Buber

Hoe worden wij niet door onze kinderen, door dieren opgevoed!

Martin Buber in Ich und Du (1923)

Volgens de Joodse denker Martin Buber kun je op twee manieren tegenover de wereld staan: als een ik tegenover een ‘het’ of als een ik tegenover een ‘jij’. Met een het hebben we geen werkelijke ‘betrekking’, we ervaren het alleen. Maar met een jij staan we in een verhouding die gekenmerkt wordt door fundamentele wederkerigheid. Dat wil zeggen dat wij niet alleen de ander beïnvloeden, maar zelf ook veranderen door onze betrekking met hem of haar. De leerling vormt de leraar, de bouwsels bouwen de bouwvakker op. En zo worden wij ook door onze kinderen, of zelfs door dieren, opgevoed, als wij hen behandelen als een ander zoals wij, en niet als een ding tussen de dingen. ‘Ondoorgrondelijk inbegrepen leven wij in de stromende alom-wederkerigheid.’

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

Het huwelijk zal zich nooit uit iets anders vernieuwen dan waaruit het ware huwelijk altijd ontstaat: dat twee mensen elkaar hun Jij openbaren.

Martin Buber in Ich und Du (1923)

Volgens de Joodse denker Martin Buber (1878–1965) kunnen wij twee houdingen innemen ten opzichte van de wereld en elkaar, die samenhangen met de twee ‘grondwoorden’ die we kunnen spreken: Ik-Jij en Ik-het. Als we in de betrekking Ik-Het staan, delen we ons leven met de medemens in in twee duidelijk afgebakende gebieden: het Het van instellingen (in de zin van instituten of gewoonten) en het Ik van de gevoelens. Het Het-gebied is een ‘buiten’ waar we ons met allerlei doelen ophouden, bijvoorbeeld om er te werken, handel te drijven of te preken. Het Ik-gebied is het ‘binnen’ waar je leeft en weer op krachten komt na een verblijf in de instellingen. Hier geniet je van je haat en je lust of verdraag je je onlust. De afgrenzing tussen Ik en Het is het lastigst in stand te houden in het persoonlijk leven, waartoe ook het instituut van het huwelijk behoort. Dit kun je nooit werkelijk (nieuw) leven inblazen vanuit je gevoelens, want het is iets wat alleen door twee ‘Jijen’ kan worden opgebouwd. ‘Dit is het metafysische en metapsychische feit van de liefde, die door de liefdes-gevoelens slechts wordt begeleid.’ (cursivering TM)

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Er bestaat geen Ik op zichzelf, alleen het Ik van het grondwoord Ik-Jij en het Ik van het grondwoord Ik-Het.

Martin Buber in Ich und Du (1923)

De Joodse denker Martin Buber (1878–1965) werd geboren in Wenen en stierf in Jeruzalem, waar hij in 1938 naartoe had weten te vluchten. Hij was een zogenaamde ‘Homeland’-zionist: een voorstander van een gezamenlijke staat van Arabieren en Joden.
Zijn apodictisch geschreven pleidooi voor een dialogische relatie met onze medemensen – in de laatste Nederlandse vertaling Ik en jij (1998) – begint met de stelling dat de wereld de mens op tweevoudige wijze gegeven is, omdat de mens een tweevoudige houding kan aannemen. Deze tweevoudige houding hangt zelf weer samen met de twee ‘grondwoorden’ die een mens kan spreken. Bij het eerste grondwoord, Ik-Het (of -Hij of -Zij), behoort de wereld van de ervaring: ik ervaar altijd iets. Het tweede grondwoord, Ik-Jij, sticht de wereld van de betrekking. Die laatste wereld heeft drie ‘sferen’, die van de natuur, die van de medemens en die van de geestelijke wezens. In alle drie de Jij’s in deze sferen spreken we op een eigen wijze het eeuwige aan.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het enige wat de mens noodlottig kan worden, is het geloof in het noodlot: het onderdrukt de beweging van de verandering.


Martin Buber in Ich und Du (1924)

Volgens de joodse filosoof Martin Buber (1878-1965) is het geloof in het noodlot ‘van de aanvang af een misverstand’. Wie denkt in termen van processen die volgens een zekere noodzaak verlopen, levert zichzelf alleen maar uit aan een ordening achteraf van zogenaamd objectieve gegevenheden. Het grondonderscheid dat volgens Buber de mens kenmerkt is dat hij kan staan in twee verschillende relaties, namelijk van ik tot ‘het’ en van ik tot ‘jij’. Het noodlot behoort tot de ‘wereld van het het’. Wie daarin gelooft, kent niet de ‘tegenwoordigheid van het jij’, het ‘worden uit de verbondenheid’. Voorspellingen van de toekomst uit het gedrag van objecten zijn alleen geldig voor wie die tegenwoordigheid niet kent. Maar de ‘wereld van het jij’ is voor niemand gesloten. Als je daar met je hele wezen binnengaat, word je vrij. Want ‘bevrijd worden van het geloof aan de onvrijheid, betekent vrij worden’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Respondeo etsi mutabor. (Ik antwoord, al verander ik daardoor.)

Eugen Rosenstock-Huessy in Out of Revolution: Autobiography of Western Man (1938)

Geboren als Eugen Rosenstock (1888-1973) voegde de Duitse filosoof, jurist en socioloog na zijn huwelijk met Margaretha Huessy haar naam toe aan de zijne. Rosenstock-Huessy was zowel een actief schrijver als een betrokken maatschappelijk hervormer. Hij kwam uit een joods gezin, maar sloot zich op jonge leeftijd aan bij de protestants-christelijke kerk. Dat neemt niet weg dat zijn werk beïnvloed is door zijn intensieve contacten met joodse denkers als Rosenzweig en Buber.
In het betreffende werk, dat verscheen nadat hij in 1933 naar Amerika was geëmigreerd, spreekt hij in het hoofdstuk ‘Afscheid van Descartes’ over de eenzijdigheid van diens ‘cogito ergo sum’ (ik denk, dus ik besta). Volgens Rosenstock-Huessy is zijn generatie, die de (Eerste) Wereldoorlog heeft meegemaakt, niet meer geïnteresseerd in de openbaarwording van de ware God of de ware aard van de natuur, maar meer in het overleven van een ware menselijke samenleving. Tegenover het cogito stelt hij de dialogische inzet, waarbij de waarheid ‘vitaal’ is en sociaal moet worden gerepresenteerd: respondeo etsi mutabor – ik antwoord, al verander ik daardoor.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media