Objectiviteit

De zin ‘er is een baby op die stoel’ is tegelijk constatief en performatief.

Bruno Latour in Oog in oog met Gaia (2015, vertaling 2017)

De vraag wat het verschil is tussen constatieve uitingen en performatieve uitingen heeft de filosofen altijd sterk beziggehouden. Stel, zegt Bruno Latour, dat u in een bus zit en er wil iemand gaan zitten op de plaats waar u uw baby hebt neergelegd. U zegt dan misschien ‘Er is een baby op die stoel’. Dat is dan een onloochenbare vaststelling, een constatieve uiting. Maar u zou geen mens zijn als u dat niet ook zou zeggen om die ander aan te sporen tot een reactie, en dat is een van de vormen van een performatieve uiting. ‘U doet méér dan wijzen op het objectieve feit dat de baby zich (…) op de stoel bevindt; u uit heftig bezwaar tegen een handelwijze waarbij de bewuste passagier de bewuste baby onder zijn achterste zou bedelven.’ Vroeger dacht men dat alleen wetenschappers nog zuiver constatieve uitspraken deden, maar tegenwoordig willen ‘alleen klimaatsceptici ons nog doen geloven dat objectiviteit tot geen enkele vorm van actie mag leiden’. De uitspraken van klimaatwetenschappers zijn inderdaad alarmerend, en moeten dat ook zijn.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Objectiviteit is noch een toestand van de wereld noch een geestestoestand, maar het resultaat van een goed in stand gehouden openbaar leven.

Bruno Latour in Oog in oog met Gaia (2015, vertaling 2017)

Wetenschapsantropoloog Bruno Latour onderzoekt westerse wetenschappers zoals cultureel antropologen ooit ‘primitieve stammen’ bestudeerden. In Laboratory life liet hij zien hoe een wetenschappelijk onderzoeksinstituut ‘feiten’ produceert. Sindsdien moest hij zich altijd verdedigen tegen de beschuldiging dat hij een relativist was, iemand die niet ‘geloofde’ in de feiten. De epistemologie vond immers dat de moderne empirische wetenschap de enige manier was om ware uitspraken te doen over de werkelijkheid. En daarmee leek zij de wetenschap te beschermen tegen bijvoorbeeld politieke beïnvloeding. Maar inmiddels slaan klimaatontkenners en andere obscurantisten de wetenschap om de oren met die ‘mythe van de wetenschap’. Duizenden wetenschappers komen op basis van talloze metingen op onnoemelijk veel plekken en gedurende lange tijd tot een model waarvan zij gezamenlijk vaststellen dat dat met 98% zekerheid de menselijke invloed op de klimaatverandering aantoont. Maar een klimaatontkenner hoeft dan alleen maar te zeggen: ‘Dan is het dus niet objectief waar!’ Volgens Latour is objectiviteit echter iets anders: al die leden van het klimaatpanel hebben rekening gehouden met alle mogelijke tegenwerpingen (of objecties), en dat is ‘de enige bekende manier om een propositie in een feit te veranderen’. Daarom moeten wij de wetenschap als institutie beschermen als onderdeel van een ‘goed in stand gehouden openbaar leven’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

… het idee van ‘duurzame ontwikkeling’ en ‘beschermde soorten’ kan ook van toepassing zijn op begrippen!

Bruno Latour in Enquête sur les modes d’existence – Une anthropologie des Modernes (2012)

Al decennialang onderzoekt de Franse filosoof Bruno Latour als een cultureel antropoloog of etnoloog het ‘vreemde volk’ dat wij moderne mensen vormen. Ooit onderzocht hij het ‘leven in een wetenschappelijk laboratorium’ als een merkwaardige plek waar mysterieuze dingen werden geproduceerd die de primitieve bevolking zelf ‘feiten’ noemde. Op zeker moment vatte Latour zijn gedachten samen in de schokkende gedachte dat wij ‘nooit modern zijn geweest’. Maar in de loop der jaren heeft Latour ook steeds meer respect gekregen voor de waarden die ‘de Modernen’ koesteren en hun praktijken die zulke prachtige dingen opleveren als hotelsleutels, deuren, metrolijnen en groeihormonen. Daarom is hij begonnen met een project om die waarden en praktijken te redden van de hopeloos ontoereikende verklaringen die de Modernen daar zelf voor geven. In zijn Enquête sur les modes d’existence (onderzoek naar wijzen van bestaan) beschrijft hij de ontologieën van het recht, de dingen, wetenschap en techniek, religie, de menselijke psyche en de economie, allemaal om begrippen als objectiviteit, subjectiviteit en rationaliteit te beschermen tegen uitholling door categoriefouten en andere misverstanden.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Objectiviteit is een afspraak van mensen waardoor ze niet altijd hoeven te zeggen waar ze het over hebben.

