Genot

Zonder natuurwetenschap is het niet mogelijk om puur te genieten.

Epicurus in Over de natuur en het geluk (2011)

We zouden de natuurwetenschap volgens Epicurus (341 v.Chr.–270 v.Chr.) niet nodig hebben als wij niet werden geplaagd door angst voor de hemellichamen en de dood. Ook ons gebrek aan inzicht in de grenzen van pijn en ons verlangen brengt ons ertoe meer onderzoek te doen. Onze wezenlijkste angsten kun je alleen wegnemen als je weet wat de aard van het heelal is en niet langer bang opziet tegen wat de mythen zeggen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Geluk is … iets volkomens dat op zichzelf bestaat: het is het doel van ons handelen.

Aristoteles in Ethica Nicomachea

Aristoteles (384–322 v.Chr) wil bepalen wat de aard van het goede is, want het lijkt in elke activiteit en vaardigheid iets anders te zijn: in de geneeskunde gezondheid, in de bouwkunst een huis enzovoort. Nu kun je onderscheid maken tussen zaken die ‘om zichzelf worden nagestreefd’ en die om iets anders worden nagestreefd. De eerste noemen we ‘meer volkomen’ dan de tweede. Volgens Aristoteles is geluk van dien aard dat het altijd omwille van zichzelf en nooit omwille van iets anders wordt gekozen. Zaken als inzicht en genot kiezen we weliswaar ook om zichzelf, maar ook in de overtuiging dat ze ons gelukkig zullen maken.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Alleen iemand die pijn heeft, voelt werkelijk niets anders dan zichzelf.

Hannah Arendt in The Human Condition (1958)

Volgens Hannah Arendt (1906–1975) is het principe van elk hedonisme niet het nastreven van genot maar het vermijden van pijn. Zij baseert zich onder meer op David Hume die stelt dat wie gezondheid wil, uiteindelijk moet toegeven dat hij dat wil omdat ziekte pijnlijk is. Als je nog verder doorvraagt, zul je merken dat iemand geen reden kan geven waarom hij een hekel heeft aan pijn. Bij genot gaat het niet om jezelf, maar om iets anders dan jezelf. Maar pijn is een innerlijk gevoel dat niet afhankelijk is van iets buiten jezelf en daarmee net zo zeker als logica of wiskunde.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Geen intelligent mens zou erin toestemmen om een dwaas te zijn, geen onderlegd persoon zou een onbenul willen zijn, niemand met gevoel en geweten zou zelfzuchtig en verachtelijk willen zijn …

John Stuart Mill in Utilisme (1863, 2020)

In zijn bespreking van de filosofie van het ‘nuttigheidsbeginsel’ constateert Mill (1806–1873) dat sommige soorten genot begerenswaardiger en waardevoller zijn dan andere. Het criterium daarvoor is dat mensen die beide genoegens kennen een uitgesproken voorkeur voor de eerste hebben, ‘ongeacht enig gevoel van morele verplichting om die te verkiezen’. En aan de hand daarvan kun je vaststellen dat intelligente, onderlegde en gewetensvolle mensen er altijd voor zouden kiezen om dat te blijven, ‘zelfs al zouden ze ervan overtuigd kunnen worden dat de dwaas, de domkop of de schoft tevredener zijn met hun lot dan zij met het hunne’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

 

Is het voor een mens mogelijk om de aarde te verplaatsen? Ja, maar dan moet hij eerst een andere aarde vinden om op te staan.

