Empirisme

In de Metafysica van Kwaliteit is ‘veroorzaken’ een metafysische term die vervangen kan worden door ‘waarderen’.

Robert M. Pirsig in Lila. An inquiry into values (1991)

Eeuwenlang hebben empiristen, die alleen uit willen gaan van wat we kunnen waarnemen, moeite gehad met oorzakelijkheid. Je kunt wel zien dat het ene (altijd) na het andere komt, maar dat dat ene dat andere ‘veroorzaakt’ kun je niet waarnemen. Intussen doen wetenschappers en gewone mensen alsof ze leven in een wereld vol causaliteit. Volgens Robert M. Pirsig (1928–2017) verandert er niks aan de feiten van ons dagelijks leven of de wetenschap als je in het vervolg niet langer zegt ‘A veroorzaakt B’, maar ‘B waardeert A’. We zijn gewend te zeggen dat het bewegen van metaal in de richting van een magneet te verklaren is doordat de magneet die beweging veroorzaakt. Maar je kunt volgens Pirsig met evenveel recht zeggen dat ‘metaal de beweging richting de magneet waardeert’.
Toch heeft deze verandering wel belangrijke consequenties voor ons wereldbeeld. Want ‘oorzaak’ impliceert absolute zekerheid, terwijl het bij ‘waarde’ meer gaat om ‘een voorkeur’. Volgens Pirsig past die laatste betekenis ook beter bij de moderne natuurwetenschap waarin één enkel deeltje geen voorspelbaar gedrag vertoont. ‘Wat een absolute oorzaak lijkt is niet meer dan een zeer consistent patroon van voorkeuren.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Niets is, in zichzelf, hetzelfde als of anders dan iets anders.

Bruno Latour in Irreductions (1988)

In zijn meest ‘filosofische’ werk uit de jaren tachtig volgt de Franse denker Bruno Latour (1947) het voorbeeld van Spinoza en schrijft hij een ‘tractatus’ waarin hij probeert vrede te brengen in de science wars. Die ‘wetenschapsoorlogen’ gaan tussen de sciëntisten, die geloven dat alleen (natuur)wetenschap een rationele aanpak is, en de wetenschapsonderzoekers als Latour die menen dat wetenschap een door en door sociale, of zelfs politieke, activiteit is.
Latours uitgangsstelling (1.1.1) is dat ‘niets, in zichzelf, reduceerbaar of niet-reduceerbaar is tot iets anders’. Er zijn alleen ‘krachtproeven’ waarin wordt bepaald wie sterk/rationeel of zwak/irrationeel is.
Een van de manieren waarop mensen proberen sterker/rationeler te worden is door dingen aan elkaar gelijk te stellen (‘dit zijn allemaal gevallen van “zwaartekracht”, “psychopathologie”, “criminaliteit”’ enzovoort). Maar volgens Latour weet een echte empirist slechts één ding zeker: ‘alles gebeurt slechts één keer, op één plaats.’ Daarom bestaan er geen gelijkheden, maar alleen ‘vertalingen’. Wie een pond lood gelijkstelt aan een pond veren, ziet af van alle verschillen en beschouwt ze als identiek (in gewicht). Dat kan, maar alleen met een bepaald doel, en zo lang niet iemand anders beweert dat de verschillen veel relevanter zijn (als je je hoofd te rusten wilt leggen, bijvoorbeeld).

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De filosoof is geen redekunstenaar, maar de wetgever van de menselijke rede.

Immanuel Kant in Kritik der reinen Vernunft (1781)

In zijn ‘Kritiek van de zuivere rede’ probeerde Immanuel Kant (1724–1804) de twee grote stromingen uit zijn tijd met elkaar te verzoenen. Aan de ene kant had je de empiristen, zoals Hume, die meenden dat onze kennis uitsluitend gebaseerd is en/of moet zijn op ervaring. Aan de andere kant had je de rationalisten, zoals Descartes, die ervan overtuigd waren dat de meest fundamentele kennis werd gevonden door zelfreflectie. Bovendien wilde Kant kunnen begrijpen hoe Newton onveranderlijke natuurwetten kon afleiden uit toevallige waarnemingen.
Volgens Kant geldt voor de wiskundige, de natuurkundige en de logicus wel dat zij ‘redekunstenaars’ zijn. Zij maken gebruik van de rede, maar begrijpen haar niet werkelijk. Daarvoor is een leermeester nodig die hen als ‘werktuigen’ inzet om het wezenlijke doel van de menselijke rede te bevorderen: de filosoof. Dit ‘einddoel’ van al onze kennisverwerving is volgens Kant ‘de algehele bestemming van de mens’ en de filosofie die hierover gaat is de ethiek. Tot hoofddoel van filosofie en wetenschap bestempelt Kant ten slotte de ‘algemene gelukzaligheid’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Hij is gelukkig van wie de omstandigheden passen bij zijn gemoed; maar hij is voortreffelijker die zijn gemoed aanpast aan iedere omstandigheid.