B.J. Kouwer in Existentiële psychologie (1973)

Het ‘rare’ aan de psychologie is dat wat behoort tot het onderwerp van deze wetenschap, zoals denken, bewustzijn, kenvermogen en waarneming, tegelijk vooronderstelling is van het doen aan wetenschap. Voor de Nederlandse psycholoog Benjamin Jan Kouwer (1921-1968) was deze merkwaardige aard van het bewustzijn aanleiding om alle vigerende theorieën over de mens af te wijzen. Door het paradoxale karakter van de psychologie had hij vervolgens wel veel moeite om zelf tot een eigen theorie te komen. Hoe die er ongeveer uit zou zijn gaan zien, weten we uit de door zijn Groningse leerlingen postuum uitgegeven college-aantekeningen in het genoemde boekje.
Hij gaat ‘het gesprek’ nemen als elementaire eenheid van onderzoek, en niet langer gedrag of psyche van het individu. Een van de lastige kwesties waar de psychologie mee te maken had, was het feit dat er aan de ene kant gestreefd werd naar ‘objectieve’ kennis van de mens, terwijl psychologen tegelijkertijd alleen maar konden vaststellen dat ieder individu door en door ‘subjectief’ is. In het gespreksperspectief wordt dit elegant opgelost: objectief zijn die dingen waar we het over eens zijn, subjectief die zaken waarover we dat niet zijn.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Relativisme is mooi, totdat het je meer gaat kosten dan wat je er absoluut voor wilt neertellen.

Lou Marinoff in Geen pillen, maar Plato – Filosofie als oplossing voor alledaagse problemen (1999)

Lou Marinoff is een van de pioniers van de filosofische praktijk in Amerika. Ooit werd hij voor filosofische counseling benaderd door een vrouw van begin twintig die door haar moeder van de ene psycholoog naar de andere werd gesleurd. De conservatief religieuze moeder was ervan overtuigd dat haar vrije, creatieve dochter abnormaal was en dat haar opstandigheid en eigenzinnigheid therapeutisch behandeld moesten worden. Marinoff analyseert het conflict van moeder en dochter als dat van relativisten en absolutisten. Volgens relativisten bestaan er geen tijdloze waarden en normen die voor alle mensen gelden: alle oordelen over de juistheid van handelingen of de schoonheid van dingen zijn persoonlijk en subjectief. Volgens absolutisten bestaan universele waarden wel. Marinoff vertelt het verhaal van de docent filosofie die te maken had met een zaal vol zelfverklaarde relativistische studenten. Zij kwamen echter in opstand toen de docent hun allemaal een onvoldoende gaf voor hun tentamen, op basis van zijn ‘subjectieve oordeel’. Plotseling wilden ze allemaal aantonen dat hun werkstuk ‘objectief goed’ was. Zo vond Marinoff dat de dochter in het genoemde voorbeeld er ‘objectief’ recht op had dat haar moeder haar keuzes respecteerde. Door deze solidariteit van haar filosofische consulent was de dochter in staat om zichzelf te accepteren en werd haar behoefte om te rebelleren minder.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ik schrijf om contact te hebben. Hiermee wil ik niet helemaal alleen, eenzaam en in m’n eentje zijn. Als men alleen is, kan men geen zekerheid hebben, dat men bijvoorbeeld niet gek is geworden. Met zijn tweeën is het iets anders. Twee bieden zekerheid en

Witold Gombrowicz in De pornografie (1960)

Dit citaat van de Poolse schrijver Witold Gombrowicz (1904-1969) verbindt een aantal filosofische kwesties met elkaar. Bijvoorbeeld de opvatting van objectiviteit als intersubjectiviteit: dat wat wij onderling behandelen als een object, is een object. Of om het mooier, want met de dichter Achterberg te zeggen: ‘Voorwerpen, in mijn lied / (…) / van ’t gonzend bloeiveld jij-ik / loodrecht ogenblik’ (Ode).
Dit zijn psychologische pendanten van een kennis- en werkelijkheidsopvatting die constructivistisch genoemd wordt. Maar waar het Gombrowicz werkelijk om gaat is het bezweren van de angst voor de krankzinnigheid. Want als je kijkt naar de manier waarop psychiaters en psychologen bepalen of iemand gestoord is of niet, dan zie je dat je maar beter dezelfde objecten kunt zien als zij (en niet een paar meer of minder), want dat bepaalt of je wel of geen ‘realiteitsbesef’ hebt. En als je geen besef meer hebt van de psychiatrische realiteit, dan ga je er deel van uitmaken.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media