Jeremy Bentham in ‘Een inleiding tot de beginselen van moraliteit en wetgeving’, in Utilisme (1789, 2020)

Jeremy Bentham (1748–1832) is de grondlegger van de stroming die bekend staat als het utilisme of utilitarisme. Hij begint zijn verdediging van het nuttigheidsbeginsel met de vaststelling dat ‘de natuur de mensheid onder de heerschappij heeft gesteld van twee soevereine meesters: pijn en genot’. Vervolgens stelt hij dat alles wat pijn vermindert of genot verhoogt, nuttig is. ‘Stelsels die dit ter discussie proberen te stellen, geven geluid in plaats van betekenis, grilligheid in plaats van redelijkheid en duisternis in plaats van licht.’ En als je probeert dit beginsel te bestrijden, dan doe je dat, zonder dat je je daar bewust van bent, met redenen die aan dat beginsel zijn ontleend. De juistheid van het principe kan echter ook niet worden bewezen, want ‘wat wordt gebruikt om al het andere te bewijzen, kan zelf niet bewezen worden; een keten van bewijzen moet ergens een begin hebben’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De wil is het kind van het verlangen, en komt alleen onder de heerschappij van zijn ouder uit om onder die van de gewoonte te komen.

John Stuart Mill in Bentham & Mill – Utilisme (2020)

In zijn essay over de leer dat het nut ons morele en politieke handelen moet bepalen verdedigt Mill het utilisme tegen de kritiek die daarop vaak wordt geuit. Een van de bezwaren is dat mensen niet alleen streven naar geluk (opgevat als genot en/of de afwezigheid van pijn), maar bijvoorbeeld ook naar deugdzaamheid. Mill is het daar op zich mee eens, maar het weerlegt niet de stelling dat geluk het uiteindelijke doel is. Deugdzaamheid kan wel onderdeel worden van het einddoel ‘en in degenen die haar belangeloos liefhebben is zij dat ook geworden en wordt zij begeerd en gekoesterd, niet als een middel tot geluk, maar als een onderdeel van hun geluk’. Bij degenen bij wie de deugdzame wil nog zwak is, kan die alleen versterkt worden door te zorgen dat diegene gaat verlangen naar deugdzaamheid. Als het genot en de (afwezigheid van) pijn die samenhangen met een deugdzaam leven onvoldoende kracht hebben, moet er een gewoonte van worden gemaakt.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het werpt vruchten af als je tijdig aan je toekomstige herinneringen hebt gewerkt.

Wilhelm Schmid in Gelatenheid – Wat we winnen wanneer we ouder worden

Volgens de Duitse levenskunstfilosoof Wilhelm Schmid (geb. 1953) maakt de houding van ‘gelatenheid’ het ouder worden draaglijk. Op grond van zijn eigen ervaring met het verouderingsproces komt hij tot ‘tien stappen naar de gelatenheid’. De vierde daarvan is het ‘beleven van genoegens en geluk’. Behalve aan het langzaam genieten van een goede espresso, denkt hij daarbij ook aan het grote ‘genoegen van de herinnering’. Het zwelgen daarin wordt aangenamer, omdat je niet meer bang hoeft te zijn voor wat er gaat gebeuren, want het is al achter de rug. Je kunt terugdenken aan bijzondere dingen die je hebt bereikt, maar ook een melancholieke herinnering kan zoet zijn. Wie nog niet zo oud is, kan zich door deze wijze les laten inspireren om vandaag al te beginnen aan het realiseren van memorabele ervaringen.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

De natuur heeft de mensheid onder de heerschappij gesteld van twee soevereine meesters: pijn en genot.

Jeremy Bentham in ‘Een inleiding tot de beginselen van moraliteit en wetgeving’, in Utilisme (1789, 2020).

Met het citaat begint het boek waarin de Engelse jurist en filosoof Jeremy Bentham (1748-1832) zijn ideeën over het utilisme uiteenzet. Volgens hem geven alleen pijn en genot aan wat we zouden moeten doen en bepalen ook alleen deze twee wat we zullen doen. ‘Zowel de maatstaf van goed en kwaad als de keten van oorzaken en gevolgen is aan hun troon bevestigd. Zij regeren ons in alles wat we doen, in alles wat we zeggen en in alles wat we denken.’ Er zijn dus zowel logische redenen als empirische redenen te geven waarom het nuttigheidsbeginsel het leidende principe van de moraal moet zijn, want dit beginsel erkent deze ‘onderworpenheid’ en maakt er de basis van voor het systeem dat ‘de structuur van het geluk’ bouwt. ‘Stelsels die dit ter discussie proberen te stellen, geven geluid in plaats van betekenis, grilligheid in plaats van redelijkheid en duisternis in plaats van licht.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het is beter om een onbevredigd mens te zijn dan een bevredigd varken, beter om een onbevredigde Socrates te zijn dan een bevredigde dwaas.

