Inzicht

Geluk is … iets volkomens dat op zichzelf bestaat: het is het doel van ons handelen.

Aristoteles in Ethica Nicomachea

Aristoteles (384–322 v.Chr) wil bepalen wat de aard van het goede is, want het lijkt in elke activiteit en vaardigheid iets anders te zijn: in de geneeskunde gezondheid, in de bouwkunst een huis enzovoort. Nu kun je onderscheid maken tussen zaken die ‘om zichzelf worden nagestreefd’ en die om iets anders worden nagestreefd. De eerste noemen we ‘meer volkomen’ dan de tweede. Volgens Aristoteles is geluk van dien aard dat het altijd omwille van zichzelf en nooit omwille van iets anders wordt gekozen. Zaken als inzicht en genot kiezen we weliswaar ook om zichzelf, maar ook in de overtuiging dat ze ons gelukkig zullen maken.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Hij die niet zelf inziet en ook niet andermans woord ter harte neemt, dat is een waardeloos man.

Hesiodus

In onderzoek naar het goede waar de politiek zich op richt, namelijk wat edel en rechtvaardig is (jawel!), moet je volgens Aristoteles (384–322 v.Chr.) in zijn Ethica Nicomachea onder meer uitgaan van wat ons bekend is. Daartoe moet je eigenlijk al door je opvoeding bekend zijn met edele gewoonten. Wie echter niet beschikt over deze principes en ze ook niet kan verwerven, moet volgens hem maar luisteren naar Hesiodus. Die zegt dat ‘veruit de beste hij is die zelf alles inziet’, en iemand die naar goede raad wil horen deugt ook nog wel, maar wie het eerste niet kan en het tweede niet doet, is een ‘waardeloos’ man.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Zoekt gij inzicht, leer dan te handelen.

Heinz von Foerster in Das Konstruieren einer Wirklichkeit (1981)

Deze bijzondere wetenschapper werd in 1911 geboren in Wenen als Heinz von Förster. Vanaf 1949 woonde en werkte hij vooral in Amerika. Hij overleed in Californië in 2002. Von Foerster was opgeleid als natuurkundige, maar is vooral bekend geworden als een van de grondleggers van de cybernetica, en dan met name van die interessante studie van zelfverwijzende processen die (door hem) ‘cybernetica van de cybernetica’ werd genoemd. Hij vertelde zelf dat zijn oom Ludwig – die altijd van die lekkere chocolade had – ooit aan hem vroeg wat hij later wilde worden. Hij antwoordde ‘natuuronderzoeker’. ‘Aha,’ zei zijn oom, ‘dan moet je wel heel veel weten’. De kleine Heinz zei brutaal: ‘Ja, ik weet heel veel.’ De reactie van zijn oom begreep hij naar eigen zeggen pas werkelijk een beetje toen hij zelf kinderen en kleinkinderen had gehad: ‘Misschien weet je inderdaad heel veel, maar je weet niet hoezeer je gelijk hebt.’ Toen hij later als eenentwintigjarige aan de universiteit onder de indruk raakte van de Tractatus Logico-Philosophicus van ene Wittgenstein drong het langzaam tot hem door dat zijn oom Ludwig en de auteur daarvan een en dezelfde persoon waren.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media