Bewijs

Dat wat wordt gebruikt om al het andere te bewijzen, kan zelf niet bewezen worden.

Jeremy Bentham in ‘Een inleiding tot de beginselen van moraliteit en wetgeving’, in Utilisme (1789, 2020)

Het nuttigheidsbeginsel beoordeelt handelingen naar gelang die het geluk van betrokkenen vermeerderen of verminderen. Volgens Bentham is de juistheid van dit principe eigenlijk alleen betwist door mensen die het niet begrepen. Sterker nog, er kan eigenlijk geen bewijs voor bestaan, want het wordt zelf gebruikt om al het andere te bewijzen. ‘Een keten van bewijzen moet ergens een begin hebben.’ Volgens hem hanteren de meeste mensen dit principe overigens van nature bij de meeste gebeurtenissen in hun leven, zonder erbij na te denken. Toch hebben diezelfde mensen de juistheid van het nuttigheidsbeginsel bestreden. Consistentie is ‘de zeldzaamste van alle menselijke eigenschappen’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het grootste gevaar voor de filosofie is bekrompenheid wat betreft de keuze voor bewijzen.

A.N. Whitehead in Process and Reality (1927–1928)

Met dit citaat begint de Brits-Amerikaanse natuurkundige, wiskundige en filosoof Alfred North Whitehead (1861–1947) het hoofdstuk waarin hij pleit voor onpartijdig onderzoek naar de ‘ultieme idealen’ van de mensheid. In alle historische periodes zijn voorbeelden te vinden van de realisatie van dergelijke hogere doelen, zowel bij de latere ‘winnaars’ als bij de ‘verliezers’. In alle gevallen zijn er elementen aan te wijzen die onze bewondering verdienen. Er ligt grootheid in de levens van de bouwers van religieuze stelsels, maar ook in dat van de rebellen die dergelijke systemen vernietigen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Is het voor een mens mogelijk om de aarde te verplaatsen? Ja, maar dan moet hij eerst een andere aarde vinden om op te staan.

Jeremy Bentham in ‘Een inleiding tot de beginselen van moraliteit en wetgeving’, in Utilisme (1789, 2020)

Jeremy Bentham (1748–1832) is de grondlegger van de stroming die bekend staat als het utilisme of utilitarisme. Hij begint zijn verdediging van het nuttigheidsbeginsel met de vaststelling dat ‘de natuur de mensheid onder de heerschappij heeft gesteld van twee soevereine meesters: pijn en genot’. Vervolgens stelt hij dat alles wat pijn vermindert of genot verhoogt, nuttig is. ‘Stelsels die dit ter discussie proberen te stellen, geven geluid in plaats van betekenis, grilligheid in plaats van redelijkheid en duisternis in plaats van licht.’ En als je probeert dit beginsel te bestrijden, dan doe je dat, zonder dat je je daar bewust van bent, met redenen die aan dat beginsel zijn ontleend. De juistheid van het principe kan echter ook niet worden bewezen, want ‘wat wordt gebruikt om al het andere te bewijzen, kan zelf niet bewezen worden; een keten van bewijzen moet ergens een begin hebben’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De filosofie mag de verscheidenheid van de wereld niet veronachtzamen – de elfen dansen, en Christus is aan het kruis genageld.

A.N. Whitehead in Process and Reality (1927-1928)

In zijn ‘speculatief filosofische’ werk over ‘proces en werkelijkheid’ stelt de Brits-Amerikaanse filosoof, natuurkundige en wiskundige Alfred North Whitehead (1861–1947) dat het grootste gevaar dat de filosofie bedreigt de beperktheid van de keuze voor bewijsgronden is. Als we niet oppassen zijn denkbeelden gebaseerd op gegevens die arbitrair bepaald zijn door het temperament van de individuele denkers, de kleinsteedsheid van de sociale groep waartoe ze behoren of de beperkingen van hun denkschema.

Als je kijkt naar de grote culturele verworvenheden in de geschiedenis van plaatsen en tijdperken, van het Romeinse Rijk tot het moderne Parijs of New York, is natuurlijk op elk van die stappen in de beschaving van de mensheid velerlei kritiek mogelijk. Maar als je ze louter minacht, betekent dat dat je blind bent voor de grootsheid van bepaalde elementen daarvan die onze bewondering verdienen. ‘Er is grootsheid te vinden in de levens van degenen die religieuze stelsels stichten … en dat van de rebellen die ze vernietigen.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Van de geneeskunde wordt bewezen dat die goed is, doordat die de gezondheid bevordert. Maar hoe is het mogelijk om te bewijzen dat gezondheid goed is?

J.S. Mill in Utilisme (1863, 2020)

Volgens de Britse filosoof John Stuart Mill (1806-1873) kun je de theorie die stelt dat nut of (het grootste) geluk het hoogste goed is niet bewijzen in de gebruikelijk zin. Je kunt alleen bewijzen dat iets goed is, door te laten zien dat het een middel is om te komen ‘tot iets waarvan algemeen aanvaard wordt dat het zonder bewijs goed is’. In het citaat geeft hij het voorbeeld van de geneeskunde, die goed is omdat die de gezondheid bevordert, maar als iemand dan zou vragen om te bewijzen dat gezondheid goed is, zou je met lege handen staan. Als iemand dat niet ook ‘vanzelfsprekend’ vindt, eindigt het gesprek. Een ander voorbeeld dat Mill geeft is de muziekkunst. Het luisteren naar of maken van muziek is een genoegen, maar hoe kun je bewijzen dat een genoegen iets goeds is?

Overigens meent Mill dat er een ruimere betekenis van ‘bewijs’ bestaat, namelijk allerlei rationele overwegingen die een intelligent iemand ‘ertoe kunnen brengen al dan niet in te stemmen met de doctrine, en dat staat gelijk aan bewijs’. Voor Mill zelf is gezondheid goed omdat het een genoegen of genot is om gezond te zijn (en pijnlijk om het niet te zijn) en muziek omdat je er genoegen aan kunt beleven. Daarom is hij aanhanger van het utilisme.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media