John Stuart Mill in Utilisme (1863, 2020)

In zijn verdediging van het utilisme als basis voor morele oordelen trekt de Britse filosoof John Stuart Mill (1806-1873) van leer tegen de tegenstanders van die doctrine die al vanaf de eerste formuleringen daarvan, door onder meer Epicurus, de aanhangers van het nuttigheidsbeginsel beschimpen. Anti-utilisten vinden de veronderstelling dat het leven geen hoger doel heeft dan genot armoedig en verachtelijk, ‘als een doctrine die alleen zwijnen past’. Maar dan vergissen zij zich deerlijk in de term ‘genot’ of ‘genoegen’. En juist zij stellen de menselijke natuur in een vernederend licht, want mensen ‘hebben vermogens die verheven zijn boven de dierlijke begeertes, en wanneer zij zich daar eenmaal bewust van zijn, beschouwen ze iets niet als geluk als dat die vermogens geen voldoening geeft’. Daarbij denkt Mill aan de genoegens van het verstand, de gevoelens en de verbeelding én aan morele gevoelens. ‘En als de dwaas, of het varken, er anders over denkt, komt dat omdat zij alleen hun eigen kant van de kwestie kennen. De andere partij in de vergelijking kent beide kanten.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het leven is te kort om slechte koffie te drinken.

Wilhelm Schmid in Gelatenheid – Wat we winnen wanneer we ouder worden (2014, 2015)

Wie ouder wordt, kan zich hopeloos ergeren aan de eigen vergeetachtigheid of de onmisbaarheid van een leesbril. Die ergernis kan vervolgens omslaan in wanhopige vragen als: hoeveel jaren heb ik nog? De Duitse levenskunstfilosoof Wilhelm Schmid (geb. 1953) stelt daar de gelatenheid tegenover, een houding die het ouder worden draaglijker moet maken. In een klein boekje over dit thema doet hij een poging om de ‘tien stappen naar de gelatenheid’ te destilleren uit zijn eigen waarnemingen, ervaringen en overwegingen.

De vierde stap is ‘het beleven van genoegens en geluk’, en daar is het citaat uit afkomstig. Op gevorderde leeftijd kunnen met name de ‘bescheiden genoegens’ compensatie zijn voor eventuele ongemakken die met deze levensfase gepaard gaan, zoals ‘van een espresso nippen die lichaam en ziel verwarmt en de geest vleugels geeft’. Misschien moet je er niet te veel van drinken, maar gelatenheid wil zeggen dat je ‘zo’n genieting door je heen laat stromen’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Van alle middelen tot volledig levensgeluk die de wijsheid ons verschaft, is het verwerven van vriendschap verreweg de belangrijkste.

Epicurus

In het dagelijks spraakgebruik is ‘epicurisch’ ‘ge­not­zuch­tig, weel­de­rig, wel­lus­tig, zwel­gend’ gaan betekenen. Dat doet de Griekse filosoof Epicurus (341-270 v.Chr.) geen recht, want in werkelijkheid hield hij zich bezig met de vraag wat je nodig hebt voor een gelukkig leven. Hij beantwoordde die vraag weliswaar met ‘genot’, maar daarbij ging het zeker niet (uitsluitend) over het zinnelijke genot van dure spijzen of verfijnde erotiek. In het huis dat hij betrok met een stoet vrienden werd weliswaar ook samen gegeten en gedronken, maar ook veel gepraat. Zelf was hij wat eten betreft de soberheid zelve, hij gaf de voorkeur aan water boven wijn en at niet veel meer dan wat brood, groenten en olijven. Voor hem was het veel belangrijker dat je nooit alleen at. ‘Want zonder een vriend is ons leven het voederen van een leeuw of een wolf.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het past een wijs man de dingen te gebruiken en er zoveel mogelijk van te genieten.

