Rationaliteit

De aanhanger van het utilitarisme leeft binnen een morele horizon die niet door zijn eigen morele theorie kan worden verklaard.

Charles Taylor in Bronnen van het zelf (1989, 2007)

Een utilitarist hangt de theorie aan dat nuttigheid het eni­ge richt­snoer moet zijn voor het morele en po­li­tieke han­de­len. Het doel van dat handelen is ‘het grootst mo­ge­lijke ge­luk voor het grootst mo­ge­lijke aan­tal men­sen’. Hij meent de traditionele referentiekaders van de klassieke deugdzaamheid of de christelijke vroomheid niet nodig te hebben, omdat hij zich louter ‘rationeel’ hoeft te beraden op wat geluk is. Maar volgens de Canadese filosoof Charles Taylor (geb. 1931) heeft de utilitarist wel degelijk een referentiekader en wel in zijn toewijding aan rationaliteit en menslievendheid. ‘Hij bewondert mensen die dit ideaal in de praktijk brengen, veroordeelt degenen die daar niet in slagen of die al te zeer in verwarring verkeren om het te kunnen aanvaarden, en voelt zich niet goed als hij er zelf niet aan beantwoordt.’ Het is de vanzelfsprekendheid van het utilitarisme in onze cultuur die de utilitarist (en ons) de illusie geeft dat hij daar geen referentiekader voor nodig heeft, terwijl hij dat in feite praktiseert.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Chronische verslaving is een rationele keus voor deze patiënten tenzij hun de hoop op een beter leven kan worden geboden.

Hanna Pickard, geciteerd in Marc D. Feldman en Gregory P. Yates in Opzettelijk ziek (2020)

Verslaving wordt de laatste jaren steeds meer beschouwd als een (chronische) ziekte in plaats van een morele zwakte. De Amerikaanse filosofe Hanna Pickard heeft vraagtekens gezet bij deze ziektehypothese en ervoor gepleit om verslaving klinisch niet te beschouwen als een vorm van compulsie, maar als een vorm van dwang (duress). Natuurlijk is de hunkering van verslaafden naar hun drank of drugs zeer moeilijk te weerstaan. Toch is die volgens Pickard niet helemaal ‘onbedwingbaar’, want verslaafden beschikken wel degelijk over het vermogen om hun gebruik te controleren als de situatie hun daarom vraagt. Dat blijkt onder meer uit het feit dat de meerderheid van de alcoholisten en drugsverslaafden hun gewoonte zonder medische interventie opgeeft als ze eind twintig of begin dertig zijn. Daarom beschouwt zij chronische verslaving als een ‘rationele keus’, omdat verslaafden de emoties van het dagelijks leven pijnlijker vinden dan de ellende van hun verslaving. Of zoals William S. Burroughs ooit heeft gezegd: ‘Je raakt verslaafd aan narcotica omdat je geen sterke motivatie voor de andere richting hebt. De drug wint bij gebrek aan beter.’ Daarom stelt Pickard voor om verslaving te zien als een rationeel proces van zelfmedicatie.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De mens gehoorzaamt alleen blind aan een geloof dat is aangepast aan zijn rationele aard.

Michael Servet in De trinitatis erroribus, libri septem. Per Michaelem Serveto, alias Reves ab Aragonia, Hispanum. Anno MDXXXI (Haguenau, 1531)

De Spaanse arts en theoloog Michael Servet (geboren als Miguel Serveto, 1511-1553), tijdgenoot van Johannes Calvijn, ontwikkelde ideeën over de heilige Drie-eenheid die afweken van de officiële leer, en daar moest je mee oppassen. Zo was bijvoorbeeld Jezus volgens hem geen godheid, maar een ‘voorbeeldig mens’ en de Heilige Geest een kracht. Na zijn vlucht voor de kerkelijke autoriteiten in Frankrijk woonde hij in 1553 in Genève een dienst bij die werd geleid door Calvijn zelf. Deze liet hem arresteren, en toen hij weigerde zijn afwijkende ideeën op te geven, drong Calvijn aan op de zwaarst denkbare straf. Op 25 oktober van dat jaar werd hij levend verbrand.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Niets is, in zichzelf, hetzelfde als of anders dan iets anders.

