Staat

Om alleen te leven moet men een dier of een god zijn – zegt Aristoteles. Daar ontbreekt het derde geval: men moet beide zijn – filosoof.

Friedrich Nietzsche in Götzen-dämmerung (1889)

In zijn ‘metafysische dagboek’ Uneigentliche Verzweiflung levert Frank Witzel commentaar op dit aforisme uit een van Nietzsches laatste werken, dat die zelf ‘een grote oorlogsverklaring’ noemde, nodig voor de Umwertung aller Werte. Aristoteles heeft het over iets anders, namelijk dat het dier best tot de staat zou willen behoren, maar dat niet kan, terwijl een god dat niet nodig heeft. De vraag is wat dit betekent voor Nietzsches toevoeging. Misschien dat de filosoof altijd kritisch tegenover de gemeenschap staat en (als het goed is) onafhankelijk van andere mensen nadenkt, maar hen wel nodig heeft voor zijn natje en zijn droogje?

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Leid een grote staat zoals u een kleine vis zou bereiden.

Lao-tse in Tao Te King

Volgens de overlevering is Lao-tse of Laozi een van de grondleggers van het taoïsme. Teleurgesteld over het gebrek aan respons op zijn wijsheden, verliet hij China. Bij de grens haalde een poortwachter hem over zijn ideeën toch op te schrijven, en daarom is de Tao Te King of Dao De Jing overgeleverd. Hierin adviseert Lao-tse leiders om niet zozeer doortastend en besluitvaardig te zijn, maar om voorzichtigheid te betrachten en compassie te tonen als teken van kracht en niet van zwakte. ‘Een goede baas houdt zijn hoofd lager dan zijn werknemers.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De vrije mens denkt aan niets minder dan aan de dood; zijn wijsheid bestaat niet in overdenking van de dood, maar van het leven.

Spinoza in Ethica (IV, stelling 67)

Volgens Spinoza draait het voor de enkeling en de staat maar om één ding: je bevrijden van de slavernij der emoties om tot inzicht in de vrijheid te komen. Als wij erin slagen om de slechte passies, zoals haat, zelfoverschatting én zelfonderschatting, lust, schuldgevoelens en zelfverwijt, van ons af te schudden, worden we zowel lichamelijk als geestelijk gezonder. Volgens Theun de Vries (Spinoza – Biografie, 1991) vallen deugd, levenswil en sociaal bewustzijn bij Spinoza samen in het begrip ‘vrijheid’. Niet als ‘vrije wil’ om te doen waar je zin in hebt, maar in ‘zelfherkenning’ in de noodzakelijkheid: ‘Datgene zal vrij heten, wat alleen uit noodzakelijkheid van zijn eigen natuur bestaat …’ Hoop en vrees spelen dan geen rol meer, ook niet de vrees voor de dood. En als je vervolgens probeert wijzer te worden door het leven te overdenken, kom je wat Spinoza betreft uit op het adagium: bene agere et laeteri (goed te doen en blij te zijn).

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De koning is 729 keer gelukkiger dan de dictator.

Plato in De staat (587e)

In De staat (Politeia) stelt Plato (ca. 427-347 v.Chr.) dat de ideale leider van zijn ideale staat de filosoof-koning is. Als filosoof weet hij wat rechtvaardigheid is, en het was de onrechtvaardigheid van de Atheense samenleving die had geleid tot de terdoodveroordeling van zijn leermeester Socrates. De filosoof-koning moet natuurlijk een gedegen opleiding krijgen, maar dan is hij in staat om de alleenheerschappij te voeren over de wachters (die garant staan voor de veiligheid) en het gewone volk.
Elders in De staat komt Plato in een ingewikkelde berekening tot de conclusie dat de dictator 729 keer zo ongelukkig is als de koning-filosoof. De dictator kent maar twee (‘onwettige’) genoegens, seksuele lust en macht, terwijl het slechts legitiem is om te verlangen naar wijsheid. Doordat de rechtvaardigheid de drie delen van de ziel (intellect, wil en lust) tot harmonie brengt, leeft de filosoof-koning in drie dimensies. Na nog wat berekeningen komt Plato tot een afstand van drie tot de macht zes (= 729), wat voor de pythagoreeërs een heilig getal was.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De verhouding tussen de macht van het woord en de samenstelling van de ziel is dezelfde als die tussen de samenstelling van een geneesmiddel en de staat van het lichaam.

Gorgias in Helena (vertaling vincenthunink.nl)

De Griekse sofist en wijsgeer Gorgias van Leontini (ca. 480–376 v.Chr.) heeft een slechte naam gekregen door de gelijknamige dialoog van Plato, waarin Socrates de grond aanveegt met hem en zijn collega’s. Plato/Socrates verwijt Gorgias dat het hem meer om de vorm dan de inhoud van zijn beweringen gaat. Kentheoretisch én politiek gezien lopen Plato en Gorgias zeer uiteen. Volgens Plato bestaat er een werkelijkheid achter de zintuiglijke werkelijkheid, de wereld van de Ideeën, en daar is kennis van mogelijk, maar alleen voor de wijsgeer. Vandaar dat de staat moet worden geleid door een filosoof-koning. Voor Gorgias bestaat er niet zoiets als een objectieve waarheid, en dus gaat het erom dat je je eigen mening zo goed mogelijk verwoordt om anderen daarvan te overtuigen. Hij is dan ook een voorstander van democratie.

Uit het citaat blijkt dat hij zich zeer wel bewust is van de kracht van het woord. ‘Want zoals bepaalde middelen bepaalde sappen uit het lichaam drijven en sommige een eind aan een ziekte maken, maar andere aan het leven, zo is het ook met woorden: sommige brengen verdriet, andere genoegen, andere jagen angst aan, weer andere doen hun toehoorders moed vatten òf bedwelmen en betoveren hun ziel met een kwalijk soort overreding.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Dat het christelijk gezien zo zou zijn als door Hegel werd geleerd (wat ik hem, kinderlijk genoeg, heb nagepraat in mijn proefschrift), dat het doel van de staat de veredeling van de mens zou zijn enz., is natuurlijk kletskoek.

Søren Kierkegaard in Papirer (VI 2 A 108)

Volgens Kierkegaard is de staat het ‘menselijk egoïsme in zijn grote proporties’. Plato heeft dan ook ongelijk dat je de deugden kunt ontdekken door ze in de staat te bestuderen. De staat is relatief goed, maar alleen in zoverre dat het egoïsme van de enkelingen ten opzichte van elkaar door de staat in balans wordt gehouden. Dat je een beter mens zou worden met behulp van de staat is ‘even twijfelachtig als dat dit in een tuchthuis kan gebeuren’. In de staat word je hoogstens wat slimmer, door rekening te houden met de krachten van de andere ego’s, maar je wordt er niet minder egoïstisch. Overigens probeerde Plato dan nog de deugd en de staat met elkaar in verband te brengen. De ‘klucht van de moderne staten’ is dat geen politicus zich meer afvraagt hoe hij zich moet gedragen als minister, maar alleen nog maar: ‘Hoe speel ik het klaar om minister te worden?’ Kierkegaard ziet staten zo te gronde gaan, want er wordt niet meer geregeerd of bestuurd, maar alleen nog geprobeerd om op het pluche te komen. ‘En dan wordt men minister, maar dan weet men niets meer.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media