Faidros

De wereld is in de eerste plaats een morele orde.

Robert M. Pirsig in Lila – an inquiry into morals (1991)

In zijn cultklassieker Zen en de kunst van het motoronderhoud (1974) vertelt Robert M. Pirsig (geb. 1928) in de derde persoon (Phaedrus/Faidros) over zijn problemen met het beantwoorden van de vraag wat ‘kwaliteit’ is. We kennen allemaal de dooddoeners ‘over smaak valt niet te twisten’ en ‘elk waardeoordeel is subjectief’, maar toch moest Pirsig als docent retorica op een universiteit zijn studenten uitleggen wat een opstel beter of slechter maakt. Uiteindelijk wordt hij letterlijk ‘gek’ van het nadenken over wat kwaliteit is. Na een elektroshockbehandeling begint hij aan een ‘metafysica van de kwaliteit’, die hij verder uitwerkt in dit tweede (en vooralsnog laatste) boek. Daartoe draait hij de zaken om. De wereld is niet een natuurlijke orde met ergens in een klein hoekje nog wat kwaliteit. Nee, wij kennen de hele wereld alleen maar als kwaliteit, waarvan de fysische (de orde der dingen) er slechts één is. En volgens Pirsig zijn kwaliteit en moraliteit identiek, en dus is moraliteit de uiteindelijke werkelijkheid waarin wij leven.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De gedachte dat de meerderheid van de studenten een universiteit bezocht voor het ontvangen van een opleiding, onafhankelijk van de cijfers of titels, is zo hypocriet dat de meesten blij zijn dat het niet aan het licht komt.

Robert M. Pirsig in Zen en de kunst van het motoronderhoud (1974)

Het onderzoek naar kwaliteit van Pirsigs alter ego, Phaedrus, begint met een ‘niet-metafysische fase’. Phaedrus is docent schrijven (retorica) aan een Amerikaanse universiteit en zoekt naar alternatieven voor de traditionele onderwijsaanpak. Hij ontdekt dat veel studenten bij het maken van schrijfopdrachten ‘blokkeren’ omdat ze proberen te bedenken wat ze over het opgegeven onderwerp zouden moeten schrijven (om een goed cijfer te halen). Hij begint daarom andere onderwerpen dan de gebruikelijke als opdracht te geven. Hij vraagt ze niet te schrijven over bijvoorbeeld de ‘geschiedenis van de Verenigde Staten’ (in vijfhonderd woorden), maar over de bovenkant van hun duim of over een muntstuk. Als ze daar eenmaal aan gewend zijn, vragen sommigen zelfs of ze over beide kanten van het muntstuk moeten schrijven, want één kant biedt al stof genoeg. In een volgende fase stopt Phaedrus met het geven van cijfers voor de werkstukken. Dat roept eigenlijk alleen weerstand op bij degenen die daarvóór een vijf of een zes haalden: zij waren gewend om hun inspanning af te stemmen op wat volgens de docent ‘voldoende’ was. Zonder cijfers zijn ze dat houvast kwijt.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media