 2016) zou dit zelfs kunnen dienen als criterium voor de waarheid zelf. ‘Met één pennenstreek veegde Sartre’, volgens haar, ‘het misleidende jargon van tafel waar bevoorrechte groepen zich van bedienen.’ Je zou tegenwoordig kunnen denken aan de liberalen die vinden dat inkomensverschillen gerechtvaardigd zijn omdat iedereen ‘gelijke kansen’ heeft, als hij maar bereid is om hard te werken. Dat gaat natuurlijk voorbij aan degenen die minder bevoorrecht zijn als het bijvoorbeeld gaat om afkomst, intelligentie en psychische en lichamelijke gezondheid.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Bij ieder moreel of intellectueel offer dat men doet, raakt men dieper geïnvolveerd.

Sir Karl R. Popper in zijn Autobiografie (1974)

In zijn jeugd was Karl Popper gedurende drie maanden communist, zoals velen van zijn leeftijd en in zijn positie gegrepen door de beloften van de Russische Revolutie. Hij las Lenin en Marx en was onder de indruk van de marxistische theorie, het wetenschappelijk socialisme. Na een incident bij een demonstratie van arbeiders, waarbij dodelijke slachtoffers vielen, werd Popper echter een fel tegenstander van het communisme, iets wat hij als een van de belangrijkste gebeurtenissen in zijn leven beschouwde. Hij komt tot de conclusie dat communisme een geloof is, een geloof in de belofte van een betere wereld. Hij zegt later dat als dit geloof zou kunnen samengaan met individuele vrijheid, hij nog altijd socialist zou zijn. Maar het belang van zijn ervaring in 1919 zit vooral in de ontdekking dat hij onkritisch en dogmatisch een theorie had aanvaard. Dogmatisch, want fouten die hij zag in de retoriek van de marxisten had hij verdrongen. Hij ontdekte bovendien bij hemzelf en bij anderen dat wanneer je je moreel of intellectueel compromitteert, de betrokkenheid juist toeneemt en daarmee ook het dogmatisme. Later ontdekt hij bovendien dat de marxisten een immuniseringsstrategie hanteren die er op neerkomt: ‘wie het wetenschappelijke socialisme bekritiseert, is een bourgeois.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media