Woede

We zijn in niemands macht, zolang de dood in onze macht ligt.

Seneca in Brieven 91,21

In zijn verhandeling over de woede zegt de Romeinse filosoof en staatsman Seneca (3 v.Chr.–65 n.Chr) dat je zelf een einde aan je ellende kunt maken als je bijvoorbeeld te maken krijgt met een ‘koning die met pijlen schiet op het hart van zijn vrienden’. Want overal waar je kijkt zie je de mogelijkheid van zelfdoding: je kunt je in een ravijn storten of laten verdrinken in de zee, een rivier of zelfs een put. Je kunt je verhangen aan ‘die korte, dorre, onvruchtbare boom’. ‘Vraag je wat de weg naar de vrijheid is? Elke ader in je lichaam.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als je je somber voelt of geërgerd, is er iets niet in orde …

Leo Tolstoj in De weg van het leven

Tientallen jaren na zijn meesterwerken als Oorlog en vrede en Anna Karenina schreef Leo Tolstoj op wat hij onderweg zoal had geleerd over het leven. Dat leverde het boek De weg van het leven op, met veel citaten van anderen maar ook doorleefde lessen van zichzelf. Een van de ‘zonden’ die hij bespreekt is die van de woede. Dat hoofdstuk begint hij met een vergelijking tussen lichaam en geest. Als je lichaam pijn doet, weet je dat er iets niet in orde is. En dat geldt ook voor de geest. Als je gedeprimeerd of geïrriteerd bent, is er iets niet in orde: ‘of je houdt van dingen waarvan je niet moet houden, of je houdt niet van dingen waar je wel van moet houden.’

Nu is het zo dat boosheid, volgens hem, voortkomt uit machteloosheid, dus een verlangen naar macht waar die onmogelijk te verkrijgen is. Dat houdt in dat boosheid eigenlijk betekent dat je een beetje dom bent. Volgens Tolstoj ben je als een vrouw die niet beseft dat ze blind is en alles en iedereen kwalijk neemt dat ze tegen haar op botsen, terwijl het natuurlijk precies andersom is.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

Het zal je nooit goed gaan, als het je kwelt dat het goed gaat met een ander.

Seneca in De ira (Over de toorn)

Volgens Seneca is het goed om te bedenken dat woede vaak een onbeduidende of onschuldige aanleiding heeft. Daarin verschillen mensen niet van domme dieren, zoals stieren die opgewonden raken van de kleur rood. Daarom voelen veel mensen zich zelfs gekwetst als ze iets krijgen van hun beste vrienden, louter en alleen omdat ze minder krijgen dan verwacht of dan anderen van hun ontvangen. Toch is er een eenvoudige remedie tegen deze wrok. Als blijkt dat onze rivalen meer hebben gekregen dan wij, laten we dan genieten van wat we hebben, zonder ons met anderen te vergelijken. Zoals blijkt uit het citaat: anders zal het je nooit goed gaan. En hebben we minder gekregen dan we hadden verwacht, dan hadden we misschien het recht niet om op zoveel te hopen. Vooral die irreële verwachtingen richten veel kwaad aan. Volgens Seneca werd keizer Julius (Caesar) niet zozeer neergestoken door zijn vijanden, maar door vrienden wier onverzadigbare verlangens hij niet had bevredigd.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

Zeggen dat de ziel boos is, is net zoiets als zeggen dat de ziel weeft of huizen bouwt.

Aristoteles in De anima (408b 12–15)

Net als Socrates werd Aristoteles (384–322 v.Chr.) aangeklaagd voor goddeloosheid, maar anders dan de eerste besloot Aristoteles wel Athene te ontvluchten ‘omdat hij de Atheners een tweede vergrijp tegen de filosofie wilde besparen’. Misschien dat dat te verklaren is uit het feit dat de filosofie voor Socrates vooral een levenshouding is, en voor Aristoteles een vorm van intellectuele arbeid. Hij wordt wel gezien als de eerste homo universalis, aangezien hij zich bezighield met alle destijds bekende wetenschappen (van filosofie en psychologie, via politicologie en sociologie, tot taalkunde en natuurwetenschap).
Het citaat is afkomstig uit zijn geschrift over ‘de ziel’, waarin hij verder stelt dat het veel beter is om niet te zeggen dat het de ziel is die medelijden heeft of nadenkt, maar dat de mens dat doet met zijn ziel. Tegenwoordig beweren veel cognitieve psychologen en ‘neurofilosofen’ dat het de hersenen zijn die denken of iets voelen, terwijl het misschien nog altijd wijzer is om te zeggen dat het de mens als geheel is die dit doet (in de hoop dat hij daarbij zijn hersens gebruikt).

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Woede is niet in overeenstemming met de menselijke natuur.

