Thorbecke

De kunst is geen regeringszaak, in zooverre de regering geen oordeel, noch eenig gezag heeft op het gebied der kunst.

Johan Rudolf Thorbecke (1862)

De liberale politicus Johan Rudolf Thorbecke (1798-1872) geldt als de grondlegger van de parlementaire democratie. Zijn uitspraak over de verhouding tussen staat en kunst wordt nog vaak aangehaald als de overheid dreigt om een staatsprijs niet uit te reiken, of zich afvraagt of sommige zogenaamd artistieke onfatsoenlijkheden nog wel maatschappelijk verantwoord zijn. Overigens wordt de uitspraak ook wel door populistische politici gebruikt om te pleiten voor afschaffing van alle culturele subsidies.

Volgens filosofe en schrijfster Marjolein Februari (de Volkskrant, 20 juni 2009) is de uitspraak van Thorbecke echter niet zozeer een bewering over de mores van de staat, maar meer over de kunst. Volgens haar verdedigt Thorbecke in feite de negentiende-eeuwse opvatting dat kunst in de eerste plaats een uiting is van individuele eigenheid en oorspronkelijkheid. Vóór de achttiende eeuw was de stijl nog collectief bezit (denk bijvoorbeeld aan de ‘scholen’ in de schilderkunst en de anonieme literaire werken), na de Franse Revolutie werd het steeds meer de aller-individueelste expressie van de aller-individueelste emotie (Willem Kloos). En omdat de regering daar ‘geen oordeel, noch eenig gezag’ over heeft, dáárom is kunst geen regeringszaak. Februari vraagt zich af of deze ‘romantische kunstopvatting’ de verhouding tussen overheid en kunst wel moet blijven bepalen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media