Benedictus de Spinoza in Ethica (1678)

In zijn boek over de ‘wellevenskunst’ zet Spinoza zich af tegen het ‘gruwelijk en somber bijgeloof’ van de puriteinen, die uit een doorgeschoten zondebesef zichzelf verbieden van het leven te genieten. Zo ‘grimmig’ kan God ‘of welk ander wezen ook’ toch niet zijn dat die zich in onze machteloosheid en ons ongemak verheugt en ons verdriet en onze angst als een deugd beschouwt? ‘Integendeel, hoe diepere blijheid wij voelen, tot hoe grotere volmaaktheid gaan wij over, dat wil zeggen hoe meer zullen wij deel krijgen aan de goddelijke aard.’ Een wijs man zal daarom zoveel mogelijk genieten van de dingen die tot zijn beschikking staan, al is het niet tot oververzadiging toe, want dan is het immers geen genieten meer. Dus wees matig met ‘aangename spijs en drank’, maar geef je over aan zaken die jou en een ander niet schaden, zoals ‘geuren en lieflijkheid van groenend kruid, fraaie kledij, muziek, kampspelen, toneelverstellingen’ en dergelijke.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

Hoe meer men streeft naar genot, des te minder men het bereikt.

Viktor E. Frankl in De vergeefse roep om een zinvol bestaan (1978, Ned. vert. 1981)

Voor de geestelijk vader van de logotherapie, Viktor Frankl, draait alles om het vinden van zin, niet door middel van therapie, maar als heilzaam voor psychische problemen: ‘niet zin door therapie, maar therapie door zin.’

Een van de ziekmakende patronen in het zielenleven van de mens is volgens Frankl het nastreven van (seksueel) genot. Zo zijn sommige mannen zozeer gericht op potentie en orgasme, dat hun aandacht vooral daarnaar toegaat. Dan kunnen zij het slachtoffer worden van ‘hyperreflectie’ en het tegendeel bereiken, namelijk impotent worden. Veel mensen kennen het probleem van hyperreflectie als ze bijvoorbeeld uit alle macht proberen in slaap te komen: dan lukt dat vaak juist niet.

In de logotherapie is voor dit soort problemen de techniek van de dereflectie ontwikkeld. De aandacht moet anders worden gericht, bijvoorbeeld op een ‘wederzijds spel van tederheid’ (bij impotentie) of prettige herinneringen (bij slapeloosheid), zodat de vicieuze cirkel doorbroken wordt.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

De deugden horen van nature bij het aangename leven en het aangename leven is met de deugden onlosmakelijk verbonden.

Epicurus in ‘Brief aan Menoikeus’ in Over de natuur en het geluk (2011)

Weliswaar wordt de Griekse filosoof Epicurus (341–270 v.C.) beschouwd als de grondlegger van de leer dat het genot het hoogste goed is (hedonisme), maar bij hem was dat genot vooral de afwezigheid van angst, onlust en pijn. Bovendien vindt hij ook niet dat we moeten kiezen voor óf een aangenaam óf een deugdzaam leven.

We komen niet tot een gelukkig leven door ‘drinkgelagen en onafgebroken feesten’, maar door ‘nuchter denken’. Op die manier kunnen we niet alleen nadenken over wat we hebben gedaan of nog gaan doen, maar ook de ‘ongegronde meningen’ uitbannen die onze geest onrustig maken. De basis hiervoor is ons praktisch verstand en daar vloeien de andere deugden van nature uit voort. Je kunt niet aangenaam leven zonder verstandig, goed en rechtvaardig te zijn, maar je kunt dat ook alleen maar zijn als je aangenaam leeft.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

De meeste genoegens strelen en omhelzen ons om ons te wurgen.