Bruno Latour in Irreductions (1988)

In zijn meest ‘filosofische’ werk uit de jaren tachtig volgt de Franse denker Bruno Latour (1947) het voorbeeld van Spinoza en schrijft hij een ‘tractatus’ waarin hij probeert vrede te brengen in de science wars. Die ‘wetenschapsoorlogen’ gaan tussen de sciëntisten, die geloven dat alleen (natuur)wetenschap een rationele aanpak is, en de wetenschapsonderzoekers als Latour die menen dat wetenschap een door en door sociale, of zelfs politieke, activiteit is.
Latours uitgangsstelling (1.1.1) is dat ‘niets, in zichzelf, reduceerbaar of niet-reduceerbaar is tot iets anders’. Er zijn alleen ‘krachtproeven’ waarin wordt bepaald wie sterk/rationeel of zwak/irrationeel is.
Een van de manieren waarop mensen proberen sterker/rationeler te worden is door dingen aan elkaar gelijk te stellen (‘dit zijn allemaal gevallen van “zwaartekracht”, “psychopathologie”, “criminaliteit”’ enzovoort). Maar volgens Latour weet een echte empirist slechts één ding zeker: ‘alles gebeurt slechts één keer, op één plaats.’ Daarom bestaan er geen gelijkheden, maar alleen ‘vertalingen’. Wie een pond lood gelijkstelt aan een pond veren, ziet af van alle verschillen en beschouwt ze als identiek (in gewicht). Dat kan, maar alleen met een bepaald doel, en zo lang niet iemand anders beweert dat de verschillen veel relevanter zijn (als je je hoofd te rusten wilt leggen, bijvoorbeeld).

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ik kan dit vertrouwen in het rationele karakter van de werkelijkheid en in het feit dat diezelfde werkelijkheid tot op zekere hoogte voor de menselijke rede toegankelijk is, niet anders tot uitdrukking brengen dan door het woord ‘religieus’.

Albert Einstein, geciteerd in Walter Isaacson – Einstein: De biografie (2007)

Dit antwoordt de grote natuurkundige Albert Einstein (1879–1955) zijn vriend Maurice Solovine, een Roemeense filosoof en wiskundige. Deze laatste had gezegd dat hij het ‘vreemd’ vond dat Einstein de begrijpelijkheid van de wereld zag als een ‘eeuwig mysterie’. Einstein stelde dat het logischer zou zijn als er alleen maar chaos was, en dat het daarom zo bijzonder is dat er zo veel orde in het universum is. Hij verwijt positivisten (die menen dat je alleen zintuiglijke kennis kunt opdoen) en atheïsten dat ze geen oog hebben voor dit ‘wonder’.

De in het citaat genoemde overtuiging gaat ook in tegen de kwantummechanica die dan aan het opkomen is. Volgens deze theorie kunnen we het gedrag van subatomaire deeltjes, en dus van de bouwstenen van de werkelijkheid, alleen statistisch beschrijven en niet in fundamentele wetmatigheden. Tegen een andere vriend, Max Born, zegt Einstein daarover: ‘Zelfs het grote aanvankelijke succes van de kwantummechanica doet mij niet geloven in een fundamenteel dobbelspel, hoewel ik besef dat onze jongere collega’s dit interpreteren als een gevolg van seniliteit.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het is voor een leraar gemakkelijker om te bevelen dan om te onderwijzen.

John Locke in Some thoughts concerning education (1693)

Een groot deel van de ‘gedachten over onderwijs en opvoeding’ die de Engelse filosoof John Locke (1632–1704) in dit werk uiteenzet, heeft betrekking op de vraag hoe je kinderen tot de deugd brengt. Hij ziet deugd als een combinatie van zelfbeheersing en rationaliteit. Locke was er, anders dan vele anderen, van overtuigd dat kinderen al op jonge leeftijd in staat waren om te redeneren, en hij vond dat ouders hen moesten aanspreken als redelijke wezens, zodat het voor de kinderen steeds meer een gewoonte werd om rationeel te denken. Daarbij was Locke een uitgesproken tegenstander van beloningen zoals snoepjes en straf zoals slaag, want daar werden kinderen eerder ‘sensualisten’ dan ‘rationalisten’ van. Zij leerden dan te handelen naar hun gevoelens of hartstochten, in plaats van naar de rede.

