Egoïsme

De koppigheid waarmee grote geesten achter elke menselijke handeling koste wat het kost een egoïstisch motief willen ontdekken, blijft verbijsterend.

Matthieu Ricard in Altruïsme, de kracht van compassie (2015)

De boeddhistische monnik Matthieu Ricard (1946) is de officiële Franse tolk voor de dalai lama en wordt wel ‘de gelukkigste man op aarde’ genoemd. Hij stelt vast dat de veronderstelling dat al onze daden, woorden en gedachten door zelfzucht worden gemotiveerd, lange tijd de westerse psychologie, de evolutieleer en de economische theorievorming heeft bepaald. De inherente slechtheid van de mens is een dogma geworden dat in veel kringen nooit ter discussie staat. De vooronderstelling is ook onmogelijk te falsifiëren: wie zegt dat mensen ook goed kunnen doen of zijn, wil daar vast zelf beter van worden.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

… de tijd, de bondgenoot van de waarheid …

Arthur Schopenhauer in Dat ben jij – Over de grondslag van de moraal (1841)

Op zoek naar het fundament voor een ethiek vraagt de Duitse denker Arthur Schopenhauer (1788–1860) zich af wat ons mensen ertoe brengt om af te zien van ons aangeboren egoïsme en in plaats daarvan het goede te doen. Tot zijn grote ergernis won hij met zijn antwoord Über die Grundlage der Moral niet de prijsvraag van de Koninklijke Deense Academie van Wetenschappen. Maar als je je er door hem van laat overtuigen dat de grondslag van de moraal gelegen is in het medelijden met andere levende wezens en dat je daarmee een vorm van onsterfelijkheid kunt bereiken, dan heeft Schopenhauer gelijk met de uitspraak in het citaat. Want de juryleden van die Deense prijsvraag zijn reeds lang vergeten en Schopenhauers gedachtegoed heeft de tijd overleefd.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Egoïsme kan alleen bestreden worden door pluraliteit, wat een denkhouding vereist waarin het zelf, in plaats van in zichzelf op te gaan alsof dat de hele wereld was, zichzelf beschouwt als een burger van de wereld.

Hannah Arendt in Responsibility and judgement (2003, p. 141)

Voor Hannah Arendt (1906–1975) is pluraliteit (meervoudigheid) een voorwaarde voor menselijkheid. Deze pluraliteit moet je daarom niet willen ‘opheffen’ in één politieke visie, maar je moet juist de voorwaarden scheppen om de pluraliteit te laten bestaan. Dat betekent overigens niet dat we niet meer moeten oordelen of geen maatschappelijke meningen meer moeten hebben, maar wel dat we moeten streven naar intersubjectieve en representatieve oordelen, dat wil zeggen: opvattingen die bedoeld zijn om gedeeld te worden door anderen en waarin de meningen van anderen zijn verwerkt. Dat vraagt wel offers. Immanuel Kant heeft daarover gezegd dat we onszelf bij wijze van spreken moeten ‘verloochenen in het belang van anderen’. Daarmee was deze verlichtingsdenker die zijn woonplaats Koningsbergen (Kaliningrad) nooit heeft verlaten, de eerste overtuigde kosmopoliet onder de filosofen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als een cartesiaan zich in de klauwen van een tijger zou bevinden, zou hij duidelijk beseffen welk een scherp onderscheid dat beest tussen zijn ik en niet-ik maakt.

Arthur Schopenhauer in Dat ben jij – Over de grondslag van de moraal (1840, 2010, p. 148)

Cynici die zich begerig op het werk van Schopenhauer storten om hun amoraliteit te legitimeren, komen bedrogen uit als zij ontdekken dat Schopenhauer nota bene het medelijden als ‘enige echte morele drijfveer’ opvoert. Een van de vele argumenten die hij daarvoor heeft, is dat het medelijden ook ‘de dieren in bescherming neemt’. De wreedheid en barbarij jegens dieren in het Westen wordt filosofisch gefundeerd door Descartes ‘als een noodzakelijke consequentie van zijn dwalingen’. Dat leidt tot onzinnige gedachten als zouden dieren geen bewustzijn van zichzelf hebben. ‘Om zulke smakeloze beweringen te logenstraffen, hoeft men alleen maar te wijzen op het ingewortelde egoïsme van elk willekeurig dier.’ Zo kan een cartesiaan zich dus van de onjuistheid van zijn ideeën laten overtuigen door een tijger in het wild op te zoeken …

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Dat het christelijk gezien zo zou zijn als door Hegel werd geleerd (wat ik hem, kinderlijk genoeg, heb nagepraat in mijn proefschrift), dat het doel van de staat de veredeling van de mens zou zijn enz., is natuurlijk kletskoek.

Søren Kierkegaard in Papirer (VI 2 A 108)

Volgens Kierkegaard is de staat het ‘menselijk egoïsme in zijn grote proporties’. Plato heeft dan ook ongelijk dat je de deugden kunt ontdekken door ze in de staat te bestuderen. De staat is relatief goed, maar alleen in zoverre dat het egoïsme van de enkelingen ten opzichte van elkaar door de staat in balans wordt gehouden. Dat je een beter mens zou worden met behulp van de staat is ‘even twijfelachtig als dat dit in een tuchthuis kan gebeuren’. In de staat word je hoogstens wat slimmer, door rekening te houden met de krachten van de andere ego’s, maar je wordt er niet minder egoïstisch. Overigens probeerde Plato dan nog de deugd en de staat met elkaar in verband te brengen. De ‘klucht van de moderne staten’ is dat geen politicus zich meer afvraagt hoe hij zich moet gedragen als minister, maar alleen nog maar: ‘Hoe speel ik het klaar om minister te worden?’ Kierkegaard ziet staten zo te gronde gaan, want er wordt niet meer geregeerd of bestuurd, maar alleen nog geprobeerd om op het pluche te komen. ‘En dan wordt men minister, maar dan weet men niets meer.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De diepste en eigenlijke aandrift van de mens is opgaan in een hogere diersoort, de massa, en zich daarin zo volkomen te verliezen dat het is alsof er nooit een mens is geweest.

Elias Canetti in Die Blendung (1936)

De in Bulgarije geboren, maar Duitstalige schrijver en Nobelprijswinnaar Elias Canetti (1905-1994) overleed uiteindelijk in Zwitserland als Brits staatsburger. Hoewel hij ook een bekende antropologische studie schreef over ‘massa en macht’ (1960) is het citaat uit de roman Die Blendung (in 1967 vertaald als Het martyrium). Hierin is Canetti niet zelf aan het woord maar ‘de goede psychiater’. De ‘foute psychiater’ meent dat waanzin een straf voor egoïsme is. Dat kun je volgens hem zien aan de krankzinnigeninrichtingen waar ‘het grootste gepeupel van het land’ verzameld is. Volgens de ‘goede psychiater’ echter heeft de mens onderwijs en opvoeding (Bildung) nodig als een ‘vestingsgordel’ van het individu tegen de ‘massa in zichzelf’. Hij meent dat iedere mens de grootste strijd in zijn leven voert om deze massa te doden. In de roman voert de hoofdpersoon, een kluizenaarachtige geleerde met een enorme bibliotheek, een gruwelijke strijd met zijn voormalige huishoudster die zijn vrouw is geworden. Het blijft de vraag welke psychiater gelijk krijgt als de hoofdpersoon uiteindelijk gek wordt.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media