Seneca in De Ira (Over de Woede)

Als rechtgeaard stoïcijn verklaart Seneca (4 v.Chr.–65 n.Chr) de woede tot een overbodige gemoedstoestand, die wij dus beter achterwege kunnen laten. Zijn eerste argument voor die stelling is dat uit een blik op de aard van de mens blijkt dat die ‘zachtaardig’ is, wat mensen van nu verrassend in de oren zal klinken. Velen geloven dat de mens wreed is, tenzij de omstandigheden toevallig zo zijn dat hij daar geen belang bij heeft.
Als het zo is dat woede voortkomt uit de overtuiging dat ons onrecht is aangedaan (Seneca) of dat wij ons geringschat voelen door iemand die daar geen recht op heeft (Aristoteles), dan lijkt boosheid ‘menselijk, al te menselijk’. Seneca lijkt echter met name te bedoelen dat woede ons niet noodzakelijk hoeft te overkomen om mens te zijn.
Sommigen menen dat je boos moet zijn om te kunnen straffen, maar volgens Seneca is daar geen woede, maar juist redelijkheid – als van de wet – voor nodig. Anderen denken dat woede nuttig is voor dadendrang, geestkracht of energie. Volgens Seneca is woede echter niet nodig om ons het goede te laten doen, want de deugd heeft aan zichzelf genoeg. Als Aristoteles zegt dat de woede ‘onmisbaar’ is, maar in toom gehouden moet worden door de rede, is dat volgens Seneca eigenlijk geen woede meer.
Zelf vergelijkt Seneca het effect van woede met het effect van koorts. Het kan soms enige verlichting geven, maar is daarom nog niet wenselijk. Het is niet duidelijk of Seneca al weet dat koorts een gezonde reactie is van het lichaam tegen ziekteverwekkers.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Andere emoties hebben nog iets vredigs en bedaards, maar de toorn is een en al woeste energie, ze bestaat uit een golf van wrok. Wapens wil ze zien en bloed en executies!

Seneca in Over toorn, I-1 (vertaling Vincent Hunink)

Als Seneca (4 v.Chr.–65 n.Chr) zich op verzoek van zijn broer Novatus bezighoudt met de vraag hoe men toorn moet bedaren, vergelijkt hij de waanzin van de woede met een instortend gebouw. Als je ‘de vervorming en opgeblazenheid’ ziet van iemand die woedend is, en die zo lijkt op iemand die waanzinnig is, kun je afvragen of ‘die ondeugd nu meer verfoeilijk is of lelijk’.
Zoals het een stoïcijn betaamt, meent Seneca dat we ons moeten ‘onthouden van toorn, of die nu gericht is tegen een gelijke, een meerdere of een mindere. Je meten met een gelijke is hachelijk, met een meerdere waanzinnig, met een mindere vernederend. Terugbijten is iets van een miezerig mannetje.’ Seneca besteedt maar liefst drie boeken aan de woede, waarin hij alles uit de kast haalt om ons ervan te overtuigen dat we ons niet door onze boosheid moeten laten meeslepen. Misschien komt dat omdat hij beseft dat ‘alle andere kwalen van de ziel juist de slechtste mensen treffen, maar drift zelfs bij goed onderlegde, verder kerngezonde mensen erin sluipt’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Boosheid is een met pijn gepaard gaande drang tot zichtbare wraakneming wegens een blijk van geringschatting van de persoon zelf of van een van de zijnen, door mensen wie het niet past hen gering te schatten.

Aristoteles in Retorica, Boek II, 2.1

Volgens Aristoteles (384–322 v.Chr.) gaat de boosheid altijd samen met een zeker genot dat voortkomt uit het vooruitzicht op wraak. Hij citeert Homerus (Ilias) over de toorn ‘die veel zoeter dan vloeibare honing / zwelt in de borst van een man’. Maar de boosheid begint met de pijn die een gevolg is van de geringschatting door een ander die er blijk van geeft ons niets of minder waard te vinden.
Er zijn volgens Aristoteles drie vormen van geringschatting. Minachting is bijna synoniem met geringschatting. Pesterij, ‘iemands wensen dwarsbomen niet om iets zelf te krijgen, maar om te voorkomen dat een ander het krijgt’, is ook een vorm van geringschatting, juist omdat iemand daar zelf geen voordeel van heeft. Door te pesten laat iemand duidelijk zien dat hij niet verwacht dat de ander hem kan schaden, of dat hij voordeel van hem zou kunnen hebben. Iets dergelijks geldt voor de derde vorm: belediging. Door iemand uitsluitend voor je eigen plezier te schande te maken, geef je er duidelijk blijk van de ander weinig waard te vinden. Aristoteles meent dat mensen genoegen beleven aan het beledigen van anderen, omdat het hun eigen superioriteit bevestigt. En wie die bevestiging over jouw rug heen zoekt, vraagt om wraak.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media