Solipsisme

De liefde is het echte ontologische bewijs voor het bestaan van iets buiten ons hoofd.

Ludwig Feuerbach in Grundsätzen der Philosophie der Zukunft (1843)

Als we liefde definiëren als ‘de omstandigheid dat andere geestelijke wezens zich beschermend over ons ontfermen’ (naar Markus Gabriel) dan kunnen wij in de eerste jaren van ons leven alleen overleven als er van ons gehouden wordt. Volgens Feuerbach (1804–1872) bestaat er daarom ‘geen ander bewijs van het zijn dan de liefde, het gevoel in het algemeen’. Begrijpen wat liefde is en wat de betekenis daarvan voor ons leven is, maakt ook duidelijk dat het solipsisme (de filosofische leer dat alleen onze eigen bewustzijnsdaden bestaan) misschien toch niet zo ‘richtig’ (juist) is als Wittgenstein meende. Overigens gaat Feuerbach nog een stap verder, want dat ‘iets buiten ons hoofd’ uit het citaat beperkt hij tot ‘dat waarvan het zijn jou vreugde brengt en het niet-zijn jou pijn doet – dat alleen is’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een hypothese die zowel voor A als voor B geldig is, wordt verworpen als zij niet ook voor A en B samen geldt.

Heinz von Foerster in Entdecken oder Erfinden (1985)

Een van de klassieke problemen van de filosofie is, hoe wij ervan uit mogen gaan dat er buiten onze geest iets bestaat: het zogenaamde solipsismeprobleem. Wittgenstein schreef in zijn Tractatus dat het solipsisme helemaal juist is, je kunt het alleen niet zeggen (want tegen wie zou je dat moeten doen?), het ‘toont’ zich. Dan kun je je vervolgens natuurlijk weer afvragen aan wie dat zich toont.
Een neef van Wittgenstein, de Oostenrijks-Amerikaans fysicus en cyberneticus Heinz von Foerster (1911–2002) kiest een andere invalshoek om het solipsisme te bestrijden. Volgens hem is de stelling in het citaat een logische vooronderstelling van Einsteins relativiteitstheorie. Volgens deze stelling kunnen twee mensen wel het solipsisme aanhangen, maar niet tegelijk. Op basis hiervan gaat Von Foerster nog een stap verder: wij ‘ontstaan’ door elkaar. ‘Daarom is het weet hebben van de ander (weet hebben van) mijn ge-weten.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het is een teken van ware liefde wanneer men er aan denkt hoe de ander lijdt. Want ook hij lijdt, ook hij is een arme drommel.

Ludwig Wittgenstein in een brief op 14 augustus 1946

In het jaar 1946 wordt Ludwig Wittgenstein verliefd op de student medicijnen Ben Richards, die bijna veertig jaar jonger is dan de filosoof. Naar eigen zeggen zorgt zijn liefde voor Ben ervoor dat al zijn ‘kleinzielige zorgen’ in verband met baan en werk op de achtergrond raken. Hoewel hij diverse eerdere relaties met jongemannen heeft gehad, meent zijn biograaf Ray Monk dat de relatie met Richards voor het eerst een breuk lijkt te betekenen met Wittgensteins solipsisme. Over dit geloof, dat de hele wereld alleen in de eigen geest bestaat, had hij in de Tractatus logico-philopophicus (1921) nog het volgende gezegd: ‘Wat het solipsisme bedoelt, is helemaal juist, het laat zich alleen niet zeggen, maar het toont zich.’ Voor Wittgenstein zelf is de liefde van Ben een ‘groot, zeldzaam geschenk’, al realiseert hij zich ook dat het mede-lijden met een ander zijn leven er niet gemakkelijker op maakt.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wat het solipsisme bedoelt, is helemaal juist, het laat zich alleen niet zeggen, maar het toont zich.

Ludwig Wittgenstein in Tractatus Logico-Philosophicus (1921)

Iedereen die op feestjes met filosoferen begint, bedenkt wel een keer een variant van het solipsisme, de overtuiging dat alleen het eigen subjectieve bewustzijn echt bestaat en dat al het andere alleen maar ‘in je hoofd zit’. Daarbij moet je nog oppassen want volgens Schopenhauer behoren mensen die een radicaal solipsisme aanhangen in het gekkenhuis te zitten. Overigens zou Schopenhauer weleens gelijk kunnen hebben, in zoverre dat een psychose vaak samengaat met hallucinaties of wanen, ervaringen of gedachten die niet echt bestaan, maar alleen voor de psychoticus zelf.
Voor veel filosofen is een theorie per definitie onjuist als daar een solipsisme in aan te wijzen of uit af te leiden is. Maar Wittgenstein zegt dat het solipsisme waar is. Volgens hem vallen de grenzen van de wereld samen met de grenzen van de taal en aangezien het míjn taal is, zit de wereld dus in mijn hoofd. Het denken van Wittgenstein wordt vaak in twee delen gesplitst. Je zou kunnen zeggen dat de gedachte dat een taal in één hoofd kan zitten, behoort bij de Wittgenstein uit de eerste periode. Later zal Wittgenstein steeds meer gaan beseffen dat taal alleen te begrijpen is als gebaseerd op een gedeelde levensvorm.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media