Ironie

Als er sub specie aeternitatis geen reden is om te geloven dat iets ertoe doet, dan doet dat er ook niet toe.

Thomas Nagel in ‘The Absurd’ (1971, in Journal of Philosophy, pp. 716–727)

In dit citaat van de Amerikaanse filosoof Thomas Nagel maakt hij gebruik van een uitdrukking in het Latijn, die afkomstig is uit het werk van Spinoza. Zij betekent zoveel als: ‘in het licht van de eeuwigheid.’ Het verwijst naar een denkhouding waarin je afziet van alles wat tijdelijk en toevallig is, om uiteindelijk te komen tot dat wat universeel en eeuwig waar is.
In het citaat gaat Thomas Nagel in tegen de filosofen van het absurde, zoals Camus, die meenden dat er uiteindelijk geen waarden zijn die voor eens en voor altijd geldig zijn. Voor de existentialistische helden in de romans en toneelstukken van Camus en Sartre rest er dan slechts ongericht heldendom of wanhoop. Maar volgens Nagel is dat niet de enige mogelijke houding: we kunnen ons absurde leven ook met ironie bezien.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

Met mijn beperkte mogelijkheden kan ik het niemand makkelijker maken, daarom moet ik het juist iedereen met heel mijn hart en ziel moeilijker maken.

Søren Kierkegaard in Afsluitend onwetenschappelijk naschrift bij de wijsgerige kruimels (1846)
Zoals wel vaker in het werk van de Deense filosoof Søren Kierkegaard (1813–1855) speelt ironie een belangrijke rol, en hier zelfs in de titel. Het Naschrift is namelijk vijf keer zo lang als de Wijsgerige kruimels zelf. Hoewel Kierkegaard zich in dit geval bekendmaakt als de ‘uitgever’, en daarmee aangeeft dat hij de gedachten erin belangrijk vindt, gebruikt hij voor de schrijver het pseudoniem Johannes Climacus.
In ‘Hoe Johannes Climacus schrijver werd’ herinnert deze zich dat hij vier jaar eerder, op een zondagmiddag, op het terras zat van het café in de Frederiksberg-tuin. Trekkend aan zijn sigaar mijmert hij er over zijn leven. Hij realiseert zich dat hij een oude man aan het worden is, zonder dat hij iets is of doet. Daartegenover plaatst hij de voorname mannen van zijn tijd die de mensheid helpen door het leven alsmaar gemakkelijker te maken, door spoorwegen, stoomboten en de telegraaf, of door het schrijven van toegankelijke boekjes vol wetenswaardigheden. En dan zijn er nog de dominees die het spirituele leven steeds gemakkelijker maken.
Bij een nieuwe sigaar komt hij tot de slotsom dat er hem slechts één weg overblijft: overal moeilijkheden maken. Want als alles te makkelijk wordt, zal de mensheid juist dat nodig hebben, en hem er dankbaar voor zijn.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Dat is het ironische van de ironie: dat zij het plotseling niet meer is.

Harry Mulisch in Het ironische van de ironie. Het geval G.K. van het Reve (1972)

In een passage in De taal der liefde (1972) noemt Reve Harry Mulisch de ‘hoofdhetser’ van degenen die hem racisme verwijten. ‘Zelf is hij een bastaard,’ schrijft Reve, ‘die door een alpineus goro goro tiepe (…) bij een Jemenitiese water & vuur vrouw is verwekt. Bij vermenging komen de slechtste eigenschappen van de paarders op de voorgrond, dat is bekend. Het muildier is onvruchtbaar.’ Omdat Mulisch vindt dat er een gaslucht opstijgt uit deze passage, concludeert hij dat Reve ‘door de dubbele bodem van de ironie is gezakt’. Ironie betekent het tegenovergestelde zeggen van wat je bedoelt, op zo’n manier dat de ander dat doorziet. Maar als je daar te lang mee doorgaat, word je vanzelf wat je eerste ‘speelde’. Volgens Mulisch is Reve een schrijver geworden zoals zijn personage Frits van Egters in De avonden denkt dat een schrijver moet zijn. Het vreemde aan Reve is dat hij alle verantwoordelijkheid voor de uitspraken in zijn boeken, ook als dat duidelijk brieven zijn die door hem geschreven en verzonden zijn aan echte mensen, afwijst op grond van ‘stijl’, et cetera. Terwijl echte grote schrijvers, zoals Multatuli, juist klagen dat niemand ingaat op wat ze beweren, maar alleen zeggen dat het ‘zo mooi geschreven is’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Kitsch is een kamerscherm om de dood aan het oog te onttrekken.

Milan Kundera in De ondraaglijke lichtheid van het bestaan (1983)

Waarom schiet een politicus vol als hij spelende kinderen ziet? Omdat het een beroep doet op zijn gevoel: ‘In het rijk van de kitsch heerst de dictatuur van het hart.’ Kitsch wekt twee tranen van ontroering op; de eerste vanwege het zien van ‘die vrolijke kinderen’, de tweede vanwege de schoonheid dat je dat eerste gevoel met iedereen deelt. ‘Broederschap van alle mensen op aarde kan alleen gebaseerd zijn op kitsch.’ Daarom pakken politici ieder kind op dat ze zien als het oog van de camera’s op hen gericht is. In een democratie, waarin meerdere partijen elkaars invloed beperken, kunnen we volgens Kundera nog enigszins ontsnappen aan ‘de inquisitie van de kitsch’. Maar in een eenpartijstaat heerst de ‘totalitaire kitsch’. Hier is al het individuele, elke twijfel en ironie uit het leven gebannen en ook alles wat niet overeenstemt met het algemene beeld: een moeder die haar kind verlaat of een man die van mannen houdt. Want ‘elk verschil is een fluim in het gezicht van de glimlachende broederschap’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media