Februari

Het is de illusie van het naïeve gelijk. Alleen jij en de jouwen hebben diepten.

Maxim Februari in ‘De onzin van “You Don’t Know Me, But I Know You”’ in NRC Handelsblad (29 mei 2015)

Filosoof, jurist en columnist Maxim Februari (1963) bespreekt onderzoek over het feit dat mensen denken dat ze zichzelf volledig kennen en dat ze anderen trouwens ook helemaal doorzien. Bovendien zijn ze ervan overtuigd dat anderen beide juist niet kunnen. Het is de illusie van het asymmetrische inzicht. Februari verwijst naar een cartoon waarin vijf mensen in de metro zitten te zwijgen, met allemaal hetzelfde gedachtenballonnetje boven hun hoofd. ‘Kijk al die mensen nou eens. Glazig kijkende automaten … Ik ben de enige bewuste mens in een wereld vol schapen.’
De illusie van het naïeve gelijk geldt ook op politiek en maatschappelijk niveau. Mensen denken zonder uitzondering dat alle leden van hun groep meer van buitenstaanders weten dan die van hen. Als die anderen jouw diepten zouden kennen, dan zouden ze wel net zo denken als jij. Dat ze dat niet doen, bewijst nog maar eens hoe oppervlakkig ze zijn.
Gelukkig is Februari zelf in staat om zich te onttrekken aan deze en alle andere cognitieve illusies waar gewone mensen het slachtoffer van zijn … Tot hij beseft dat hij daarmee weer was gevallen voor de illusie van het eigen gelijk. Na uren nadenken, komt hij tot de conclusie dat de zaak hopeloos verloren is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ik verafschuw wat u zegt, maar ik zal uw recht om het te zeggen met mijn leven verdedigen.

Voltaire (?)

Dit citaat of een variant ervan is wellicht de bekendste uitspraak van de Franse verlichtingsfilosoof Voltaire (pseudoniem van François-Marie Arouet, 1694–1778). Alleen heeft hij haar nooit gedaan … Columnist en filosoof Maxim Februari (geb. 1963) schrijft (in NRC Handelsblad van 30 juli 2013) over het feit dat wel vaker citaten ten onrechte aan mensen worden toegeschreven, met als mechanisme ‘iemand zegt iets, een ander herhaalt het (…) en het is waar’. Wat Voltaire in ieder geval wel heeft gezegd toen hij hoorde dat een geschrift van een filosoof zou worden verbrand was: ‘Tant de bruit pour un omette’ (wat een drukte om niets). Biografe Evelyn Beatrice Hall vond dat zij dit uit moest leggen, Reader’s Digest schreef die uitleg toe aan Voltaire zelf, en toen was het al gauw ‘waar’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De kunst is geen regeringszaak, in zooverre de regering geen oordeel, noch eenig gezag heeft op het gebied der kunst.

Johan Rudolf Thorbecke (1862)

De liberale politicus Johan Rudolf Thorbecke (1798-1872) geldt als de grondlegger van de parlementaire democratie. Zijn uitspraak over de verhouding tussen staat en kunst wordt nog vaak aangehaald als de overheid dreigt om een staatsprijs niet uit te reiken, of zich afvraagt of sommige zogenaamd artistieke onfatsoenlijkheden nog wel maatschappelijk verantwoord zijn. Overigens wordt de uitspraak ook wel door populistische politici gebruikt om te pleiten voor afschaffing van alle culturele subsidies.

Volgens filosofe en schrijfster Marjolein Februari (de Volkskrant, 20 juni 2009) is de uitspraak van Thorbecke echter niet zozeer een bewering over de mores van de staat, maar meer over de kunst. Volgens haar verdedigt Thorbecke in feite de negentiende-eeuwse opvatting dat kunst in de eerste plaats een uiting is van individuele eigenheid en oorspronkelijkheid. Vóór de achttiende eeuw was de stijl nog collectief bezit (denk bijvoorbeeld aan de ‘scholen’ in de schilderkunst en de anonieme literaire werken), na de Franse Revolutie werd het steeds meer de aller-individueelste expressie van de aller-individueelste emotie (Willem Kloos). En omdat de regering daar ‘geen oordeel, noch eenig gezag’ over heeft, dáárom is kunst geen regeringszaak. Februari vraagt zich af of deze ‘romantische kunstopvatting’ de verhouding tussen overheid en kunst wel moet blijven bepalen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media