Aarde

Hemel en aarde bestaan en roepen luid dat ze geschapen zijn.

Augustinus in Belijdenissen

In zijn ‘autobiografie’ stelt kerkvader Augustinus (354-430) allerlei vragen aan zijn God, zoals hoe hemel en aarde gemaakt zijn, ‘en wat voor gereedschap had u ter beschikking voor zo’n grote onderneming?’ Dát hemel en aarde geschapen moeten zijn blijkt volgens hem uit het feit dat ze verandering en afwisseling kennen. Hemel en aarde roepen ook dat ze zichzelf niet gemaakt hebben. De stem die dat roept, is volgens Augustinus ‘de evidentie’, de niet-beredeneerde zekerheid dat het zo is. ‘U hebt ze gemaakt, Heer, en u bent mooi, want zij zijn mooi.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Is het voor een mens mogelijk om de aarde te verplaatsen? Ja, maar dan moet hij eerst een andere aarde vinden om op te staan.

Jeremy Bentham in ‘Een inleiding tot de beginselen van moraliteit en wetgeving’, in Utilisme (1789, 2020)

Jeremy Bentham (1748–1832) is de grondlegger van de stroming die bekend staat als het utilisme of utilitarisme. Hij begint zijn verdediging van het nuttigheidsbeginsel met de vaststelling dat ‘de natuur de mensheid onder de heerschappij heeft gesteld van twee soevereine meesters: pijn en genot’. Vervolgens stelt hij dat alles wat pijn vermindert of genot verhoogt, nuttig is. ‘Stelsels die dit ter discussie proberen te stellen, geven geluid in plaats van betekenis, grilligheid in plaats van redelijkheid en duisternis in plaats van licht.’ En als je probeert dit beginsel te bestrijden, dan doe je dat, zonder dat je je daar bewust van bent, met redenen die aan dat beginsel zijn ontleend. De juistheid van het principe kan echter ook niet worden bewezen, want ‘wat wordt gebruikt om al het andere te bewijzen, kan zelf niet bewezen worden; een keten van bewijzen moet ergens een begin hebben’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Iedereen wordt gelijk aan datgene wat hij liefheeft. Bemint ge de aarde? Dan zult ge aarde zijn. Bemint u God? Dan zeg ik, ge zult God zijn.

Augustinus in Epistolam Johannis ad Parthos 2, 14

Net als voor Plato geldt voor kerkvader Augustinus van Hippo (354–430) dat de rede ons inzicht geeft in de kosmische orde. Voor beiden geldt ook dat zij menen dat het Goede dat de mens moet nastreven het zien en liefhebben van die orde is. En zij zijn het er ook over eens dat wij mensen te zeer in beslag worden genomen door het zintuiglijke waarneembare, de uiterlijke manifestaties van die hogere orde. Daarom moeten wij ernaar streven ons te bekeren en onze aandacht en ons verlangen verleggen. ‘Want de gehele morele toestand van de ziel hangt uiteindelijk af van datgene waaraan ze aandacht besteedt en waarvan ze houdt’ (Charles Taylor, Bronnen van het zelf, p. 192). Voor Augustinus gaat het overigens meer over liefde dan over aandacht. De liefde voor de aarde is dan in feite genotzucht, en hij geeft er de voorkeur aan zijn ziel te laten vormen door de liefde tot God en de naaste.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wij zullen moeten leren om in onze omgeving de liefde tot de wereld of tot onze Aarde als geheel uit te dragen.

