Evangelie

De waarheid kan niet bewezen worden. De waarheid bewijst al het andere.

Leo Tolstoj in Mijn kleine evangelie (1883, 2002)

Er zijn meer pogingen gedaan om de essentie van de Bijbelse evangelies van Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes tot een geheel te vormen, maar er was de visie en het talent van de Russische schrijver Leo Tolstoj (1828-1910) voor nodig om daar in zekere mate in te slagen. Het begon ermee dat Tolstoj toen hij vijftig was zichzelf en alle wijzen in zijn omgeving vroeg wie hij was en waar de zin van zijn leven uit bestond. Hij kreeg alleen maar antwoorden die hem zeer deprimeerden: dat hij een toevallige verzameling deeltjes was en dat het leven geen zin had. Maar dan realiseert hij zich dat hij als kind, toen hij nog geloofde, wel wist wat de zin van het leven was, en dat de mensen om hem heen die nog wel geloven (‘de meerderheid van hen die niet door rijkdom werden verdorven’), een waarachtig leven leiden.
Bij het citaat verwijst Tolstoj naar Johannes 10:1-3, de gelijkenis van de goede herder. De schapen herkennen de goede herder aan het feit dat hij de schaapskooi ‘door de deur’ binnengaat, en niet als een rover ergens anders naar binnenklimt. Jezus vergelijkt zichzelf met de deur van de schaapskooi: ‘wanneer iemand door mij binnenkomt zal hij gered worden; hij zal in en uit lopen, en hij zal weidegrond vinden.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De waarheid kan niet bewezen worden. De waarheid bewijst al het andere.

Leo Tolstoj in Mijn kleine evangelie (1883, 2002)

Er zijn meer pogingen gedaan om de essentie van de Bijbelse evangelies van Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes tot een geheel te vormen, maar er was de visie en het talent van de Russische schrijver Leo Tolstoj (1828-1910) voor nodig om daar in zekere mate in te slagen. Het begon ermee dat Tolstoj toen hij vijftig was zichzelf en alle wijzen in zijn omgeving vroeg wie hij was en waar de zin van zijn leven uit bestond. Hij kreeg alleen maar antwoorden die hem zeer deprimeerden: dat hij een toevallige verzameling deeltjes was en dat het leven geen zin had. Maar dan realiseert hij zich dat hij als kind, toen hij nog geloofde, wel wist wat de zin van het leven was, en dat de mensen om hem heen die nog wel geloven (‘de meerderheid van hen die niet door rijkdom werden verdorven’), een waarachtig leven leiden.

Bij het citaat verwijst Tolstoj naar Johannes 10:1-3, de gelijkenis van de goede herder. De schapen herkennen de goede herder aan het feit dat hij de schaapskooi ‘door de deur’ binnengaat, en niet als een rover ergens anders naar binnen klimt. Jezus vergelijkt zichzelf met de deur van de schaapskooi: ‘wanneer iemand door mij binnenkomt zal hij gered worden; hij zal in en uit lopen, en hij zal weidegrond vinden.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het monnikswezen is de enige vorm van socialisme die geslaagd is en nog bestaat.

Gilles Quispel in Het Evangelie van Thomas. Uit het Koptisch vertaald en toegelicht (2004)

In Logos 54 zegt Jezus volgens Thomas: ‘Zalig zijn de armen, want Uwer is het Koninkrijk der Hemelen’. In de oude Bijbelvertaling begint de Bergrede (Matthéüs 5:3) zo: ‘Zalig de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen.’ In de Nieuwe Bijbelvertaling is dat overigens geworden (Matteüs 5:3): ‘Gelukkig wie nederig van hart zijn, want voor hen is het koninkrijk van de hemel.’ Om het nog wat ingewikkelder te maken, zijn er ook vergelijkbare woorden van Jezus overgeleverd door Lucas (6:20): ‘Zalig, gij armen, want uwer is het koninkrijk Gods.’
Volgens Quispel bedoelden de christenen in Jeruzalem, in de eerste decennia na de dood van Jezus Christus, met ‘arm’ niet dat zij het proletariaat waren en daarom beloond zouden worden in een soort marxistische hemel. Nee, ze waren vrijwillig arm, hadden afstand gedaan van hun aardse bezittingen, ‘om Christus’ wil’. In de officiële kerk ziet hij niet veel terug van deze traditie; bij de monniken wel. Voor Quispel, die zich in zijn commentaar een zeer ‘partijdige’ geleerde toont, is het Evangelie van Thomas een bewijs voor de (zijn) stelling dat Jezus in de eerste plaats een ‘wijsheidsleraar’ was en niet een soort halfgod.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media