Mens-zijn betekent het bij zich dragen van een minderwaardigheidsgevoel en de voortdurende prikkel om dit te boven te komen.

Alfred Adler in Der Sinn des Lebens (1933)

Met Freud en Jung vormt Alfred Adler (1870–1937) ‘de grote drie’ van de psychoanalyse, die het overigens onderling grondig oneens waren over wat de mens uiteindelijk beweegt. Anders dan Freud en Jung voor wie (overigens op geheel verschillende wijze) het libido de motor van ons bestaan vormde, gaat Adler ervan uit dat de mens streeft naar ‘volkomenheid’ en dat hij zich daarbij en daardoor voortdurend bewust is van een ‘tekort’. Alleen als hij – terugkijkend – meent dat hij enige afstand ‘op de weg naar boven’ heeft afgelegd, kan hij korte tijd tot rust komen en enige eigenwaarde en geluk ervaren. Maar het volgende moment wordt hij weer gegrepen door het doel van volmaaktheid en zoekt hij naar ‘compensatie’ voor zijn falen. Als het minderwaardigheidsgevoel groot is en het bewustzijn daarvan sterk, wordt die drang ook heviger en daarmee de emoties. Deze ‘stormloop der emoties’ is van grote invloed op het lichamelijk evenwicht en als de hevige emoties voortduren, kunnen daardoor allerlei neurosen ontstaan.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media