Michel de Montaigne in Essays. Een proeve van zeven (1993)

Volgens de Franse denker en ‘uitvinder van het essay’ Michel de Montaigne (1533-1592) moeten wij een middenweg zien te bewandelen tussen onze ‘afschuw van het lijden en onze liefde voor het genot’. Wie zich de deugden van de zelfbeheersing en het vinden van de juiste maat wil eigen maken, moet echter om te beginnen leren inzien wat gevoelens en begeerten met je doen. Hoewel alle aardse genoegens natuurlijk buitengewoon prettig zijn, verleiden ze je ook om het pad te verlaten dat leidt naar een bewust en waardevol leven. Je kunt er ook vergif op innemen dat jou vaak ‘een genoegen wordt gedaan’ omdat anderen invloed op je willen hebben. Daarom is het zaak onderscheid te maken tussen de ‘natuurlijke genoegens’ en de genoegens die uiteindelijk je dood versnellen. Het kan namelijk maar zo zijn dat je dan nog niet hebt geleerd te sterven, wat volgens Montaigne het doel van alle filosoferen is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Hoe rechtstreekser je erop gericht bent plezier te maximaliseren en pijn te vermijden, hoe groter de kans dat je in plaats daarvan een leven schept dat van alle diepte, zin en gemeenschappelijkheid verstoken is.

Richard Ryan, Veronika Huta en Edward Deci in ‘Living Well: A Self-Determination Theory Perspective on Eudaimonia’ (2013)

Volgens utilitaristen is een handeling ethisch goed als die bijdraagt aan ‘het grootste geluk voor het grootste aantal’. Vervolgens is het natuurlijk nog wel even zaak om te bepalen wat geluk precies is. Volgens een van de grondleggers van deze stroming, Jeremy Bentham, is geluk het hebben van zo veel mogelijk plezier en het ontbreken van pijn. Als je echter empirisch gaat onderzoeken of dat ook werkelijk het geval is, kom je erachter dat mensen die voortdurend bezig zijn om het zichzelf zo gemakkelijk mogelijk te maken en stress te vermijden, vaker depressief worden, in allerlei conflicten verzeild raken en andere nare dingen meemaken. Doordat je stress probeert te vermijden, leveren steeds meer dingen stress op. Als je een beroep op anderen doet voor hulp, krijgen die er steeds minder zin in om die te verlenen, en dus kom je bij moeilijkheden steeds vaker alleen te staan. Van de weeromstuit probeer je nog harder stress te vermijden of te ontsnappen in zelfdestructief, ‘zelftroostend’ vermaak. Psychologen noemen deze ironische neerwaartse spiraal ‘stressgeneratie’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Filosoferen is leren te sterven.

Montaigne in Essais (1595)

Je kunt nog steeds een bezoek brengen aan de toren van zijn Château in Périgord, met daarin de ronde werkkamer met spreuken tegen het plafond waarin Michel Eyquem de Montaigne (1533–1592) zich oefende in het sterven met het schrijven van zijn beroemde Essais (probeersels of proeven).

Een door Montaigne veelvuldig geciteerd auteur in het kader van de stervenskunst is Lucretius (99–55 v.Chr.) die aanraadt om je zelf voor te stellen dat je op je sterfbed ligt en je dan af te vragen of je goed hebt geleefd. Als het antwoord bevestigend is, kun je met een gerust hart ‘heengaan’ ‘als een voldane gast die een feestmaal verlaat’. Als je echter vast moet stellen dat je niet goed hebt geleefd, dan is het ook niet erg dat je het leven verliest, want dan wist je blijkbaar toch niet wat je ermee moest aanvangen. Nu kun je je natuurlijk nu al bedenken dat dat toch niet lekker ligt, dat laatste besef. Maar dan is er alle aanleiding om vandaag nog ernst te maken met dat goede leven. Volgens het epicurisme, waarvan Lucretius een belangrijke zegsman is, betekent dat overigens dat je moet streven naar lichamelijk en vooral geestelijk genot, waarbij de gemoedsrust (ataraxia) als het hoogst bereikbare genot geldt. Voor mensen van nu is dat waarschijnlijk niet het eerste waar zij aan denken bij het woord ‘genot’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wanneer wij er zijn, is de dood er niet, en wanneer de dood er is, zijn wij er niet meer.