David Hume in An Enquiry Concerning the Principles of Morals (1751)

Terugkijkend op zijn leven schrijft de Schotse verlichtingsfilosoof David Hume (1711–1776) in My own life dat zijn ‘tweede onderzoek’ (na het bekende Enquiry Concerning Human Understanding) ‘van al mijn geschriften – zowel de historische als de filosofische en literaire – onvergelijkelijk de beste’ is. Als empirist meende Hume dat alle kennis uiteindelijk uit de ervaring voortkomt. Ook in zijn onderzoek naar de principes van de moraal gaat hij voornamelijk empirisch te werk. Hij vraagt zich af wat wij eigenlijk doen als wij een moreel oordeel vellen. Daarbij denkt hij dat wij mensen of hun daden prijzenswaardig of laakbaar noemen op grond van een zeker innerlijk gevoel waar de natuur onze hele soort mee heeft behept.
De geleerden zijn het er niet over eens of Hume’s theorie zuiver beschrijvend blijft, of dat er ook een normatieve ethische theorie uit te destilleren is. Op grond van het citaat zou je dat laatste denken. ‘Voortreffelijkheid’ (excellence) is immers een waardebeladen term. Hume’s uitspraak doet denken aan de klassieke stoïcijnen. Je hebt geen invloed op de omstandigheden, je kunt hoogstens mazzel hebben dat ze passen bij je gemoed (temper, humeur of temperament). Maar werkelijk gelukkig is degene die zijn stemming of inborst weet te laten passen bij wat hem overkomt.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De vriendschap is een kapitaal waarvan de rente nooit verloren gaat.

Johann Georg Hamann in ‘An J.G. Lindner, 1756’ (1905)

Kierkegaard noemde de Duitse filosoof Johann Georg Hamann (1730–1788) ‘zonderling’ (maar dat bedoelde hij als een compliment!). Hamann was afkomstig uit Koningsbergen, de stad waar Immanuel Kant – letterlijk – zijn hele leven doorbracht en wordt gerekend tot de ‘geloofsfilosofen’, samen met onder anderen Schleiermacher en Herder.
Onder invloed van David Hume stelde Hamann zich op het standpunt dat de filosofie moet uitgaan van de zintuiglijk ervaren werkelijkheid. Met name Hamann’s opvatting dat wij als mensen eerst en vooral geboren worden in een ‘taalwerkelijkheid’, die vervolgens ons denken bepaalt, is opmerkelijk. In zijn nadruk op de fundamentele betekenis van ons spraakvermogen, wijst hij vooruit naar 20ste-eeuwse taalopvattingen van bijvoorbeeld Wittgenstein, maar ook van de structuralisten.
Zijn visie op de vriendschap als kapitaal, sluit aan bij een andere, nog recentere, opvatting (van bijvoorbeeld managementgoeroe Stephen Covey) dat wij mensen bij elkaar een ‘emotionele bankrekening’ hebben. Als je te veel van het kapitaal ‘opneemt’ (door gunsten te vragen of iemand te benadelen), kan dat ten koste gaan van de vriendschap, en dan lopen de rente-inkomsten ook terug …

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het onmiddellijke veld van het heden is op ieder moment wat ik de ‘zuivere ervaring’ noem.

William James in ‘Does “consciousness” exist?’, in Essays in radical empiricism (1912, 1976)

De oorspronkelijk als arts opgeleide Amerikaanse psycholoog en filosoof William James (1842-1910) stelde zich in 1904 in het Journal of Philosophy, Psychology and Scientific Methods de vraag of het bewustzijn bestond. Hij noemt zijn filosofie van de zuivere ervaring ook wel een ‘mozaïekfilosofie’, met dit verschil dat bij een mozaïek de stukjes meestal bij elkaar worden gehouden door een bedding, zoals een Substantie, Transcendentaal Ego of Het Absolute. In het radicale empirisme houden de stukjes elkaar vast bij hun randen en vormen de ervaren overgangen het cement.

De zuivere ervaring is alleen ‘virtueel of in potentie een object of een subject’. ‘Voorlopig is het een eenvoudige, ondubbelzinnige realiteit of bestaan, een gewoon dat.’ De ervaring is er gewoon en wij handelen er naar. Pas in retrospectief ontstaat er een soort ‘verdubbeling’ tot een ‘geestestoestand’ en een ‘werkelijkheid’ waarop deze is gericht, maar dat is op zichzelf gewoon weer een handeling. Of die geestestoestand de juiste is, hangt van volgende ervaringen af (we kunnen ons vergissen), maar ‘de onmiddellijke ervaring is in het voorbijgaan altijd “waarheid”, praktische waarheid, iets om naar te handelen’. ‘Als de wereld op dat moment zou uitgaan als een kaars, zou die waarheid absoluut en objectief blijven, want het zou “het laatste woord” zijn, er zou geen criticus zijn.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media