Leibniz

Waarom is er kwaad en niet eerder het goede?

Emmanuel Levinas, geciteerd in Jan Keij – De filosofie van Emmanuel Levinas (2006)

Volgens Leibniz was de eerste vraag van de filosofie waarom er ‘iets’ is en niet ‘veeleer’ niets. Deze vraag werd onder meer weer opgenomen door Martin Heidegger, de filosoof die in de jaren dertig van de vorige eeuw nog dacht de Führer te kunnen ‘führen’, maar later nooit expliciet rekenschap aflegde van zijn nazisympathieën. De Joodse denker Emmanuel Levinas (1906–1995) werd in eerste instantie sterk beïnvloed door Heidegger, maar ontwikkelde uiteindelijk toch een heel eigen visie op de mens. Volgens hem is de primaire vraag van de filosofie namelijk een heel andere: ‘Waarom is er kwaad en niet eerder het goede?’

Volgens Levinas-kenner Jan Keij beantwoordt Levinas die vraag echter door te onderzoeken hoe het goede mogelijk is. Hij meent dat dat op hetzelfde neerkomt. Levinas ziet het goede als het nemen van verantwoordelijkheid voor de kwetsbare Ander. Uiteindelijk gaat Levinas echter nog een stap verder en stelt hij dat de ethische relatie, het belangeloos geraakt zijn door de Ander, fundamenteel moet zijn, willen er verschijnselen als taal en zorg voor elkaar mogelijk zijn. Daarmee ligt de vraag waarom er dan ook kwaad is, echter nog open.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wat wij hier en nu ‘geluk’ zouden noemen is niet wat God uiteindelijk met ons voor heeft: maar als we zo zijn dat hij ons zonder enige belemmering zou kunnen liefhebben, zullen we in feite gelukkig zijn.

C.S. Lewis in The problem of pain (1940)

In de filosofie en theologie wordt over het algemeen de vraag waarom God in zijn almacht het lijden in de wereld toestaat de ‘theodicee’ genoemd, naar het boek van Leibniz uit 1710. De Britse schrijver C.S. Lewis (1898-1963) brengt de vraag wat dichter bij huis: ‘waarom moeten wij lijden?’ Waarom staat God toe dat wij pijn hebben, als hij toch van ons houdt? Deze vraag is niet langer onoplosbaar als je ‘houden van’ niet triviaal opvat en niet langer denkt dat de mens het centrum van het universum is. Dat is hij namelijk, volgens Lewis, niet: God is er niet voor de mens, maar de mens is er om zo te leven dat God van hem kan houden. En wie daarin slaagt, zal gelukkig zijn.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media