Michel Serres in Het contract met de natuur (1990)

Volgens de Franse filosoof Michel Serres (1930) is het hard nodig een nieuw sociaal contract te sluiten, alleen nu niet een contract met alleen mensen, maar ook met de dingen en de natuurlijke wereld in het algemeen. Nu is voor elk contract een bepaalde band, een bepaald verband nodig. En volgens Serres kan dat niet bestaan zonder liefde, en wel in de vorm van tweemaal twee wetten. De eerste is het bekende, christelijke gebod: ‘Hebt elkaar lief.’ Deze valt uiteen in twee wetten: het liefhebben van onze naaste en van de hele mensheid. Want alleen maar je naaste liefhebben kan zomaar leiden tot ‘gangsterdom en racisme’.
Maar deze wet, die ons tweeduizend jaar heeft behoed voor de wederzijdse uitroeiing, moet in de tijd van klimaatopwarming en natuurvernietiging worden aangevuld met het gebod: ‘Heb de wereld lief.’ Daarbij gaat het niet alleen om de ‘grond waar onze voorouders rusten’, het land waar we vandaan komen, want dat kan zomaar leiden tot oorlogen uit bezitsdrang. ‘Wij moeten onze grond en onze naaste liefhebben. Wij moeten de mensheid, onze menselijke moeder, en onze natuurlijke moeder, de Aarde, liefhebben.’ Daartoe moeten we ons nog heel wat aan- en afleren.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De aarde wil van ons af.

Theo Maassen in Zonder pardon (2008/2009)

Vroeger dacht men dat de hoge temperatuur en de andere symptomen van koorts een ziekte op zichzelf waren, dat de koorts de bedreiging van buitenaf was. Later is men gaan begrijpen dat koorts juist een gezonde reactie is van het lichaam, waarmee het probeert ziekteverwekkers te verdrijven. Volgens cabaretier Theo Maassen (1966) moeten we de huidige opwarming van onze planeet ook zo zien: als een gezonde reactie van Moeder Aarde. Ze wil van ons af.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Voor Kant moesten mensen doof zijn voor de natuur om gehoor te kunnen geven aan de stem van de menselijkheid binnen in ons, voor Serres en Lovelock is een dergelijke doofheid juist het kenmerk van immoraliteit.

Émilie Hache en Bruno Latour in ‘Morality or moralism? An exercise in sensitization’ (in Common Knowledge, 2010)

Hache en Latour vragen de lezer om deel te nemen aan een experiment of oefening in sensibilisatie (gevoelig worden) en desensibilisatie (ongevoeliger worden) in immunologische zin. Daartoe moet de lezer zijn oordeel opschorten over welke wezens wel en welke niet in staat zijn ‘om ons te verplichten tot het antwoorden op hun appel’. Het is een alledaagse ervaring om je meer of minder verantwoordelijk te gaan voelen voor een bepaald, menselijk of niet-menselijk, wezen. Zoals vaak bij Latour is zijn onderzoek naar kennis en wetenschap aanleiding om filosofische clichés om te keren. En daarbij laat hij zich dit keer, behalve door Michel Serres, ook inspireren door James Lovelock, bekend van de Gaiahypothese dat de aarde een soort superorganisme is. Voor veel filosofen is de natuur iets dat we (in onszelf) moeten onderdrukken, teneinde moreel te kunnen handelen. Voor Serres en Lovelock handelen we juist moreel door te horen wat onze natuur ons te zeggen heeft.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De aarde is de wieg van de mens, maar de mens kan niet zijn hele leven in de wieg blijven wonen.

Konstantin Edoeardovitsj Tsiolkovski, in een brief, 1911

De Pools-Russische wiskundeleraar Konstantin Edoeardovitsj Tsiolkovski (1857–1935) wordt gezien als de vader van de ruimtevaarttechnologie. Hij was de eerste die niet alleen bedacht dat raketten op vloeibare brandstof konden vliegen, maar ook hoe dat ongeveer zou moeten. Behalve in de techniek van ruimtevaart was hij ook geïnteresseerd in de ethiek en de filosofie van het leven in de ruimte. Zo meende hij dat wij niet alleen het geluk van alle mensen op aarde, maar van alle wezens in de kosmos moeten nastreven. Zijn ‘kosmische filosofie’ gaat heel ver: geluk is de eeuwige afwezigheid van alle soorten lijden in het hele universum en van alle processen die het goede kunnen vernietigen. In 1926 kwam hij met een ‘Plan voor Verkenning van de Ruimte’, waarvan punt 14 luidt: het bereiken van individuele en sociale volmaaktheid.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media