Epicurus in Brief aan Menoikeus

De Griekse filosoof Epicurus (341–270 v.C.) geldt als de grondlegger van het hedonisme, de leer dat het genot het hoogste goed is. Overigens betekende dat voor hem niet de bevrediging van zinnelijke verlangens, maar de afwezigheid van angst, onlust en pijn. Zijn ethiek heeft Epicurus neergelegd in een brief aan Menoikeus, die ook wel de ‘Brief over het geluk’ wordt genoemd.
Hij roept de geadresseerde daarin onder andere op zich te gewennen aan de gedachte dat ‘de dood niet iets is wat ons aangaat’. Volgens Epicurus beslist de waarneming over goed en kwaad, en de dood is juist een ‘verstoken raken van waarneming’. Als we leren leven met die gedachte dat de dood ons niet aangaat, wordt volgens hem zelfs het sterfelijke karakter van het leven iets waarvan je kunt genieten, omdat het ons pijnlijke verlangen naar onsterfelijkheid wegneemt.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Zie je dan niet dat de natuur slechts op twee dingen aandringt: een lichaam vrij van pijn, een geest vrij van zorgen …?

Lucretius in De rerum natura

Normaal gesproken is volgens Hannah Arendt (1906–1975) de afwezigheid van pijn niet meer dan de lichamelijke voorwaarde voor het ervaren van de buitenwereld. Alleen als het lichaam je niet kwelt, kunnen je zintuigen normaal functioneren en ontvangen wat gegeven is. In tegenstelling tot wat bijvoorbeeld Epicurus dacht, maar ook Lucretius in het citaat zegt, is het genot dus niet gelegen in de loutere afwezigheid van pijn. Het is het gevoel van het verlost worden van pijn dat zo intens is, dat alleen het gevoel van pijn zelf even sterk is. Volgens Arendt verklaart dit bepaalde soorten lichte verslaving: het is het verlangen naar de herhaling van de euforie die ooit gepaard ging met de verlossing van pijn.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Willen alleen is te weinig, de wens te slagen is noodzaak

Ovidius

In Het geheim van de grondlegger van het humanisme Francesco Petrarca (1304–1374) voeren de personages Augustinus en Francesco een dialoog over de vraag waarom ‘stervelingen’ hun ‘ellende steeds ijverig blijven koesteren’, terwijl je volgens Augustinus alleen maar je ellende hoeft in te zien. Dan probeer je er vanaf te komen en daar zul je in slagen. Je moet alleen wel echt wensen te slagen, zegt Augustinus verwijzend naar Ovidius, en Francesco moet tot zijn ontsteltenis concluderen dat hij dus nog niet écht heeft gewild. Zijn geweten zegt hem dat hij zijn heil nog niet met de vereiste inzet heeft nagestreefd. Volgens Augustinus komt dat omdat hij stiekem ook is blijven verlangen naar aardse geneugten. Het is daarom zaak je persoonlijke ellende steeds in herinnering te houden en voortdurend te denken aan de dood. Dan wil je wel deugen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Men kan zeer wel verdedigen dat het schriele, zuinige, verzuurde, bekrompen calvinisme, zoals ik dat aan den lijve heb mogen ervaren, eerder bij Seneca vandaan komt dan uit het Woord.

Maarten ’t Hart in ‘Calvijn haalde zijn benepen zuinigheid niet uit de Bijbel’, NRC Handelsblad, 10 juli 2009