Dat het niet zo makkelijk is voor een leermeester om kinderen op deze manier op te voeden en op te leiden, heeft er misschien ook mee te maken dat hij zelf niet zo is opgevoed, en daarom dus eerder zijn toevlucht zal zoeken tot bevelen en regels dan tot respect en vriendelijkheid, zoals Locke wilde. Dat is de vicieuze cirkel waar iedere wereldverbeteraar tegen aanloopt.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

… het idee van ‘duurzame ontwikkeling’ en ‘beschermde soorten’ kan ook van toepassing zijn op begrippen!

Bruno Latour in Enquête sur les modes d’existence – Une anthropologie des Modernes (2012)

Al decennialang onderzoekt de Franse filosoof Bruno Latour als een cultureel antropoloog of etnoloog het ‘vreemde volk’ dat wij moderne mensen vormen. Ooit onderzocht hij het ‘leven in een wetenschappelijk laboratorium’ als een merkwaardige plek waar mysterieuze dingen werden geproduceerd die de primitieve bevolking zelf ‘feiten’ noemde. Op zeker moment vatte Latour zijn gedachten samen in de schokkende gedachte dat wij ‘nooit modern zijn geweest’. Maar in de loop der jaren heeft Latour ook steeds meer respect gekregen voor de waarden die ‘de Modernen’ koesteren en hun praktijken die zulke prachtige dingen opleveren als hotelsleutels, deuren, metrolijnen en groeihormonen. Daarom is hij begonnen met een project om die waarden en praktijken te redden van de hopeloos ontoereikende verklaringen die de Modernen daar zelf voor geven. In zijn Enquête sur les modes d’existence (onderzoek naar wijzen van bestaan) beschrijft hij de ontologieën van het recht, de dingen, wetenschap en techniek, religie, de menselijke psyche en de economie, allemaal om begrippen als objectiviteit, subjectiviteit en rationaliteit te beschermen tegen uitholling door categoriefouten en andere misverstanden.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het doel van de filosofie is het rationaliseren van mystiek.

Alfred North Whitehead in Modes of thought (1938)

Volgens Whitehead kun je filosofen onderscheiden in twee scholen, aan de hand van de ‘Drogreden van het Perfecte Woordenboek’. Deze drogreden is gebaseerd op het geloof dat alle fundamentele ideeën die van toepassing zijn op de ervaringen van de mens al tot bewustzijn zijn gekomen, en dat onze taal die ideeën expliciet uitdrukt. De kritische school in de filosofie verwerpt speculatie en beperkt zichzelf tot de analyse van de woorden die nu al in het woordenboek staan. De speculatieve school daarentegen streeft naar onmiddellijk inzicht, en probeert de betekenis daarvan te laten zien door een beroep te doen op situaties die dat inzicht geven. Daarmee verrijken de speculatieve filosofen het woordenboek. Het is een ‘strijd tussen veiligheid en avontuur’. Volgens Whitehead zelf heeft de filosofie precies daarom nut: om te zorgen dat er nieuwe ideeën worden ontwikkeld die de maatschappij verlichten. Het onmiddellijke inzicht is een mystiek gebeuren en de ware filosofie probeert dat inzicht niet weg te verklaren, maar er juist nieuwe woorden en zinnen voor te vinden, die rationeel met elkaar verbonden zijn. Filosofie lijkt daarin op poëzie ‘en beide proberen dat ultieme idee uit te drukken dat we beschaving noemen’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Agnosticisme is een manier om niet langer te geloven in het idee van geloof.

