Kwaliteit
Tussen subject en object ligt de waarde. (…) Dat is de primaire empirische werkelijkheid.
Na het overweldigende succes van Zen en de kunst van het motoronderhoud (1974) duurde het zeventien jaar voor Robert M. Pirsig (1928-2017) met een opvolger kwam. In Lila bouwt Pirsig zijn ideeën over ‘kwaliteit’ uit tot een metafysische theorie over de gehele werkelijkheid, zowel de anorganische als de organische, de sociale en de intellectuele.
Het onderscheid tussen subject en object, en de vraag naar hun verband, heeft een lange filosofische traditie. Maar van welke filosofische school je ook bent, als je op een hete kachel gaat zitten, zul je zonder enig tegenargument kunnen verifiëren dat je je zonder twijfel in een situatie van lage kwaliteit bevindt: de waarde ervan is negatief. ‘Waarde’ is dan niet een ‘vage, warhoofdige, cryptoreligieuze, metafysische abstractie’, maar de ervaring zelf. Volgens Pirsig heeft onze westerse cultuur een blinde vlek voor deze waarheid als een koe. Als wij gaan vloeken omdat we ons verbrand hebben, denkt de westerling dat de hete kachel (het object) de oorzaak is, die ons (subjecten) doet vloeken, en dat die lage waarde er door ons aan wordt toegekend. Maar de waarde bevindt zich tussen de kachel en de vloeken. Die waarde ervaar je directer dan je jezelf of die kachel ervaart.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Je zou kunnen stellen dat meten een activiteit is die erin bestaat dat je een ‘geheim schendt’.
Jan Hoogland & Maarten Verkerk in Prediker voor managers. Levenswijsheid voor bestuurders en professionals (2010)
De hoogleraren christelijke filosofie Hoogland en Verkerk maken zich zorgen dat de ‘unieke, onvergelijkbare en uiteindelijk onbenoembare kwaliteit van een ding, proces of verschijnsel wordt uitgedrukt in termen van iets heel anders’. Bestuurders en managers zijn nog wel eens geneigd te vergeten dat hun rol in een organisatie een indirecte is: zij moeten het mogelijk maken dat de processen in een organisatie zo op elkaar worden afgestemd dat de mensen op de werkvloer kunnen zorgen voor goede producten, effectieve diensten, inspirerend onderwijs, liefdevolle zorg enzovoort. Om te laten zien dat zij hun werk goed doen, verliezen veel leidinggevenden zich vervolgens in het meetbaar maken van die kwaliteit in termen van efficiëntie, kostprijs, klanttevredenheid, aandeelhouderswaarde, marktaandeel enzovoort. Van de joodse ‘wijsheidsleraar’ Prediker kunnen ze leren dat alle pogingen om ‘het goede’ onder controle te krijgen of te bezitten gedoemd zijn te mislukken. ‘Maar toen nam ik alles wat ik ondernomen had nog eens in ogenschouw, alles wat mijn moeizaam gezwoeg me opgeleverd had, en ik zag in dat het allemaal maar lucht en najagen van wind was.’ (Prediker 2:11) Het goede of de uiteindelijke zin van het leven overkomen je. Je kunt je hoogstens oefenen in de kunst van het ontvangen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Stel dat Socrates, de aartsvader van de westerse filosofie, nu geleefd had, in onze tijd. Wat zou hij dan gedaan hebben?
Jos Kessels, Socrates op de markt – Filosofie in bedrijf (1997)
De gedachte dat de meerderheid van de studenten een universiteit bezocht voor het ontvangen van een opleiding, onafhankelijk van de cijfers of titels, is zo hypocriet dat de meesten blij zijn dat het niet aan het licht komt.
Het onderzoek naar kwaliteit van Pirsigs alter ego, Phaedrus, begint met een ‘niet-metafysische fase’. Phaedrus is docent schrijven (retorica) aan een Amerikaanse universiteit en zoekt naar alternatieven voor de traditionele onderwijsaanpak. Hij ontdekt dat veel studenten bij het maken van schrijfopdrachten ‘blokkeren’ omdat ze proberen te bedenken wat ze over het opgegeven onderwerp zouden moeten schrijven (om een goed cijfer te halen). Hij begint daarom andere onderwerpen dan de gebruikelijke als opdracht te geven. Hij vraagt ze niet te schrijven over bijvoorbeeld de ‘geschiedenis van de Verenigde Staten’ (in vijfhonderd woorden), maar over de bovenkant van hun duim of over een muntstuk. Als ze daar eenmaal aan gewend zijn, vragen sommigen zelfs of ze over beide kanten van het muntstuk moeten schrijven, want één kant biedt al stof genoeg. In een volgende fase stopt Phaedrus met het geven van cijfers voor de werkstukken. Dat roept eigenlijk alleen weerstand op bij degenen die daarvóór een vijf of een zes haalden: zij waren gewend om hun inspanning af te stemmen op wat volgens de docent ‘voldoende’ was. Zonder cijfers zijn ze dat houvast kwijt.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media