Erasmus, die een uitgave van het werk van Seneca bezorgde, had al opgemerkt dat Seneca op een christelijke manier schrijft. Erasmus had andere humanisten opgeroepen om zijn werk te verbeteren en het was de jonge, van huis uit rooms-katholieke humanist ‘Jehan Cauvin’ die zo stoutmoedig was om daaraan gehoor te geven. Hij publiceerde een commentaar op De clementia (Over de mildheid, barmhartigheid) van de Romeinse wijsgeer. Volgens Maarten ’t Hart werd Calvijn door Seneca geïnspireerd tot zijn strijd tegen ‘elke vorm van genieten, elke uiting van levensvreugde, alle tekenen van wuftheid, pronkzucht, pracht en praal’. Seneca was tegen dansen en muziek, waarschuwde voor het gevaar van verliefdheid en omarmde deugden als zuinigheid, tevredenheid met het eigen lot, passieloosheid, enzovoort. Alleen de ‘walgelijke’ predestinatieleer – de overtuiging dat iedereen al is voorbeschikt voor zaligheid of niet, los van zijn daden en deugden – ontleende Calvijn niet aan Seneca. ‘Die heeft de afknijper uit Genève zelf bedacht (ze is namelijk totaal on-Bijbels).’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Boosheid is een met pijn gepaard gaande drang tot zichtbare wraakneming wegens een blijk van geringschatting van de persoon zelf of van een van de zijnen, door mensen wie het niet past hen gering te schatten.

Aristoteles in Retorica, Boek II, 2.1

Volgens Aristoteles (384–322 v.Chr.) gaat de boosheid altijd samen met een zeker genot dat voortkomt uit het vooruitzicht op wraak. Hij citeert Homerus (Ilias) over de toorn ‘die veel zoeter dan vloeibare honing / zwelt in de borst van een man’. Maar de boosheid begint met de pijn die een gevolg is van de geringschatting door een ander die er blijk van geeft ons niets of minder waard te vinden.
Er zijn volgens Aristoteles drie vormen van geringschatting. Minachting is bijna synoniem met geringschatting. Pesterij, ‘iemands wensen dwarsbomen niet om iets zelf te krijgen, maar om te voorkomen dat een ander het krijgt’, is ook een vorm van geringschatting, juist omdat iemand daar zelf geen voordeel van heeft. Door te pesten laat iemand duidelijk zien dat hij niet verwacht dat de ander hem kan schaden, of dat hij voordeel van hem zou kunnen hebben. Iets dergelijks geldt voor de derde vorm: belediging. Door iemand uitsluitend voor je eigen plezier te schande te maken, geef je er duidelijk blijk van de ander weinig waard te vinden. Aristoteles meent dat mensen genoegen beleven aan het beledigen van anderen, omdat het hun eigen superioriteit bevestigt. En wie die bevestiging over jouw rug heen zoekt, vraagt om wraak.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het beste is de baas te zijn over je genoegens en je er niet door te laten overheersen, maar niet om er geen gebruik van te maken.

Aristippus

Aristippus (ca. 435-350 v.Chr.) werd geboren in Cyrene, een Griekse stad in het deel van Noord-Afrika wat nu Libië is. Hij wordt beschouwd als stichter van de Cyreense school, die een ultrahedonistische levensstijl verdedigt. Hij was een leerling van Socrates, maar de eerste van diens volgelingen die geld vroeg voor zijn optredens, al stuurde hij dat wel aan zijn meester (en die stuurde het ook weer terug). Dat aannemen van een salaris (ook van zijn vrienden) verdedigde hij door te stellen dat hij hen zo leerde om hun geld goed te gebruiken.
Diogenes Laërtius vertelt een groot aantal anekdoten over Aristippus waarin die zijn gerichtheid op onmiddellijke genoegens verdedigt. Zo liet Dionysius hem eens kiezen uit drie hoeren, maar Aristippus nam ze alle drie, met de woorden: ‘Het is Paris ook niet goed vergaan toen hij zijn voorkeur voor de één had uitgesproken.’ En aan iemand die hem er op aansprak dat hij dure etenswaren kocht, vroeg hij: ‘Zou jij dat gekocht hebben, als je het voor een paar centen kon krijgen?’ En toen daarop bevestigend werd geantwoord, zei Aristippus: ‘Welnu, ik ben dus nu niet meer een genotzuchtige, maar jij bent een geldzuchtige.’ Toen iemand hem de vraag stelde wat voor hem het nut van de filosofie was, zou hij gezegd hebben: ‘Dat ik me in elk gezelschap weet te gedragen.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media