Volkomenheid

Om weer een geheel te worden, moet je eerst de helft willen zijn.

Martha Nussbaum in De breekbaarheid van het goede (1986)

In haar subtiele en kritische interpretatie van het Symposium van Plato, de dialoog over de liefde, bespreekt de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum (1947) onder andere de theorie van komediedichter Aristofanes. Deze krijgt later het woord dan de bedoeling is, want hij krijg eerst hevig de hik.

Volgens Aristofanes waren wij ooit volmaakte, onafhankelijke wezens, ‘gelijk in elke richting’. Maar vanwege onze hybris hebben de goden ons in tweeën gesneden en ons hoofd omgedraaid, zodat we in de spiegel altijd het ‘grillige snijvlak’ zien. Onze enige hoop op heling is gelegen in hereniging met onze ‘wederhelft’ in de liefde, als het even kan in daadwerkelijke versmelting. We moeten die passende ander alleen nog even vinden. Als dat gebeurt, is dat een wonder.

Maar volgens Nussbaum veronderstelt dit nog een ander, groter wonder. Want veel denkende mensen, waaronder Socrates, hebben een hekel aan hun onhandige lichaam en ‘dat tekortschietende, onregelmatige uiterlijk’. Maar pas wie bereid is zichzelf als de helft te zien van iets volmaakts, kan weer een geheel worden.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De moderne tijd was een reis naar de volmaaktheid. Om dezelfde redenen was de moderne tijd er ook een van vernietiging.

Zygmunt Bauman in Modernity and the Holocaust (1989)
Voor de Joodse Pools-Britse socioloog en filosoof Zygmunt Bauman (1925–2017) was moraliteit eigenlijk een betrekking eenvoudig gegeven. Het is mij onmiddellijk duidelijk dat de ander kwetsbaar is en daarmee doet hij een direct beroep op mijn steun en hulp. Dit geldt overal en altijd. Dat neemt niet weg dat de behoefte, het verlangen of de vraag van de ander nooit volledig helder, duidelijk en hoorbaar is. Interpretatie is altijd nodig, en het blijft altijd onzeker of onze interpretatie juist is.
Daarmee is moraliteit een bron van worstelingen en problemen waar in onze huidige samenleving steeds minder tijd en ruimte voor is. Veel organisaties profiteren van de voortgaande ‘adiaforisering’: het vrijstellen van een groot aantal menselijke acties van een morele beoordeling en daarmee ook van morele betekenis. Je kunt hier bijvoorbeeld denken aan alle westerse kledingbedrijven die zich nooit druk maakten om de werkomstandigheden in de sweatshops in Bangladesh. De mensen die daar werkten waren verdwenen in de spreadsheets waarmee de bedrijfsstrategen voorrekenden dat ‘outsourcing’ rendabeler was. Ook onzichtbaar waren de textielarbeiders in Enschede of Manchester die hun baan verloren. Zij doken pas weer op in de werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidscijfers waarvoor de samenleving een oplossing moest vinden.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Mens-zijn betekent het bij zich dragen van een minderwaardigheidsgevoel en de voortdurende prikkel om dit te boven te komen.

Alfred Adler in Der Sinn des Lebens (1933)

Met Freud en Jung vormt Alfred Adler (1870–1937) ‘de grote drie’ van de psychoanalyse, die het overigens onderling grondig oneens waren over wat de mens uiteindelijk beweegt. Anders dan Freud en Jung voor wie (overigens op geheel verschillende wijze) het libido de motor van ons bestaan vormde, gaat Adler ervan uit dat de mens streeft naar ‘volkomenheid’ en dat hij zich daarbij en daardoor voortdurend bewust is van een ‘tekort’. Alleen als hij – terugkijkend – meent dat hij enige afstand ‘op de weg naar boven’ heeft afgelegd, kan hij korte tijd tot rust komen en enige eigenwaarde en geluk ervaren. Maar het volgende moment wordt hij weer gegrepen door het doel van volmaaktheid en zoekt hij naar ‘compensatie’ voor zijn falen. Als het minderwaardigheidsgevoel groot is en het bewustzijn daarvan sterk, wordt die drang ook heviger en daarmee de emoties. Deze ‘stormloop der emoties’ is van grote invloed op het lichamelijk evenwicht en als de hevige emoties voortduren, kunnen daardoor allerlei neurosen ontstaan.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De aarde is de wieg van de mens, maar de mens kan niet zijn hele leven in de wieg blijven wonen.

Konstantin Edoeardovitsj Tsiolkovski, in een brief, 1911

De Pools-Russische wiskundeleraar Konstantin Edoeardovitsj Tsiolkovski (1857–1935) wordt gezien als de vader van de ruimtevaarttechnologie. Hij was de eerste die niet alleen bedacht dat raketten op vloeibare brandstof konden vliegen, maar ook hoe dat ongeveer zou moeten. Behalve in de techniek van ruimtevaart was hij ook geïnteresseerd in de ethiek en de filosofie van het leven in de ruimte. Zo meende hij dat wij niet alleen het geluk van alle mensen op aarde, maar van alle wezens in de kosmos moeten nastreven. Zijn ‘kosmische filosofie’ gaat heel ver: geluk is de eeuwige afwezigheid van alle soorten lijden in het hele universum en van alle processen die het goede kunnen vernietigen. In 1926 kwam hij met een ‘Plan voor Verkenning van de Ruimte’, waarvan punt 14 luidt: het bereiken van individuele en sociale volmaaktheid.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media