Bruno Latour in Petite réflexion sur le culte moderne des deux faitiches (1996)

Bruno Latour (geboren 1947) probeert een antropologie van de moderne mens te ontwikkelen. Hij benadert wetenschappers op dezelfde manier als waarop een cultureel antropoloog een ‘primitieve stam’ bestudeert. Hij laat zien dat het succes van de wetenschappen heel anders verklaard kan worden dan op grond van de overtuiging dat alleen wetenschappers rationeel zijn en daardoor toegang hebben tot de echte werkelijkheid. Steeds weer proberen zijn critici hem vast te pinnen op een keus voor rationaliteit of voor geloof, voor realisme of relativisme. Deze drang heeft hij zelf weer geprobeerd te analyseren (onder andere in Pandora’s hope, 1999), maar intussen gaat hij gewoon verder met het ontwikkelen van een ‘niet-moderne antropologie’. In een poging om de symmetrie te herstellen tussen de manier waarop wij tegen andere culturen aankijken, probeert hij ook over goden na te denken zonder te geloven in rationaliteit, maar ook niet in ‘geloof’. Voorheen kon hij gewone wetenschapsfilosofen nog wel eens op de kast krijgen door te stellen dat de overtuiging dat het DNA al bestond vóórdat het was ontdekt ‘een respectabel geloof’ is. Maar later probeert hij te bedenken wat de consequenties zijn van de opheffing van het onderscheid tussen geloof en weten.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De rede herkent niet alleen de dierlijkheid in ons, maar ze is er van binnen uit door besmet.

Emmanuel Levinas in Het menselijk gelaat (1967)

In 2006 promoveerde de filosoof Naud van der Ven op een proefschrift (Schaamte en verandering) over denken over organisatieverandering in het licht van de filosofie van Emmanuel Levinas. Volgens Van der Ven zijn de ideeën van Levinas relevant voor managers omdat in organisaties, maar ook in de managementliteratuur daarover, de rationaliteit hoog in aanzien staat (Trouw, 17 november 2006). De rationaliteit is bijvoorbeeld bepalend voor de inhoud van en de manier waarop managers hun plannen in een organisatie over hun medewerkers ‘uitrollen’. Daarmee worden mensen beroofd van hun eigen inzichten en waarde, omdat zij zich moeten schikken naar de doelen en de werkwijzen van de manager. Dit ‘invoegen in de orde van een gelijkgeschakelde rationaliteit’ roept bij medewerkers weerstand en emotie op. Als hun plannen op deze manier op verzet en afkeer stuiten, wordt de manager in ‘existentiële verlegenheid’ gebracht: ‘hij wordt in zijn uitoefening van de rationaliteit beschaamd’. Veel managers reageren daar op met teleurstelling en ‘contra-agressiviteit’. Volgens Van der Ven kunnen ze van Levinas leren dat ze de schaamtegevoelens beter serieus kunnen nemen en zien als aanleiding tot nadere reflectie op hun denken en werken. Dit ‘reflectieve moment’ kan leiden tot een betere rationaliteit.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De wet van Phaedrus: Het aantal rationele hypothesen om ieder gegeven fenomeen te verklaren is oneindig.

Robert M. Pirsig in Zen en de kunst van het motoronderhoud (1974)

Het eerste boek van Pirsig (Zen en de kunst van het motoronderhoud, 1974) werd door 121 uitgevers geweigerd, voordat er een bereid was hem 3000 dollar voorschot te betalen. Nog steeds worden er ieder jaar wereldwijd 100.000 exemplaren van verkocht. In eerste instantie formuleert Phaedrus zijn wet nog als een aardigheidje. Maar al gauw wordt het een van de aanwijzingen dat er iets fundamenteel mis is met de westerse rationaliteit die is geculmineerd in de wetenschappelijke methode. In de traditionele wetenschapsfilosofie wordt een onderscheid gemaakt tussen twee ‘contexten’. Je kunt alleen iets zinnigs zeggen over de ‘context van rechtvaardiging’. De redeneringen van een wetenschapper moeten logisch en empirisch deugen. Maar over de ‘context van ontdekking’ hoef je je verder niet druk te maken. Een hypothese mag overal vandaan komen, als hij uiteindelijk maar volgens de regelen der methode wordt getoetst. Je zou kunnen zeggen dat Phaedrus zich er vooral zorgen over maakt dat de ‘beste geesten’ zich dus verre houden van het nadenken over de oorsprong van goede hypothesen. Uiteindelijk ontwikkelt hij een geheel nieuwe metafysica die niet gebaseerd is op rede (rationalisme) of waarneming (empirisme), maar op (de ervaring van) kwaliteit.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media