Schoonheid
Erkent ge ook een absolute idee op zichzelf van, laten we zeggen, het Rechtvaardige, het Schone, het Goede en al zulke dingen meer?
Parmenides tegen Socrates in de dialoog van Plato Parmenides
Een van de bekendste ideeën van Plato is zijn zogenaamde Ideeënleer. Die naam is overigens misleidend, want het gaat niet om iets wat in ons hoofd zit. Het gaat om het begrip idea, dat ‘gestalte’ of ‘aanblik’ betekent. De algemene gedachte is dat de kenmerken van de dingen die wij waarnemen als het ware zwakke afspiegelingen zijn van eeuwig bestaande Ideeën, of liever: Vormen. Zo is een paard dat je in de wei ziet staan een onvolmaakte manifestatie van het Paard of de Paardheid.
In de dialoog waarin onder meer Parmenides met Socrates in gesprek is over deze Ideeënleer brengt hij Socrates toch even in verlegenheid door te vragen of er naast het Goede en het Schone ook absolute ideeën zijn van ‘haar, slijk, vuil of iets anders zonder enige waarde of belang’. Maar uiteindelijk heeft Socrates tot de conclusie moeten komen, dat die dingen alleen maar dat zijn wat we zien. ‘Menen dat ook daarvan een Idee bestaat, zou, vrees ik, al te buitenissig zijn.’ Toch heeft Socrates weinig andere argumenten om dit onderscheid te maken dan dat hij bang is ‘in een afgrond van haarkloverijen’ terecht te komen en daarin de dood te vinden.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Ik ben de enige Duitse filosoof die er goed uitziet.
Rebekka Reinhard in Trouw (5 november 2014)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Alleen de schoonheid maakt de hele wereld gelukkig, en ieder wezen vergeet zijn beperkingen, zolang het haar bekoring ondergaat.
Friedrich Schiller in Brieven over de esthetische opvoeding van de mens (1794–1795)
Dat iets rechtvaardig of lelijk was, was volgens hem niet te danken aan een natuurwet, maar aan een mensenwet.
Diogenes Laërtius over Archelaüs in Leven en leer van beroemde filosofen (vertaling 1989)
De echte opgave van de liefde is om het geliefde werkelijk te vereeuwigen, het werkelijk van dood en ontbinding te verlossen, het uiteindelijk in schoonheid wedergeboren te laten worden.
Vladimir Solovjov (1853-1900) was van invloed op de groten van de Russische literatuur, zoals Tolstoj, Achmatova en Dostojevski, maar is zelf in Nederland nauwelijks bekend. Behalve als filosoof en mysticus wordt hij beschouwd als een belangrijk dichter. In het essay dat een inleiding was op wat zijn vertaling van het volledige werk van Plato had moeten worden, beschrijft Solovjov als een werkelijk existentiëel psycholoog Het levensdrama van Plato. Voor hem is de theorie van de liefde van Plato (in het Symposium) ‘ongehoord in de heidense wereld, diep en gedurfd’, maar niettemin nog niet voltooid. Wat hij de ‘fatale erotische ondergang van de filosoof van de liefde’ noemt, is erin gelegen dat Plato de laatste stap niet heeft durven zetten. Want als je de hogere Eros eenmaal gedacht hebt, moet je erkennen dat de betekenis ervan onlosmakelijk verbonden is met ‘de plicht om hem ten uitvoer te brengen’. Plato heeft gezien dat het wezen van Eros is dat hij ‘in schoonheid voortbrengt’, maar volgens Solovjov is het minstens zo wezenlijk dat dit voortbrengen plaatsvindt in de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid. Solovjov suggereert dat Plato de schok van de moord op zijn leermeester Socrates nooit werkelijk te boven is gekomen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Samengevat is dus het voorwerp van de Minne: het eeuwig bezit van het goede.
Het Symposium van Plato (428–347 v.Chr.) is een van zijn bekendste dialogen, en zeker een van de bekendste filosofische teksten over de liefde. Letterlijk betekent symposium ‘samen drinken’ (en dat gebeurt dan ook).
Het is opmerkelijk hoe Plato zijn theorie van de liefde heeft ondergebracht in zijn werk. Om te beginnen wordt het verslag van het ‘drinkgelag’ door ene Apollodorus verteld aan zijn vrienden. Deze Apollodorus heeft het weer van Aristodemus gehoord. En net als in het overige werk van Plato is Socrates binnen de dialoog de eigenlijke denker, maar deze ontleent zijn ideeën over dit onderwerp zelf weer aan een vrouw: Diotima.
Deze (verder onbekende) priesteres uit Mantinea leert de ‘onwetende’ Socrates dat Eros niet mooi of goed kan zijn, want hij begeert immers de schoonheid. Maar hij is natuurlijk ook niet lelijk en slecht. Eros is een ‘tussending’. Menselijk gezien is hij het verlangen naar het goede en schoonheid, goddelijk gezien is minnen ‘het voortbrengen in schoonheid’. Als de mens ‘voortbrengt in schoonheid’, met name door een jongeling op te leiden tot een rechtvaardig staatsman, dan heeft hij deel aan het goddelijke en is daarmee een klein beetje onsterfelijk geworden.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media